Skip to main content

Full text of "Katholieke Encyclopaedie deel 20"

See other formats


www.stilus.nl 


DE KATHOLIEKE 
ENCYCLOPAEDIE 


TWINTIGSTE DEEL 


[) 

vv 


u 


N.V. UITGEVERSMIJ 
JOOST V. D. VONDEL 
AMSTERDAM 
19 3 7 





DE KATHOLIEKE 
ENCYCLOPAEDIE 


EVULGETUR 

NOVIOMAGI DIE Ia DECEMBRIS 1937 
PROF. DR. TITUS BRANDSMA O. CARM. 
CENSOR AD HOC DEPUTATUS 


p 

(vervolg) 


Pneuma (Gr., = adem) 1° (w ij s b e g.) bij de 
» Stoa de ziel, die als een stoffelijke kracht met het 
lichaam vergroeid is, en door lichamelijke voort- 
planting ontstaat; bij > Philo van Alexandrië een 
element in den kosmos (lucht), tegelijk beginsel van ken- 
nis en wijsheid, waaraan ook de mensch deel kan hebben. 

L i t. : F. Sassen, Wijsb. der Grieken en Romeinen 
( 2 1932 ). . F. Sassen. 

2° (M u z i e k) Latere benaming voor > neuma 
in den zin van melodische geheugenformule en ver- 
sieriugs-vocalise. 

Pneumatisch transport is het transporteeren 
van granen, asch, sintels, houtspanen e.d., door 
middel van een krachtig zuigenden luchtstroom in 
een buis. De zuigpomp is door een buis verbonden met 
een gesloten ruimte (den recipiënt) ; hierin mondt ook 
de zuigbuis uit. Door den onderdruk in den recipiënt 
stroomt het materiaal door de zuigbuis toe en wordt 
daarna door een in den recipiënt draaiende trom- 
mel verder getransporteerd; deze trommel is cylin- 
dervormig en wordt door eenige schotten in sectoren 
verdeeld, waardoor hij als luchtsluis werkt. 

De meest bekende vorm van p. t. heeft men bij een 
zgn. graanelevator. Ook de zgn. buizenpost, voor het 
transporteeren van poststukken in groote kantoren, 
cassabons in warenhuizen enz., is een vorm van pn. 
transport. Metz. 

Pneuma tolyse (g e o 1.), een vorm van » con- 
tactmetamorphose, waarbij stof toevoer 
door gassen uit het magma een groote beteekenis heeft. 
Vooral boor en fluoor worden op deze wijze toegevoerd, 
ook tin en wolfram. Pneumatolytische mineralen 
zijn dan ook veelal boor- en fluoorhoudend: topaas, 
toermalijn, verder tin- en wolfram-ertscn. Jong. 

Pneumatomachcn , bestrijders der Godheid 
van den H. Geest, sinds eind 4e e., veroordeeld in 
Rome (380) en Konstantinopel (381). In de 5e e. 
worden zij meestal Macedonianen genoemd, ofschoon 
het niet duidelijk is, of patriarch > Macedonius inder- 
daad als aartsketter beschouwd moet worden. Franses. 

Piieumatophoren, * Ademwortels. 

Pncumococecn (g e n e e sk.), ovale of kaars- 
vlamvormige grampositieve (> Gram-kleuring) bac- 
teriën, die altijd met tweeën bij elkaar liggen (diplo- 
coccen) en meestal een kapsel om zich heen vormen. 
Ziekten, door p. veroorzaakt, zijn o.a. sommige soorten 
longontstekingen, middenoorontstekingen, bindvlies- 
ontstekingen van het oog, enz. De p. zijn verwant 
met streptococcen, en groeien onder bepaalde omstan- 
digheden ook wel in ketens. Ze onderscheiden zich 
daarvan o.a. doordat ze in gal oplossen, zeer ge- 
voelig zijn voor optochine en zeer virulent zijn voor 
witte muizen, die 24 a 48 uur na injectie met p. aan 


een algemeene infectie sterven. Men onderscheidt 
tegen w. meestal 4 groepen (typen) van p. De practi- 
sche beteekenis daarvan is, dat deze verschillende 
groepen verschillende pathogene eigenschappen heb- 
ben en dat de erdoor veroorzaakte ziekten soms met 
type -specifiek antiserum behandeld kunnen wor- 
den. Wyers. 

Pncumolict, andere naam voor > longsteentje. 

Pneumonie is longontsteking. Zie •> Longziek- 
ten; zie ook > Bronchopneumonie. 

Pneumothorax (genees k.), door For- 
lanini in 1882 voor het eerst toegepast, beoogt de long 
meer rust te geven, door ontspanning van het long- 
weefsel. Hiertoe wordt lucht tusschen de pleurabladen 
gebracht met behulp van het pneumothorax-apparaat, 
nadat men van te voren de opening van een naald 
tusschen de pleurabladen gebracht heeft. Uit het 
apparaat wordt dan de lucht in de borstholte geperst, 
terwijl een manometer de controle van den druk moge- 
lijk maakt; en de long valt samen al naar gelang men 
meer lucht laat toestroomen. De werking van de p. 
kan door pleura-adhesies (plaatselijke vergroeiing van 
de borstvliesbladen meestal ten gevolge van droge 
pleuritis) belemmerd worden. Deze kan men door- 
branden, nadat men met behulp van de pleuroscopie 
zich een overzicht van de ligging der adhesies heeft 
verschaft. Een vrij veel voorkomende complicatie van 
de p. is de erin optredende pleuritis (men spreekt dan 
van: vocht in de pneu). Deze pleuritis werkt vaak op 
den duur gunstig. Wynands. 

Piioin-penh, hoofdstad van Cambodja in Fransch 
Indo-China (X 224 I/J 5); ca. 80 000 inw. P. is een 
drukke verkeershaven aan de Mekong. Handel in 
katoen, huiden en vellen. Bekend is het koningspaleis. 

Pnyx, -> Athene (sub Antiek A., kol. 232). 

Po, rivier in Noord-Italië (XIV 320 C2), ca. 
700 km lang, stroomgebied van 70 000 km 2 . De Po 
ontspringt op 1 950 m hoogte bij den Monte Viso in de 
Cottische Alpen. De linkerzijn vieren (Dora Riparia, 
Dora Baltea, Ticino, Adda, Mincio), die van de Alpen 
komen, brengen veel steenen en slib mee, zoodat de 
rivier tegen de Apennijnen wordt opgedrongen. De 
rivier wordt thans door dijken binnen haar bedding 
gehouden. De scheepvaart is gering, tot Mantua 
komen kleine schepen; kanalen zorgen voor het ver- 
keer. Door den slibrijkdom wordt er aan de monding 
een delta opgebouwd, die jaarlijks met ca. 80 ha 
aanwast. De hoofdmonding is wel de Po Grande. 
> Povlakte. Heere. 

Poa pratensis, > Beemdgras. 

Poeheeren, het gaar maken van spijzen beneden 
kookpunt, toegepast op vruchten, eieren (zonder de 
schaal), filets van visch, tong enz. 


11 


Pochette — Poeder 


12 


Pochette, kleine viool van slechts 4 a 5 cm breed- j 
te, eertijds gebruikt door de dansmeesters. 

Poeketing, tamelijk sterke, geappreteerde en 
gekalanderde stevige katoenen stof, vnl. voor zakken - 
voering in kleedingstukken. 

Podatus, andere naam voor > pes. 

Podgoritza (Podgorica), grootste stad 
van Montenegro, Joego-Slavië (XIV 625 D3), aan de 
Moraca; ca. 10 200 inwoners. Te P. heeft men een 
schaal gevonden van met goud bewerkt glas (doch 
van eenigszins andere structuur dan de gewone > goud- 
glazen), uit de 4e eeuw, van belang voor de oud-Chris te- 
lijke kunst. De binnencirkel vertoont het offer van Isaac. 



Daaromheen voorstellingen van Adam en Eva, Jonas, 
Susanna, de Jongelingen in den oven, Daniël en de 
leeuwen, Moses slaat water uit de rots, Opwekking 
van Lazarus. Het feit, dat we hier dezen cyclus voor 
ons hebben, dien we ook kennen uit de zeer oude 
gebeden der stervenden, is wel een versterking voor 
de opvatting, dat de over de catacomben verspreide 
voorstellingen van Jonas, Susanna, Daniël, Lazarus 
enz. niet maar als toevallige decoratie, doch bewust 
symbolisch bedoeld zijn (tegen Styger). 

L i t. : Kaufmann, Handb. d. chr. Archaologie (1913) ; 
Styger, Die altchr. Grabeskunst (1927). Franses. 

Podicbrad (Podebrad), George van, koning 
van Bohemen (1458- ' *71). * 23 April 1420 te Podebrady, 
f 23 Maart 1471 te Praag. Leider van de gematigde 
> Utraquisten of Calixtijnen, regent tijdens de min- 
derjarigheid van koning Ladislaus Posthumus, tot 
wiens opvolger hij na diens dood werd gekozen. Hield 
vast aan de door Pius II opgeheven > Compactaten 
van Praag en werd door paus Paulus II in den ban 
gedaan en afgezet. P. wist zich echter tegenover den 
nieuwen koning: Matthias van Hongarije, te handha- 
ven, maar overleed vóór het einde van dezen 2en Hus- 
sieten-oorlog. Wachters. 

Poclische verzen. Wanneer de opeenvolgende 
rhythmische tegenstellingen in een vers een dusdanigen 
sprekenden vorm aannemen, dat men ze tot min of 
meer constant terugkeerende groepen (versvoeten, 
Gr. podes) kan vereenigen, spreekt men van podische 
verzen. Onderscheiden worden vooral monopodische 
en dipodische verzen. Wils. 


Podiumtcmpel, Etruskisch-Romeische tempel, 
gebouwd op een podium met trappen alleen aan de 
voorzijde. 

Podmokly, Tsjech, naam voor > Bodcnbach. 

Podolië, landschap in het W. van Klein-Rusland, 
een deel van het massief van Oekraine, waarin Dnjestr 
en Boeg diepe dalen uitgeschuurd hebben. Het plateau 
is bedekt met vruchtbare zwarte aarde en 2 / s van het 
gebied wordt gebruikt voor landbouw 7 : tarwe, suiker- 
bieten en in het N. rogge. In de beschutte dalen ooft- 
teelt en wijnbouw bij Vinograd, Oeman en Winnitza. 
De dichtheid der bevolking is grooter dan 100 per km 2 . 
Kamenets, Podolsk, Mohilew, Winnitza en Balta zijn 
de voornaamste steden. /r. Stanislaus . 

Podophyllumwortel , wortelstok met bijwmr- 
tels van Podophyllum peltatum, overblijvende plant 
van de fam. der Ranunculaceae (loofbosschen van 
N. Amerika). In de geneeskunde gebruikt als laxans. 

Podsol (g e o 1.), een grondtype in doorlaatbare 
bodems, kenmerkend voor vochtige klimaten in de 
gematigde zóne. Vertoont sterke uitlooging door de 
humuszuren der hoogste lagen, op het grondw 7 ater- 
niveau afzetting van ijzeroer, e.d. Het typische p.- 
profiel is: humus, schierzand (loodzand, sterk uitge- 
loogd, grijzig zand), afzettingshorizon, bruin door 
ijzer. Algemeen in de Ned. zandgronden. Jong. 

Poe, Edgar Allan, Amerik. -Eng. roman- 
schrijver en dichter. * 19 Jan. 1809 te Boston, f 7 Oct. 
1849 te Baltimore (op reis). Als wees opgevoed in 

Engeland, 1 jaar 
univ., Amerik. 
leger, daarna in 
de journalistiek. 
Redacteur o.a. 
van The Southern 
Literary Messen- 
ger. Morphinist. 
P. is een van de 
grondleggers van 
het moderne sen- 
satie- en detec- 
tiveverhaal. De 
romantische mis- 
daad- en griezel- 
roman kreeg bij 
hem e.a. een 
inslag van ach- 
tervolgingenont- 
dekking. 

Werken: Veel novellen en romans, o.a. The Gold 
Bug (1841) ; The Haunted Palace (1840) ; Murders in the 
Rue Morgue (1841). Gedichten : Poems (1831) ; The 
Raven (1845). — L i t. : Allen (1926) ; Marie Bonaparte 
(1933, Fr.). Etman. 

Poedel, •> Hond. 

Poeder (genees k.), een droog in min of meer 
kleine deeltjes verdeeld geneesmiddel. De graad der 
fijnheid wordt aangeduid door den zeef bodem, waar- 
door het gezift is; voor grove p. heeft men zeefbodems 
van perkament met ronde openingen van l 1 / 2 , 3 en 5 
mm middellijn, waardoor men p. Aj 6 , A s en A 5 ver- 
krijgt; voor fijne p. zeefbodems van zijden builgaas met 
resp. 10, 20, 30, 40 en 50 openingen per lengtecenti- 
meter, die poeders B 10 , B 20 , B 30 , B 40 en B 50 leveren. 
P. worden af geleverd óf onverdeeld in flesschen of 
doozen, óf verdeeld, al dan niet met melksuiker tot een 
gewicht van 0,5 g aangemengd, in gewoon, perkament - 
of paraffinepapier. Hillen 



E. A. Poe. 



13 


Poederkalk— Poelau Laoet 


14 


Poederkalk, fijn gemalen, droog gebluschte 
kluitkalk, dus direct voor het gebruik gereed. 

Poederkool bestaat uit gemalen steenkool of 
bruinkool en vindt uitgebreide toepassing in de stook- 
techniek (> Babcock en Wilcox-ketel). Minderwaar- 
dige brandstoffen zijn als grondstof voor p. dikwijls 
zeer geschikt. Het bereiden geschiedt in molens, waar- 
bij de kool tevoren of gedurende het malen gedroogd 
wordt. P. is zoo fijn, dat het, met lucht gemengd, als 
een vloeistof door buizen kan worden aangevoerd. Een 
nadeel van het stoken van p. is het optreden van veel 
vliegasch, waardoor een > vliegaschvanger nood- 
zakelijk wordt. 

L i t. : H. Bleibtreu, Kohlenstaubfeuerungen ( 2 1930). 

Pocderlee, gem. in de prov. Antwerpen, ten N. 
van Herentals (II 512 D3); opp. 1 147 ha; ca. 1 000 
inw. (Kath.). Zand- en kleigrond. Landbouw. Behoor- 
de eerst bij Vorselaar; baronie in 1653. Als parochie 
opgericht in de 15e e. St. Jan Baptistkerk met over- 
blijfselen uit de 15e e. Oude kapel op de Hegge, waar 
in 1412 gestolen H.H. Hostiën werden teruggevonden. 
Zusters van Vorselaar. Lauwerijs. 

Poederlien, geologische formatie uit het Plioceen 
van België. 

Poederoijen, gem. in de prov. Gelderland, in 
het W. van de Bommelerwaard aan den rechter Maas- 
oever (XI 512 A4). Omvat de dorpen P. en Aalst. 
Opp. 1 624 ha; ruim 1 250 inw. (ca. 80% Ned. Herv. 
en 20% Geref.). Land- en tuinbouw, veeteelt en vis- 
scherij. Gemeentesecretarie te Brakel. De geschiedenis 
van P. valt samen met die van het kasteel > L o e- 
v e s t e i n. Heijs. 

Poedjoncjgo (waarsch. uit Sanskrit bhoedzjangga 
= slang), verbasterd Javaansch woord, dat in het Oost- 
Jav. tijdperk een soort priesters aanduidde, waarvan 
ons de richting en de functies niet precies bekend zijn, 
doch dat later den functionaris aan de hoven der 
vorsten van Midden -Java aanduidde, die de beoefe- 
ning der Jav. wetenschappen, speciaal van de ge- 
schiedschrijving, de chronologie en de wichelarij, tot 
ambtstaak had en die ook wel als staatssecretaris op- 
trad. Hoewel het ambt niet erfelijk was, bleef de be- 
kleeding ervan toch in bepaalde families. De p. was 
een gezien persoon, doch zijn ambtelijke rang was niet 
bijz. hoog. Aan den p. hebben wij de Babad te 
danken; de laatste poedjonggo was > Ronggowar- 
sito (1803-1873). Berg . 

Poedowkin, Wsewolod I., Russ. film- 
regisseur. * 1894 te Moskou. P. behoort tot de grootste 
filmers van de wereld en van zijn land (met Eisen- 
stein, Dowsjenko en Wertow). Hij speelde eerst een 
enkele maal in een film (Het levende lijk van Ozep); 
na de revolutie van 1917 maakte hij een reeks revo- 
lutionnaire films: De Moeder, De laatste dagen van 
St. Petersburg, Storm over Azië, die alle sterk af- 
wijken van het werk van > Eisenstein. In tegenstel- 
ling met deze is P. bezonnen, poëtisch, menschelijk, 
en warm; daarom verweet men hem zijn aristocrati- 
sche houding. 

P. schreef ook eenige boeken over de filmkunst 
(Filmtechniek en filmregie). Van hem is afkomstig 
het gevleugeld woord: grondslag van de filmkunst is 
de montage. Intusschen is de montage van zijn films 
minder opvallend dan die van Eisenstein. Deze nl. 
verkoos doorgaans de contrast-montage, terwijl P. 
de montage der continuïteit of op zijn sterkst de 
montage -door-associatie prefereerde . 

In de laatste j aren is P., evenals Eisenstein en anderen 


in de Sowjet-Unie op het tweede plan geraakt om 
plaats te maken voor mindere talenten, die zich 
gemakkelijker naar de bevelen van regeering en 
partij voegen. v. Domburg . 

Poegatsjew (vroeger Nikolajewsk), stad 
in het Wolgagebied aan den Bolsjoi Irgis; ca. 18 000 
inw. Lederfabrieken, graan- en veehandel. 

Poegatsjew, Emiljan Iwanowitsj, 
leider van Russ. opstandige Kozakkenbeweging. * Ca. 
1725, f 10 Jan. 1775 te Moskou. Zich uitgevend voor 
den in 1762 overleden tsaar Peter III, wist P. in 1773- 
’74 in den Oeral een opstand te verwekken, waarbij 
zich Kozakken, Basjkieren, Kirgiezen en ook vele Russ. 
boeren aansloten. Na hevigen strijd werd hij door 
Michelson verslagen en te Moskou geëxecuteerd, v. Son. 

L i t. : Poesjkin, De opstand van P. (Russisch, 1833) ; 
Poegatsjewtsjina (uitg. der Sowjet-regeering, 1933) ; 
v. Son, De opstand van P. (in : Historia, Jan. 1937). 

Poe Ji, keizer van China (1908-H2, onder den 
naam Sjoean Toeng) en van Mantsjoekwo (sedert 
1934). * 7 Febr. 

1906 te Peking. 

P. J. werd door 
Joean Sje-K’ai 
onttroond en 
1917 -’24, na een 
mislukte restau- 
ratiepoging, ge- 
vangen gehou- 
den. Hij leefde 
daarna als pri- 
vaat burger te 
Tien-Tsin, totdat 
Japan hem als 
werktuig van zijn 
expansiepolitiek 
verkoos cn hem 
in Febr. 1932 
tot president van 

Mantsjoekwo 

aanstelde, welken titel hij 1 Maart 1934 in dien van 
keizer veranderde. V. Houtte. 

Poeke (Fr. Poucques), gem. in de prov. Oost- 
Vlaanderen, ten W. van Gent, tegen de grens van West- 
Vlaanderen. Opp. 583 ha, ca. 800 inw. (Kath.). Land- 
bouw, bloemkweekerijen. In de kerk (in 1842 gebouwd) 
dient tot altaarsteen de grafzerk van Roeland, heer 
van Poeke (f 1373). Kasteel van P., in de M. E. een 
sterke burcht, in 1453 veroverd door Philips den Goe- 
den, herbouwd in de 17e-18e eeuw. Lauwerijs . 

Poelaert, J o s e p h, architect. * 1816 te Brussel, 
f 1879 aldaar. Hoofdwerk : Justitiepaleis te Brussel 
(1866- ' *83) (zie afb. 1 op de pl. t/o kol. 416 in dl. VI). 

Poelasari, Mal. woord voor > alyxiabast. 

Poelau of Poelo (Mal., enz.) = eiland. Het taal- 
eigen van de betreffende Indonesische talen eischt, 
dat voor de eigennamen der vsch. eilanden dit woord 
wordt geplaatst. 

Poelau Endc, eiland in de baai van Ende, lang- 
gerekt Noord-Zuid. Vulkaaneiland met vsch. eruptie- 
punten. Sterk bevolkt (ruim 3 000 bew.). Ruïnen van 
het fort der Dominicaner-Solormissie uit de 16e e. 
De bevolking is thans geheel Mohammedaansch. 

Poelau Laoet, eiland ten Z.O. van Bomeo, Ned.- 
Indië (V 752 C3). Vindplaats van steenkolen, waaraan 
het zijn econ. beteekenis dankt. De gouvernements- 
ontginning daarvan is sedert eenigen tijd stilgelegd 
vanwege de slechte resultaten. Hoofdplaats Kota-Baroe. 



15 


Poelau Sembilan— Poena 


16 


Poelau Sembilan (Maleisch, = 9 eilanden), 
eiland in de Aroebaai; gouv. Oostkust van Sumatra, 
Ned.-Indië. 

Poelau Wc(h), eiland aan de Noordpunt van 
Sumatra, Ned.-Indië (XVIII 432 A4); opp. 175 km 2 . 
Van beteekenis geworden door de stichting van Sa- 
bang als bmikerhaven, aan de uitstekend beschutte 
Sabangbaai. 

Poeldijk, dorp in de Z.H. gem. > Monster. 

Poclenbury , Cornelis van, schilder. 
* 1586 te Utrecht, f 12 Aug. 1667 aldaar. Leerling van 
Abr. Bloemaert, was lang in Rome; hij schilderde 
meest mythologische voorstellingen in landschap. 

L i t. : Thieme-Becker, Allg. Ktinstlerlex. 

Poelepctaat, andere naam voor > parelhoen. 

Poelgeest, 1° gehucht in de Zuid-Holl. 
gem. Oegstgeest met het adellijk huis Oud Poelgeest. 

2° L a n d g o e d in de Z.-IIoll. gem. Koudekerk. 
Het werd in 1326 door Dirk van P. aan graaf Willem 
van Holland in leen opgedragen. 

Poelhekke, '1° Johannes, Ned. schrijver; 
vader van 2°. * 1819 te Raalte, f 1881 te Deventer. 
P. bekleedde een betrekking aan de gemeentesecretarie 
te Deventer. Hij schreef een aantal gedichten en too- 
neel stukken. 

2° M a r t i n u s A. P. C., Ned. schrijver; zoon 
van 1°. * 20 Dec. 1864 te Deventer, f 12 Nov. 1925 te 
Nijmegen. P., die in het M. O. werkzaam was (1901- 

1924 directeur 

van de Gem. H. 
B.S. te Nijme- 
gen) was een der 
eersten onder de 
Kath., die de 
Tachtigers op 
juistewaardewist 
te schatten, en 
die hun beteeke- 
nis voor de Kath. 
literatuur inzag. 
Met zijn helder 
gestelde essays en 
zijn literair-pae- 
dagogische wer- 
ken heeft hij de 
emancipatie in- 
gezet van de mo- 
derne Kath. lit. 

Werken: Een Pionier, J. A. Alberdingk Thijm 
(1896) ; Modernen (1898) ; Het tekort der Katholieken 
in de wetenschap (1900) ; Het Land der zon (1900) : 
Beschouwingen (1904) ; Lyriek (1924) ; Kuituur en 
Leven (1924) ; Platen-atlas b. d. Ned. Lit. Gesch. (met 
G. Brom en de Vooys) ; Woordkunst ( 12 1933) ; Taal 
bloei ( 5 1932). — Lit.: P. Kerstens (in : Opgang, 1924, ; 
J. Eeckhout (in : Dietsche Warande en Belfort, 1925); 
Feber (in : Boekzaal, 1925). Piet Visser. 

Poelkapelle, gem. in de prov. West-Vlaanderen 
ten N.O. van Ieperen; opp. 1 529 ha; ca. 2 000inw. 
(Kath.). Zandstreek. Landbouw. Eng. en Duitsch 
krijgskerkhof. 

Poelkowa, Russ. astronomisch observatorium, 
15 km ten Z. van Leningrad; in 1839 opgericht. 

Poeloegoedoe-vallen, watervallen in de Ma- 
rowijne (Suriname), bij de samenvloeiing van Lawa 
en Tapanahony. 

Poelpolder ,naam van meerdere polders, o.a. twee 
in de prov. Z. -Holland, in de gem. ’s Gravezande(50ha) 
en de gem. Warmond; verder in N.-IIolland en Zeeland. 



M. A. P. C. Foelhekke. 


Poels, 1° II e n r i c u s A., voorman in de Lim- 
burgsche Katholieke sociale beweging. * 14 Febr. 
1868 te Venraij. Priester gewijd 1891. Hij studeerde de 

Heilige Schrift 
aan de Kath. 
univ. van Leuven, 
waar hij in 1898 
promoveerde op 
het proefschrift: 
Examen critique 
de 1’histoire du 
Sanctuaire de 
1’Arche. P. had 
zich toen reeds 
doen kennen als 
een strijdbaar 
man in de we- 
tensch. polemiek. 
Tot 1903 was P. 
kapelaan te Ven- 
lo, waar tijdens 
de befaamde 
spoorwegstaking 
zijn sociale talenten reeds tot uiting kwamen. Van 
1903 tot 1910 was P. prof. in de exegese aan de 
univ. van Washington. Het jaar 1910 bracht P. terug 
naar Limburg, waar hij als hoofdaalmoezenier van den 
arbeid de leiding nam der Kath. sociale beweging in 
het door socialisme en ongeloof ernstig bedreigde mijn- 
gebied. P.’s verdiensten werden o.a. erkend door zijn 
benoeming tot protonotarius apostolicus en huispre- 
laat van Z.H. den Paus. The wissen. 

2° Jan, veearts en bacterioloog. * 1851 te Venraij, 
f 4 Maart 1927. Vestigde zich in 1879 als veearts 
te Rotterdam. Verrichtte onderzoekingen omtrent de 
oorzaak der besmettelijke longziekte bij het rund 
(Jaarverslag van het veeartsenijkundig Staatstoezicht 
over 1886). Was directeur van de Rijksserum-inrich- 
ting (1904- ’22). Als resultaat van regeeringsopdrachten 
verschenen zijn rapporten over de kalverziekten 
(1899) en de varkensziekten (1905), hij ontdekte de 
oorzaak van deze ziekten, van den goedaardigen droes 
der paarden, enz. De bestrijding van vele besmet- 
telijke veeziekten leidde hij in nieuwe banen : van 
hygiënische maatregelen en politie-voorschriften naar 
voorbehoeding en genezing door middel van entstof 
of serum. In 1895 werd hij doctor h.c. in de genees- 
kunde van de Leidsche univ., 1902 buitengewoon 
lid van denCentralen Gezondheidsraad, 1911 buiten- 
gew. hoogleeraar in de practische bacteriologie te 
Leiden en in 1917 in de practische toepassing van 
sera en vaccins aan de Veeartsenijkundige hboge- 
school te Utrecht. Moerlunds. 

Poelslak, longslak uit het zoetwater, van het ge- 
slacht Limnaea. Zeer gewoon in onze streken is Lim- 
naea stagnalis, tot 6 cm lang. De p. fungeert als gast- 
heer voor een ontwikkelingsstadium der leverbot. 

Poelsnip, > Watersnip. 

Poema (Felis concolor L.), een soort van de fam. 
der ka tachtigen, bewoont geheel Amerika. Is donker 
roodachtig; buik roodachtig wit; kop grijs, staartpimt 
donker. Lengte ca. 1 m. In bosschen en grasvlakten. 
Voedsel: kleine zoogdieren. (Zie afb. in kol. 17.) 

Poena, districtshoofdplaats in het residentschap 
Bombay (X 224 C4); ca. 250 000 inw. (80 % Hindoe, 
12 % Mohamm., 8 % Christenen, w.o. ca. 2 000 Kath.). 
Uitvoer: goud en zilverwerken, zijden en katoenen 
stoffen. Kath. bisschopszetel. Middelb. school van de 



17 


Poenale Sanctie — Poerana’s 


18 


Jezuïeten. Indische vrouwen-univ. (gest. 1916). Zomer- 
residentie van den gouverneur van Bombay. In het N. 
van P. ligt Kirki met den beroemden tempel van 
Parwati. 

Poenale Sanctie. Aldus noemt men de in de 
Koeli-ordonnantiën Koeli) vervatte bedreiging met 
vrijheidsstraf of geldboete wegens willekeurige in- 
breuk op het arbeidscontract. Ze treft vnl. de werk- 
nemers wegens arbeidsweigering en desertie : een ge- 
droste koelie kan met hulp van de politie naar de 
onderneming teruggebracht worden. Over verzet tegen 
en geleidelijke afschaffing van de P.S.,zie > Arbeids- 
wetgeving in Ned.-Indië (kol. 743) en > Koeli. 

Poenan’s, zwervende volksstammen in de binnen- 
landen van Borneo, langzamerhand echter tot seden- 
tair leven overgaand. De kleine groepjes zwervers 
blijven in den regel zoolang op een plaats als de jacht 
in hun onderhoud voorziet. Wat het bosch niet op- 
levert, wordt door inruiling tegen boschproducten ver- 
kregen van andere, reeds gevestigde Dajakstammen. 
Eigenaardig is, dat hun godsdienst veel minder ver- 
bodsbepalingen kent dan die der gezeten Dajaks, omdat 
naar contact met de geesten van overledenen niet wordt 
gestreefd. Verdeeling in standen komt niet voor. Olthof. 

Poeni tent ialia, > Boeteboeken. 

Poenitentiaria , S a c r a, of Heilige Peniten- 
tiarie, kerkelijke rechtbank te Rome, die onder den 
> poenitentiarius maior staat. Zij geeft volmachten, 
beslissingen, straffen in gewetenszaken. Volmachten 
zijn o.a. de pagella, een reeks bevoegdheden om te 
ontslaan van straffen, geloften, verplichtingen. De P. 
treedt handelend op, nadat het geval is voorgesteld 
door een biechtvader of nadat een aanvrage is inge- 
komen van een bisschop of tot biechthooren bevoegd 
priester: dan wordt ontheffing, dispensatie, verande- 
ring, herstel (sanatio), kwijtschelding door haar ge- 
geven. Ieder biechtvader kan zich onmiddellijk tot de 
P. wenden met opgave van eigen adres en onder ver- 
zwijgen van den naam van den penitent. De kardinaal 
groot-penitencier wordt bijgestaan, door een raad 
(segnatura) van prelaten, aan wier hoofd de regens 
staat: zij zijn allen door het meest strikte geheim 
(biechtgeheim) gebonden. 

De P. heeft als onderaf deeling de zorg voor de af- 
laten: alles wat betrekking heeft op het gebruik, het 
verleenen, de moeilijkheden omtrent af laten, behoort 
tot haar bevoegdheid en wordt behandeld in een 
bijz. afdeel ing met consultoren en beambten. De 
P. huist in het paleis van het H. Officie. Drehmanns. 



Poema. 


Poenitentiarius, in het algemeen: > 
boetepriester, priester, die de opdracht en de volmacht 
heeft in de biecht de zonden te vergeven, vooral de aan 
bepaalde personen voorbehouden zonden, bijv. in de 
kapittels de kanunnik-penitencier, die in ieder kathe- 
draalkapittel moet en in de collegiaalkapittels kan 
aangesteld worden. De kanunnik-penitencier der 
kathedraal heeft voor het inwendig rechtsgebied de- 
zelfde macht als de bisschop en moet daarom op be- 
paalde tijden in de kathedraal beschikbaar zijn. Hij 
kan in het diocees geen post bekleeden, waaraan uit- 
wendige rechtsmacht verbonden is. Zie C.I.C. can. 
398, 399, 401. 

In het bijzonder: de p. maior, kardinaal, die 
aan het hoofd staat der > Poenitentiaria te Rome en 
in gewetenszaken alle volmachten heeft (ontslag van 
sommige excommunicaties en schending van sommige 
eeden, bijv. H. Officie, pauskeuze, is alléén voorbe- 
houden aan den paus). Hij geeft den stervenden paus 
de laatste absolutie en den af laat in het uur des doods. 
Wordt op plechtige wijze in Sint Pieter geïnstalleerd. 
In de Goede Week houdt hij met de prelaten van de 
Penitentiarie in de basilieken van St. Pieter, St. Jan 
en Maria de Meerdere openlijk zitting tot het hooren 
van biechten; feitelijk komt het hierop neer, dat de ge- 
loovigen en priesters, voor hem geknield, met een stokje 
worden aangeraakt en daardoor een af laat verdienen. 

Poenitentiarii minores zijn de aangewezen biecht- 
vaders der drie bovengenoemde basilieken, in St. Pieter 
de Conventueelen, in St. Jan de Franciscanen, in 
Maria de Meerdere Dominicanen. Zij worden uit alle 
naties gekozen, ten einde biecht te kunnen hooren 
in vele talen, moeten alvorens him ambt te ver- 
krijgen een bijzonder examen maken ten overstaan 
van den p. maior, hangen in alles van de Penitentiarie 
af en krijgen groote volmachten, die vooral uitgebreid 
zijn in den tijd van het jubilé. Drehmanns. 

Po ent noemden de oude Egyptenaren een min of 
meer sprookjesachtig land, waarsch. aan de Somali- 
kust gelegen. Vanaf het Oude Rijk was er handelsver- 
keer heen over zee, om wierook, ebbenhout enz. naar 
Egypte te halen. De bewoners werden voorgesteld 
als een op de Egyptenaren lijkend volk; ze zijn wel 
Hamieten met nigroïden inslag geweest en voorvade- 
ren der huidige Somali’s,Galla’s en dgl. stammen. Bent. 

Poëphacjen, > Planteneters. 

Poerana’s (Sanskrit, = oude geschiedenis), cate- 
gorie van religieuze gedichten in de Sanskrit lit., 
gewijd aan de vereering van Wisjnoe of Sjiwa. Zij zijn 
voor het latere Hindoeïsme, wat de Weda is voor het 
Brahmanisme: de heilige boeken, die alles bevatten, 
wat op godsdienst en cultus betrekking heeft. De 
oudste P. gaan terug tot vóór den tijd der heldendich- 
ten (> Mahabharata), waarmee ze in stijl en ideeën 
vaak overeen komen. Juiste dateering is uitgesloten, 
daar ieder afzonderlijk vaak uit stukken van verschil- 
lenden datum is samengesteld. De ideaal-P. moet be- 
staan uit 5 deelen: 1° schepping (sarga), 2° wereld- 
vemietiging en herschepping (pratisarga), 3° genealogie 
der góden (wamsja), 4° geschiedenis der elkaar op- 
volgende tijden tusseken wereldontstaan en -vernieti- 
ging (manwantarani), 5° geschiedenis van zon- en 
maan-dynastieën der koningen (wamsjanoetsjarita). 
Hieraan beantwoordt geen enkele der bewaarde P. 
volledig; hun hoofdonderwerp is steeds de Wisjnoe- 
of Sjiwa-cultus volgens een bepaalde sekte, met 
beschrijving van legenden, heiligdommen, feesten. 
De traditie beschouwt den legendarischen ziener Wjasa 


19 


Poerbalingga — Poesaka 


20 


als den auteur van alle P. Van de 18 P. zijn de be- 
langrijkste: Wisjnoe-, Baghawata- en Markandeja- 
Poerana. Zoetmulder. 

L i t. : M. Winternitz, Geseh. der Ind. Lit. (I, waar 
opg. v. lit. en vert.) ; studies en vert. v. F. Pargiter, o.a. 
in Hastings’ Encycl. of Religions and Ethics (s.v.). 

Poerbalingga, 1° regentschap, van de 
afd. Banjoemas in de prov. Midden-Java; opp. 
804 km 2 , 418 646 inw. (eind 1930), w.o. 225 Eur., 

2 223 Chin. en 27 andere Vreemde Oosterlingen; In- 
heemsche bevolking Javaansch; taal Javaansch. P. 
is in het Z. vlak en zeer vruchtbaar, in het N. heuvel- 
land tot bergland toe. Hoofdcultuur rijst, cocosnoten 
(klappers) en suikerriet. 

2° H o o f d p l a a t s van het gelijknamige regent- 
schap en district (XIV 496 E3); 16 435 inw. (eind 
1930), w.o. 105 Eur., 1 409 Chin. en 26 andere Vreemde 
Oosterlingen. P. is een mooi gelegen gezond plaatsje. 
Het wordt bezocht door de Missionarissen van het 
H. Hart vanuit Poerwokerto. Brokx. 

Poerdüh-systcem noemt men wel het gebruik 
van sommige Mohamm. volkeren om de vrouw geheel 
uit te sluiten van het openbare leven. Het woord gaat 
via de Eng. schrijfwijze purdah terug op het Perz. 
woord pèrdè, gordijn, afsluiting. De modemiseering 
van landen als Turkije en Perzië heeft officieel ophef- 
fing van het p.-s. met zich meegebracht, doch het 
gewone volk heeft er nog allerminst afstand van ge- 
daan. De vrij algemeen gehuldigde opvatting, dat de 
opheffing in strijd met de voorschriften van den Islam 
plaats heeft gevonden, is niet juist; de Mohamm. 
plichtenleer schrijft de vrouw minder vaak en minder 
streng de sluiering voor dan het volksgebruik dat doet, 
en in sommige gevallen verbiedt de wet zelfs den wou- 
wen zich te sluieren. Berg. 

Pocrga, boeran of stormwind in den winter, over 
de Russ. en Siberische steppen en toendra’s. 

Pocrl, > Jagannath. 

Poerimfeest, Joodsch feest, de herinnering aan 
de redding der Joden in het rijk der Perzen door Esther 
(Esther 9.21). Het feest [14e en 15e Adar (12e maand: 
Febr. -Maart)] bestaat in het houden van een feestmaal- 
tijd en het uitdeelen van aalmoezen, en draagt verder 
geen religieus karakter. C. Smits. 

Poerio, Allessandro, Ital. dichter en pa- 
triot. * 27 Aug. 1802 te Napels, f 3 Nov. 1848 te Vene- 
tië. Vertoefde als balling lang te Parijs en leerde in 
Duitschland Goethe kennen. Schreef patriottische ge- 
dichten op groote Ital. figuren als Petrarca, Michel- 
angelo, Leopardi. 

Voorn, werken: Poesie (1917); II viaggio in 
Germania (1917). — Lit.: B. Croce, Una famiglia di 
patriotti (1919). Ellen Russe. 

Poerocsja (Sanskrit, == mcnsch), in de oudste 
Indische > cosmogonie (Rigweda X, 90) een reus, die 
door de góden geofferd werd, en uit wiens lichaams- 
deelen de onderscheidene aardsche wezens werden ge- 
vormd. In de latere Indische wijsbegeerte (> Indië VI) 
een belangrijk begrip, vooral in het Samkhja-stelsel, 
waar het, in tegenstelling tot p r a k r i t i, de on- 
bewuste, aan een toestand van onophoudelijke ver- 
andering onderhevige natuur, den bewusten, aan zich 
zelf steeds gelijk blijvenden geest aanduidt. 

Lit.: Masson-Oursel, Esquisse d’une hist. de la 
philos. indienne (1923) ; > Indië. Scharpé. 

Pocrwakarta , hoofdplaats van het gelijknamige 
district en van het regentschap Krawang, West- Java 
(XIV 496 C2); 18 227 inw. (eind 1930), w.o. 75 Eur., 


2 141 Chin. en 93 andere Vreemde Oosterlingen. Be- 
langrijk centrum van rijstcultuur, groote markt- Be- 
hoorlijk klimaat. Ligt aan de S.S. verbinding Batavia 
— Bandoeng. Wordt bezocht door de Franciscanen 
vanuit Meester-Comelis. Brokx. 

Pocrwamimamsa (Sanskrit, = de eerste uit- 
eenzetting), oorspr. een systeem van regels voor den 
uitleg der Wedateksten en geworden tot een der zes 
philosophische systemen, die door het Hindoeïsme als 
orthodox worden erkend; het beschouwt werken, offers 
en ceremoniën als den weg tot de verlossing (> We- 
danta, > Oettaramimamsa). Zoetmulder . 

Poerwodadi, hoofdplaats van het gelijknamige 
district en van het regentschap Grobogan, Midden- 
Java (XIV 496 E/F 3); 10 840 inw. (eind 1930), w.o. 
75 Eur., 1 612 Chin. en 23 andere Vreemde Ooster- 
lingen. Levendige handel in rijst en vee. Warm doch 
niet ongezond. Ligt aan de Semarang — Joana-Stoom- 
tram (S.J.S.). Wordt bezocht door de Jezuïeten vanuit 
Semarang. Brokx. 

Poerwokerto ,1° regentschap van de afd. 
Banjoemas in de prov. Midden-Java; opp. 947 km 2 , 
396 878 inw. (eind 1930), w.o. 892 Eur., 4020 Chin. en 
135 andere Vreemde Oosterlingen; Inhcemsche bevolking 
Javaansch; taal Javaansch. Is voor een belangrijk deel 
heuvel- tot bergland. Vlakte en heuvelland zijn zeer 
vruchtbaar. Hoofdcultuur is rijst en suikerriet. Wordt 
doorsneden door de S.S. verbinding W T est — Oost- Java. 

2° Hoofdplaats van het gelijknamige regent- 
schap en district (XIV 496 D/E 3); 33 260 inw. (eind 
1930), w.o. 815 Eur., 2 395 Chin. en 132 andere Vreem- 
de Oosterlingen. Vriendelijk binnenplaatsje, koel kli- 
maat, mooie omgeving, gelegen aan de hoofdverbin- 
ding S.S. West — Oost- Java. Zetel van den apost. 
prefect der prefectuur Poerwokerto. Missiecentrum 
der Missionarissen van het H. Hart. Vsch. Kath. scho- 
len en vereenigingen. Brokx. 

Poerworecljo , 1° regentschap, van de 
afd. Kedoe in de prov. Midden-Java; opp. 1 079 km 2 , 
561 095 inw. (eind 1930), w.o. 1 095 Eur., 3 847 Chin. 
en 127 andere Vreemde Oosterlingen. Inheemsche be- 
volking Javaansch; taal Javaansch. P. is grootendeels 
vlakte en zeer vruchtbaar. Rijst, cocosnoten (klappers) 
en suikercultuur. Wordt doorsneden door de S.S. lijn 
van W. naar O. Java. 

2° Hoofdplaats van het gelijknamige re- 
gentschap en district (XIV 496 E/F 3); 24 645 inw. 
(eind 1930), w.o. 858 Eur., 1 841 Chin. en 84 andere 
Vreemde Oosterlingen. P. is een flinke plaats, warm 
doch niet ongezond, dnikke markt. Heeft een Kath. 
kerk, bediend door de Missionarissen van het H. Hart, 
meerdere Kath. scholen, een ziekenverpleging en vsch. 
vereenigingen. Brokx. 

Poesaka of Poesoko, naam, die in vsch. 
Indonesische talen gegeven wordt aan voorwerpen, die, 
van de voorvaderen afkomstig en daarom doordrenkt 
van hun magische vermogens, door de nakomelingen 
vol eerbied bewaard worden en ter versterking van de 
magische kracht van familieleden of van de geheele 
gemeenschap gebruikt worden, telkens wanneer daar- 
toe een bijz. aanleiding bestaat (geboorte, besnijdenis, 
huwelijk, optreden van besmettelijke ziekte enz.). 
Allerlei voorwerpen kunnen p. zijn, doch speciaal voor- 
werpen, die op zich reeds magisch -krachtig zijn, komen 
daarvoor in aanmerking (krissen, weefsels). Tegenwoor- 
dig noemt men ook de overerfde cultuurgoederen wel 
p.; zoo heet een Jav. tijdschrift, dat aan de uitingen 
van Jav. cultuur gewijd is, Poesoko Djawi. Berg . 


21 


Poesje(nel)— Poëtenoorlog 


22 


Pocsje(nel), volksnaam van het Antwerpsche 
poppenspel, door H. Conscience vereeuwigd in Her- 
inneringen uit mijn Jeugd. De oudste documentatie is 
van 1860, als L. Pasmans als „artistiek” leider op- 
treedt. Na schorsing werd de schouwburg in 1880 her- 
opend en verhuisde hii in 1889 naar den kelder in de 
Reepstraat. Sinds 1929 speelt hij nog alleen voor ver- 
eenigingen e.d., zelfs voor de Wetenschappelijke Con- 
gressen. De P. is, zuiver, levende folklore. Het is sim- 
plistische vertelkunst op basis van de blauw-boeken. 
Het repertorium omvat 54 stukken. De poppen, uit 
de 17e eeuw, zijn met het hoofd bevestigd aan een stok. 
Een tweede stok brengt den arm in beweging (stok- 
pop). Ze worden ingedeeld in edele poppen en „vodde- 
balen” (straatphilosopken en vechtersbazen) en wegen 
van H/g tot 25 kg. De Antwerpsche P. wordt als de 
bakermat beschouwd van het Belgische poppenspel 
(Duitsch : Kasperltheater). 

L i t. : A. Delen, Het poppenspel in Vlaanderen en 
de Antwerpsche Poesje (1916) ; Th. Berger, Het poesje- 
nellenspel (1930). A. De Maeyer . 

Poesjkin, Alexander Sergejewitsj, 
Ruslands klassieke dichter bij uitnemendheid. * 17 
Juni 1799 bij Moskou, f 10 Febr. 1837 te St. Peters- 
burg. P. was een 
zeer veelzijdig 
schrijver, die het 
Russ. gemoeds- 
leven in steeds 
schoone vormen 
en volmaakte 
harmonie wist te 
schilderen. Zijn 
meest vruchtba- 
re dichtersperio- 
de valt tusschen 
1823 en 1831 ; zijn 
proza is vooral 
gedurende de 
laatste jaren van 
zijn leven te St. 

Petersburg ge- 
schreven. Hij was * o -n -i • 

van moederskant * ^ oe8 Jkn. 

van Abessynische afstamming. Hij dichtte zijn eerste 
ode in 1816 bij de verloving van den Prins van Oranje 
met grootvorstin Anna Pawlowna. Sinds 1817 werkte 
hij op het ministerie van Buitenlandsche Zaken, doch 
werd wegens liberale uitingen in 1820 naar Zuid- 
Rusland verbannen. In 1824" vestigde hij zich op zijn 
landgoed Michailowskoje bij Boldino ; in Moskou kwam 
hij in aanraking met > Mickiewicz. In 1831 huwde hij 
Natalija Nikolajewna Gontsjarowa en vestigde zich 
te St. Petersburg, waar vooral zijn vrouw een zeer 
mondain leven leidde en haar het hof gemaakt werd 
door George d’Anthès, den aangenomen zoon van den 
Ned. gezant, baron van Heeckeren. In een duel met 
d’Anthès op 8 Febr. 1837 werd P. doodelijk gewond; 
hij stierf twee dagen later als Christen en werd te Mi- 
chailowskoje begraven. 

P.’s groot epos is Eugene Onegin, in 8 dln. (door 
Tsjaikowskij in 1877 tot opera bewerkt), dat het Russ. 
gemoedsleven uit de eerste helft der 19e eeuw getrouw 
en schoon weergeeft en ook thans nog door bijkans 
eiken Rus grootendeels uit het hoofd gekend wordt. 
Zijn verdere gedichten zijn: Roeslan enLudmilla(1819); 
De Zigeuners; het hist. drama Boris Godoenow (1825; 
(als opera bewerkt door Moessorgskij in 1874 en door 



Rimskij Korsakow in 1896); Schoppenvrouw (opera 
van Tsjaikowskij, 1890); Poltawa (1826); De bronzen 
Ruiter; De belasteraars van Rusland (1831). Zijn 
prozawerk: de Kapiteinsdochter (1833); de Verhalen 
van Bjelkin; de Opstand van Poegatsjew' (1834); en 
een onvoltooide geschiedenis van Peter den Grooten. 

U i t g. : Er bestaan zeer vele uitg. van P.’s werken ; 
de gezam. Russ. uitg. van Efremow (1905) en van 
Morozow (1906) behooren tot de beste. Een Ned. selectie 
verscheen in 1936. — L i t. : Annenkow, Documenten 
bij P.’s biographie (Russ., 1855) ; Mezjow, Poesjkiniana 
(Russ., 1886) ; M. Hoffmann, Pouchkine (1931) ; v. Wijk, 
Russ. Letterk. (1926) ; Baring, Russian Lit. (1919) ; 
J. Cleugh, Prelude to Parnassus (1937). v.Son. 

Poesta, > Alföld. 

Poestoko Rodjo [Javaansch (Kawi) = Boek 
der koningen], het voornaamste werk van den laatsten 
Javaanschen > poedjonggo, > Ronggowarsito, waarin 
deze, de traditie der poedjonggo ’s getrouw, de geschie- 
denis van het Jav. koningschap geschreven heeft, doch 
van dc gangbare gewoonte afgeweken is door het kiezen 
van een nieuw kader en het toevoegen van talrijke, 
uit allerlei bronnen geputte verhalen. Hoewel het ka- 
rakter van het werk nog overheerschend Javaansch is, 
blijkt uit allerlei details de invloed van Europeanen, 
dien Ronggowarsito ondergaan heeft. De P. R. is door 
den auteur in proza geschreven, met gebruik van vele 
Kawi-woorden, en met de kennelijke bedoeling om den 
tekst later in dichtvorm om te werken. Zoo ver is de 
auteur echter niet gekomen: het overgroote deel is proza 
gebleven. Van de drie hoofddeelen, resp. de oude ge- 
schiedenis, het middeltijdvak en de jongste geschie- 
denis (naar Jav. opvatting) behandelende, is het eerste 
gedeeltelijk gedrukt in 9 deeltjes (Jogjakarta 1912-’24); 
de rest is slechts in handschxift toegankelijk. Ondanks 
de gebreken, die het hoofdwerk van den zelfingenomen 
auteur vertoont, is het een van de belangrijkste ge- 
schriften der letterkunde van Midden-Java. Een ver- 
taler heeft het echter nog niet gevonden. Berq. 

Poëta laureatus (Lat., = met laurier gekroonde 
dichter), een dichter, die als zoodanig den lauwerkrans 
ontvangen heeft. De laurier was vanouds het zinnebeeld 
van vrede en zegepraal; ook meenden de Ouden, dat 
zij de poëzie bevorderde en inspiratie schonk. Daarom 
werden er in den tijd van het Humanisme dichters 
mede bekranst, gelijk Petrarca en Tasso te Rome en 
Vondel te Amsterdam door het Sint-Lucasgilde. In 
Engeland heeft zich die traditie in zooverre gehand- 
haafd, dat er geregeld een door den koning benoemd 
„poet laureate” is, die de taak heeft, gelegenheidsge- 
dichten te vervaardigen. De instelling dateert van 
Eduard IV. Poet laureate waren er o.a. John Dry den 
(f 1700), Wordsworth (f 1850), Tennyson (f 1892); thans 
(vanaf 1930) is het John Masefield. v. d. Eereribeemt. 

Poëtenoorlog , letterkundige twist tusschen een 
25-tal Ned. dichters, 1713- ’17, die aanvankelijk ging 
om het al of niet schrijven van Lat. verzen, later tegen 
de groeiende mode om zich in het Fransch uit te druk- 
ken. De voormannen in dezen pennestrijd waren David 
van Hoogstraten (* 1658, f 1724) en Jean le Clerc 
(* 1657, f 1736). Deze laatste viel v. Hoogstraten aan 
over zijn letterkundig werk. H. en zijn vrienden ant- 
woordden met schimpdichten en scheldwoorden in de 
voorreden van vsch. werken. Ook Le Clerc, een uit 
Genève uitgeweken Remonstrant, die te Amsterdam 
hoogleeraar was gewerden, schreef, met zijn aanhang, 
een reeks schimpdichten. De meest bekende figuren 
uit dezen strijd zijn nog Joan de Haes, Jak. Zeeus, P. 
A. de Huybert, Just. v. Effen, P. de Bye, P. Langen- 


23 


Poëtica — Poggendorff 


24 


dijk. Boven de persoonlijke en politieke twisten uit 
ijverde men tegen de toenemende mode om in vers- 
vorm regeeringspersonen en maecenassen te vleien, 
tegen de verfransching der nationale kunst en voor 
meerdere waardeering van Vondel. 

L i t. : Th. Nolen, Iets over D. v. Hoogstraten (1866) ; 
F. Kossman, Nieuwe bijdragen tot de Gesch. v. h. Ned. 
Tooneel (1915) ; Vervolg van de Nederd. Keurdigten 
(I 1717) ; Oorlog der Holl. Poëten (1715-’16 ; bloemlezing 
in de Bibl. v. d. Mij. der Ned. Letterk.). Piet Visser . 

Poëtica (< Gr. poiein = maken), de leer der dicht- 
kunst, van het wezen, de soorten en vormen der > poëzie, 
als eenvoudige samenvatting of als philosophische be- 
schouwing (letterk. > aesthetica). Na eerst alg. be- 
grippen te hebben behandeld over het dichterlijke, 
over plastiek en beeldspraak, in het algemeen over 
het schoone, m.a.w. de aesthetica, bespreekt zij rhythme 
en verstechniek, vervolgens de afzonderlijke dicht- 
soorten, lyriek, epiek, dramatiek, didactiek, met de 
daaronder vallende verschijningsvormen. Doel ervan 
is het leeren waardeeren en smaken van de werken der 
letterkunde, ook het vormen van letterkundigen in 
actieven zin. Voor enkele verhandelingen over de p., 
zie -> Ars poëtica. 

Lit. : R. Müller-Freienfels, Poetik ( 2 1921) ; E. Er- 
matinger, Das dichterische Kunstwerk (1923) ; H. Pad- 
berg, Do mooie taal (1924) ; J. Verest, Manuel de Lit- 
térature ( l2 1932) ; M. Poelhekke - Ger. Brom, Woord- 
kunst ( 1S 1935); P.N. Dezaire, Poëtiek (1932) ; W. Kramer, 
Het lit. kunstwerk (1932). v. d. Eerenbcemt. 

Poëtische Boeken van cic II. Schrift. Van- 
wege den dichterlijken vorm, waarin de gedachten 
weergegeven zijn, worden aldus genoemd de > Di- 
dactische boeken of Wijsheidsboeken, vnl. van het 
Oude Testament. 

Poetsextract, mengsel van krijt, oliezuur, ben- 
zine of ammonia en andere stoffen (fabrieksgeheim). 
Vrij scherp middel, te gebruiken voor onbedekte stevige 
metalen, bijv. koper. Werkt snel. 

Poetsmachine , machine, met behulp waarvan 
in de meelfabricatie de griezen van de aanhechtende 
zemelendeeltjes worden gescheiden (poetsen). Men voert 
de griezen over een schudzeef, waardoor een lucht- 
stroom wordt gezogen, die de zemelendeeltjes mee- 
neemt. 

Poezele, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen, ten 
Westen van Gent. Opp. 252 ha, ca. 600 inw. (Kath.). 
Landbouw. 

Poëzie (^ Gr. poièsis = het maken, maaksel) of 
dichtkunst is in passieven zin de door ’s men- 
schen geest en gevoel waargenomen schoonheid der 
dingen; in den meer gewonen actieven zin de uitge- 
sproken en geschreven schoone uitdrukking dier waar- 
genomen schoonheid. De p. onderscheidt zich van de 
andere schoone kunsten door het haar eigen uitdruk- 
kingsmiddel: de taal, het woord; van de andere taal- 
uitingen door haar voorwerp: het schoone, door haar 
conceptie, die concreet is, beeldrijk en plastisch, ver- 
der door de wijze van uitdrukking, welke melodisch is 
en rhythmisch, ja zich meestal tot verzen en strophen 
voegt. Zij komt voort uit gevoel, verbeelding en taal- 
macht; zij is intuïtief en veronderstelt inspiratie, zon- 
der evenwel oefening en arbeid uit te sluiten. Er gaat 
van haar een eigenaardige bekoring uit, een magische 
betoovering. Haar onderwerpen zijn alle stoffelijke en 
geestelijke dingen, tot zelfs het ongeschapen Wezen. 
Vanaf de vroegste tijden werd zij beoefend (volks- en 
cultimrpoëzie) en bracht vele kunstwerken voort, welke 
een „joy for ever” zijn. 


Lit.: J. Verest, Manuel de littérature ( l2 1932 ; zie 
vooral n. 479-515) ; H. Bremond, La poésie pure (1926) ; 
O. Walzel, Vom Wesen der Dichtung (1928) ; K. H. de 
de Raaf, Problemen der poëzie (1930) ; zie verder bij 
> Poëtica. v.d. Eerenbeemt. 

Bijbelsehc poëzie. Bij de Israëlieten bestond naar 
het getuigenis van den Bijbel een uitgebreide poëtische 
literatuur. Alleen de religieuze p. is in den Bijbel be- 
houden gebleven. Meer speciaal wil men de bijbelsche 
p. in de > poëtische boeken van het O. T. vinden. P. 
in strikten zin wordt ook in het N. T. gevonden, maar 
niet in zulk een groote mate. De drie bekende gezangen, 
de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon, staan in 
het Evangelie van Lucas. 

Het voornaamste kenmerk der Hebr. p. is het > 
parallellisme; nl. een gelijkmatige opbouw der vers- 
deelen, waarbij het parallellisme wordt gevonden in de 
ideeën, die worden uitgedrukt. Men onderscheidt vooral 
drie soorten: het synoniem parallellisme, wanneer in 
de twee versgedeelten dezelfde gedachte wordt her- 
haald; het antithetisch, wanneer er een tegenstelling 
bestaat; en het synthetisch, wanneer dezelfde gedachte 
wordt ontwikkeld. De naam aan dezen letterkundigen 
vorm gegeven komt van R. Lowth in zijn boek De sacra 
poesi Hebraeorum (1768). Door dit parellellisme wordt 
een voorname schoonheid bereikt. 

Over het bestaan en den vorm van een eigenlijk me- 
trum in de bijbelsche p. zijn tot nu toe de meeningcn 
der auteurs sterk verdeeld. Sommigen meenen ook een 
zeker rijm en strophenvorming te moeten aannemen. 
Typisch is zeker in sommige gedichten de alphabe- 
tische opbouw. Ook in het Evangelie van Joannes 
heeft men metriek en strophenverdeeling willen vinden. 
Over de resultaten is een oordeel nog niet te geven. 

Bij een juiste beoordeeling der bijbelsche p. moet 
ook rekening gehouden worden met den overvloed 
van beelden en vergelijkingen, met de concrete, duide- 
lijke wijze van uitdrukken. Wat de H. Schrift aan p. 
bezit moet gerekend worden tot het schoonste, wat 
de wereldliteratuur heeft voortgebracht. C. Smits. 

Lit.: o.a. V. Zapletal O.P., De poesi Hebraeorum in 
Vet. Test. ( 2 1911) ; N. Schlögl, Die echte biblisch-he- 
braische Metrik (1912) ; F. Zorell S.J., Einführung in die 
Metrik und die Kunstformen der hebr. Psalmendichtung 
(1914) ; J. Goettsberger, Einleitung in das A. T. (1928). 

Poffen, braden zonder vet in heete asch of oven, 
bijv. van tamme kastanjes. 

Poffenberger, A 1 b e r t T., hoogleeraar aan 
de Columbia University in de experimenteele psycho- 
logie. * 1892. Bekend om zijn experimenteele onder- 
zoekingen op het gebied van de reclame-psychologie. 

Werken: Psychology in advertising (1935). 

Pogen, Kath. maandsclirift der jonge gedachte 
in Vlaanderen (1923- ’25), onder redactie van Wies 
Moens, Fern. Van Goethem en Eug. Lemmens. 

Lit.: R. Roemans, Bibl. van de mod. VI. Lit. (I, 9). 

Poggenbeok, Ge o (George Jan Hendrik), 
schilder en etser. * 20 Juli 1853 te Amsterdam, f 4 Jan. 
1903 aldaar. Leerling van J. H. Veldhuyzen; werkte 
met N. Basterd in Drente en woonde met dezen samen 
te Breukelen. P. schilderde bijna uitsluitend fijn ge- 
observeerde impressionistische polderlandschappen 
in een lichten, gevoeligen toon. Voorbeelden van zijn 
kunst o.a. in het Gem. Mus. te Den Haag en de musea 
te Amsterdam. Korevaar-Hesseling. 

Poggendorff, Johann Christian, na- 
tuurkundige. * 29 Dec. 1796 te Hamburg, f 24 Jan. 
1877 te Berlijn, waar hij sinds 1834 prof. was. P. was 
een knap experimentator, reeds als student vond hij 


25 


Poggio Bracciolini — Poincaré 


26 


onafhankelijk van Schweigger den multiplicator. 
Hij verbeterde de electrische meet-methoden en bouw- 
de den eersten practisch bruikbaren electr. stroom- 
meter. Van hem is ook de veel toegepaste spiegel - 
aflezing (102b). Hij stichtte de Annalen der Physik 
und Chemie, waarvan hij de eerste 100 banden uitgaf. 
In 1863 begon hij het Literarisch-biogr. Handwörter- 
buch für Mathematik, Physik, Chemie und verwandte 
Wissenschaftsgebiete (dl. 5 in 1931), een zeer belangrijk 
naslagwerk. Verder schreef hij Lebenslinien zur Gesch. 
der exakten Wissenschaften (1853), terwijl W. Brentin 
in 1879 zijn Gesch. der Physik uitgaf. J. v. Santen. 

L i t. : Musmacher, Kurze Biogr. berühmter Physiker. 

Poggio Bracciolini , Gian Francesco, 
Humanist. * 11 Febr. 1380 te Terranuova (bij Florence), 
f 30 Oct. 1459 te Florence. Eerst scriptor, daarna secre- 
taris der pauselijke kanselarij; 1453- ’59 staatskanselier 
van Florence. Als begeleider van paus Joannes XXIII 
naar het concdie van Konstanz (1414), ontdekte hij in 
kloosters in Z. Duitschland en Zwitserland veel hss. 
van Klass. auteurs. P. schreef satyrische dialogen, pam- 
fletten, Facetiae (een obscene anecdotenverzameling) 
en een gesch. van Florence 1350- ’55. 

L i t. : E. Walser, P. Florentinus’ Leben u. Werke 
(1914). Zr. Agnes. 

Poggio Ylirteto, suburbicair bisdom (d.w.z. 
bisdom nabij de stad Rome), dat geruimen tijd 
verbonden was met het bisdom Sabina, dan ervan 
gescheiden werd, doch in 1925 er weer mee werd 
vereenigd (zetel te Magliano Sabino). 

Poging (recht). Algemeen. In het algemeen 
verstaat men onder p. een handeling tot bereiking 
van een bepaald doel, maar die niet tot dat doel heeft 
geleid. Het is niet vanzelfsprekend, dat p. tot een straf- 
baar feit strafbaar is. De strafbaarheid der p. wordt op 
twee wijzen verdedigd. De eene opvatting (subjectieve 
p. -theorie) ziet in de p. een uiting van een gevaarlijk 
voornemen, terwijl de andere opvatting (objectieve 
p. -theorie) de p. een voor de rechtsorde gevaarlijke 
handeling, althans een strafbaar feit in begin-stadium, 
acht. Ondeugdelijke p. is een p., die in een 
gegeven geval niet tot voltooiing van het misdrijf kan 
leiden, hetzij om toevallige omstandigheden (relatief 
ondeugdelijke p.), hetzij om den aard der handeling 
(absoluut ondeugdelijke p.). De p. kan ondeugdelijk 
zijn doordat men een ondeugdelijk middel 
bezigt (bijv. p. tot vergiftiging met water) of omdat er 
sprake is van een ondeugdelijk object 
(bijv. p. tot doodslag op een lijk). Voltooide p. 
is aanwezig, als de dader alles heeft gedaan om het 
strafbare feit te plegen, maar dit niet gelukte; bijv. hij 
schiet op iemand, maar mist. Van geschorste 
p spreekt men, wanneer dc dader nog niet alles gedaan 
heeft om het feit te voltooien, omdat hij in zijn voor- 
nemen wordt gestuit; bijv. hij wil schieten, maar het 
geweer wordt weggeslagen. 

Ned. strafrecht. In art. 45 W. v. Str. wordt de p. 
strafbaar gesteld. Voor de strafbaarheid moeten drie 
elementen aanwezig zijn: 1° het voornemen een misdrijf 
te plegen (> Opzet); 2° het begin van uitvoering ; 3° 
dat het misdrijf niet voltooid is alleen door omstandig- 
heden buiten den wil van den dader gelegen. Bij p. 
wordt het maximum der hoofdstraffen met een derde 
verminderd. P. tot overtreding is niet strafbaar (art. 
46 W. v. Str.). Bosch van Oud Amelisweerd 

Volgens het Belg. recht is er sprake van p., wan- 
neer de opzet om een misdaad of een wanbedrijf te be- 
gaan zich heeft geopenbaard door uitwendige daden, 


welke een begin van uitvoering van dit wanbedrijf 
of van die misdaad uitmaken, en welke slechts werden 
gestaakt of hun uitwerking hebben gemist om reden 
onafhankelijk van den wil van den dader. P. tot 
misdaden wordt in het Belg. recht (art. 80-81 W. 
v. Str.) bestraft met de straf onmiddellijk lager dan 
die, welke voor het voltooide misdrijf zou worden 
opgelegd. Voor wanbedrijven wordt de p. slechts 
bestraft in de gevallen en met de straf uitdrukke- 
lijk door de wet voorzien. P. tot overtreding wordt niet 
gestraft. Collin. 

Pogrom (Russ., = verwoesting). Met dit woord 
worden sedert het begin dezer eeuw de in het volk, om 
werkelijke of vermeende grieven, ontstane Jodenver- 
volgingen aangeduid. > Joden (sub D). 

Pohl, 1° Karl Ferdinand, musicoloog. 

* 6 Sept. 1819 te Darmstadt, f 28 April 1887 te Weenen. 

Voorn, werken: Mozart und Haydn in Londen 

2 dln. 1867) ; de standaardbiographie over J. Haydn 
1875-’82), door Mandyczewski en Botstiber voltooid. 

2 ° R i c h a r d, musicoloog. * 12 Sept. 1826 te 
Leipzig, f 17 Dec. 1896 te Baden-Baden. Een kennis- 
making met Liszt maakte hem tot vurig propagandist 
der jong-Duitsche school. 

Werken: o.a. Bayreuther Erinnerungen (1877) ; 
Richard Wagner (1883); Frans Liszt (1884); Hektor 
Berlioz. — L i t. : P., Autobiografisches (1881). 

Pöhlmann, Robert von, historicus. * 31 
Oct. 1852 te Neurenberg, f 27 Sept. 1914 te München. 
1884 prof. te Erlangen, 1901 te München. P. legt in 
zijn werken over gesch. den nadruk op de sociale ideeën 
en toestanden van de Oudheid, dikwijls met al te ge- 
zochte moderne parallellen. Zr. Agnes. 

Poikilè, > Stoa poikilè. 

Poikilictisch (g e o 1.) noemt men een struc- 
tuur van stollings- en metamorphe gesteenten, waarbij 
verschillende mineralen elkaar doordringen, doordat 
ze gelijktijdig ontstonden. 

Poikilo thermen, > Koudbloedig (sub Koud- 
bloedige dieren). 

Poikylocytose (genees k.), ongelijke vorm 
der roode bloedlichaampjes, zooals bij allerlei ernstige 
anaemieën vaak wordt gezien. 

Poilvaehe, > IIoux. 

Poincaré, 1° H e n r i, wis- en natuurkundige; 
neef van 2°. * 29 April 1854 te Nancy, f 17 Juli 1912 
te Parijs. Was 1886-1908 prof. in de mathemathi- 
sche physica te Parijs, sinds 1909 president van het 
Bureau Intern, des Poids et Mesures. Op zuiver wiskun- 
dig gebied is hij de grondlegger van de theorie der auto- 
morphe functies (in de „Acta Mathematica”) en deed 
hij veel op het gebied van de differentiaalvergelijkingen 
en de Analysis situs. In dc hemelmechanica leverde hij 
zeer belangrijke bijdragen tot het drielichamenpro- 
bleem. Op natuurkundig gebied gaf hij een theorie o.a. 
over de evenwichtsfiguren van roteerende vloeistoffen 
(1885) en over den vorm van trillende membranen. 
Van grooten invloed was ook zijn philosopisch werk. 

Werken: Méthodes nouv. de la mécanique céleste 
(3 dln. 1892-’97) ; Le?ons de la móc. cél. (3 dln. 1905-’10) ; 
Cours de physique mathém. (12 dln. 1839-1904) ; La 
Science et l’hypothèse (1903) ; La valeur de la Science 
(1905) ; Science et méthode (1909). Sinds 1916 geeft de 
Parij8che Academie zijn verzamelde werken uit. — L i t. : 
Lebon, H.P. (1912) ; Volterra e.a., H. P. (1914) ; Appell, 
H. P. (1925). J.v. Santen. 

2 ° R a y m o n d, Fransch staatsman; neef van 1°. 

* 20 Aug. 1860 te Bar-le-Duc, f 15 Oct. 1934 te Parijs. 
Eerst advocaat; sedert 1887 gematigd republikeinsch 


27 


Poin<?on — Poirters 


28 


Kamerlid, en in 1903 senator; meermalen minister 
sedert 1893; in 1912 werd hij minister-president en 
min. van Buitenl. Zaken; overtuigd voorstander van 
de Entente, en uitgesproken Duitschvijandig. In 1913 

werd hij tot pre- 
sident der repu- 
bliek gekozen, en 
bleef het tot Jan. 
1920. Daarna 
weer min. -pres. 
in Jan. 1922, tot 
Juni 1924; be- 
zette het Roer- 
gebied. In Juli 
1926 vormde hij 
een ministerie 
van Nationale 
Unie, herstelde 
als minister van 
Financiën de 
staatsfinanciën 
en stabiliseerde 
den frank. In 
1929 werd^zijn re- 
geering door een linksch kabinet vervangen. Cosemons. 

Werken: Au service dc la France. Neuf années de 
souvenirs (7 dln. 1925-’31) ; Histoire politique (4 dln. 
1920-*22) ; Messages, discours, allocutions (2 dln. 1918- 
’20). — L i t. : M. Reclus, R. P. (1928) ; A. Bach, P. und 
der Kriegsausbruch 1914 (1929) ; H. Girard, R. P. (1933) ; 
G. Hanotaux, R. P. (1935) ; F. Payen, R. P. (1936). 

Poin^on of p o n s o e n, 1° een gegraveerd stem- 
pel, waarin een lettervorm is uitgesneden; 2° een 
graveerderswerktuig: een stalen stift met knopvormig 
einde, dat bezet is met scherpe puntjes. Deze p. werd 
vooral in de 18e eeuw veel gebruikt voor stippelgra- 
vures, enz. 

Polnsettia, plantengeslacht van de fam. der 
wolfsmelkachtigen. De soort P. pulcherrima heeft 
fraaie bladroode schutblaadjes bij de bloemen; wordt 
tot meer dan 1 m hoog; bladeren langwerpig. De P. is 
afkomstig uit Zuid- en Middel -Amerika en wordt als 
sierplant gekweekt. 

Point colbert, oude Fransche genaaide kant, 
voortkomende uit de > point coupé. De p. c. onder- 
scheidt zich van de point coupé door haar gestyleerd 
bloemornament en behoort, evenals laatstgenoemde, 
tot de zgn. zware kanten. Zie afb. 3 op de pl. t/o kol. 
817 in dl. XIV. 

Point coupé, een der eerste kanten. Aanvanke- 
lijk doorstopwerk, spoedig overgang tot genaaide 
kant. P. c. komt voor op de 16e- en 17e-eeuwsche re- 
genten- en schuttersstukken onzer voorouders. > Point 
colbert. Zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 817 in dl. XIV. 

Point d’Alen^on, een kantsoort, gefabriceerd 
in de stad Alengon. Nadat in de 17e eeuw Marthe 
Barbot het middel had gevonden Venetiaansche kant 
na te maken en er vele werksters uit Vlaanderen en 
Italië arbeidden, werd de p. d’A. alom bekend („la 
reine des dentelles”). Onder Marie Antoinette geraakte 
haar vervaardiging voor korten tijd in verval, doch 
sinds het eerste keizerrijk kwam ze opnieuw tot bloei. 
De P. d’A. wordt met de naald gewerkt op een stuk 
groen perkament met linnen overtrokken, waarop het 
model is aangegeven. De door afzonderlijke werksters 
klaar gemaakte deelen worden later nauwkeurig aan 
elkander gevoegd. Zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 817 
in dl. XIV. 


Point d’Ancjleterrc, > Brusselsche kant. 

Point de Galle, stad aan de Z.W. kust van Cey- 
lon (X 224 E6); ca. 50 000 inw. Goud, zilver, schild- 
padwerk. Zetel van Kath. bisschop. 

Pointillceren , > Luminisme. 

Point lace, Iersche kant, waarvan de gewe- 
ven bandjes de eigenlijke patroonfiguren vormen. 
Deze bandjes worden door allerlei kantsteken verbon- 
den, welke aan de oude kanten zijn ontleend. Het ge- 
weven kantband is in verschillende vormen in den 
handel, o.a. dicht en glad, opengewerkt, met picotjes 
versierd. Als werkdraad gebruikt men glad gesponnen 
garen, zijde of metaaldraad. Point lace wordt op een 
onderlaag, waarop de teekening is overgebracht, 
gewerkt. J. Rutten. 

Poiré-juk, > Stuw. 

Poiret, Petrus, Calvinistisch theoloog en 
mysticus. * 16 April 1646 te Metz, f 21 Mei 1719 te 
Rijnsburg. P., eerst predikant te Annweiler, scheidde 
zich van zijn vrouw om een volmaakter leven te leiden, 
werd volgeling van de mystieke dweepster Antoinette 
> Bourignon en bleef bij haar tot haar dood (1680). 
Daarop vestigde hij zich te Amsterdam, ten slotte te 
Rijnsburg; werd dan een vereerder van Mme de Guyon 
en van Fénélon, en verbreidde door zeer talrijke uit- 
gaven, meest in het Fransch, de Romaansche mystiek 
in de Nederlanden. Hij gaf vertalingen en bloemle- 
zingen uit bekende Kath. mystieke werken (o.a. Cath. 
v. Siena; Angela v. Foligno; Teresia; Olier), naast 
vele uit de Duitsche Prot. School van Böhme, en de 
Fransche van Mme Bourignon en Mme de Guyon. 

L i t. : M. Wieser, Der Sentimentale Mensch (1924; 
met bibliogr.) ; Ned. Biogr. Wbk. (V); voornaamste bron 
voor zijn leven in : Petri Poireti Posthuma (Amsterdam 
1721 ; Ned. in : De Goddelijke huishouding, 2 dln. Am- 
sterdam 1722). Feugen. 

Poirters, A d r i a a n, Jezuïet, schrijver en 
dichter. * 1605 te Oisterwijk (N.Br.), f 4 Juli 1674 te 
Mechelen. Geboortejaar en -plaats, vroeger betwist, 

schijnen nu na- 
genoeg zeker. P. 
trad in 1625 in 
de Sociëteit vaD 
Jesus te Meche- 
len en was werk- 
zaam als leeraar 
en predikant, 
vooral te Roer- 
mond, te Lier en 
te Mechelen. Zijn 
standbeeld werd 
te Oisterwijk in- 
gehuldigd in 
1926. Noord-Ne- 
derlander van ge- 
boorte, Zuid-Ne- 
derlander van 
aanneming, ge- 
noot P. als be- 
oefenaar der „emblemata-literatuur” en als Brabantsch 
volksschrijver buitengewonen bijval. Vooral zijn 
„Masker van de w T ereldt afghetrocken” had vele uit- 
gaven, tot in de 19e eeuw toe. Geestige opmerkings- 
gave, psychologische schranderheid, vindingrijk ver- 
nuft, vinnige hekeling van gebreken, gepaard met 
medelijdende goedheid en schalksche vroolijkheid, 
I doen zijn pittig proza, hoewel soms wat langdradig, 
I nog meer smaken dan zijn gedichten. P. prijst ont- 




29 


PoiseuiUe— Pokken 


30 


hechting van het aardsche, zooals de Kath. zedenleer 
die voorstelt, maar juist om het ware geluk en een 
gezonde levensvreugde te bereiken. 

Voorn, werken: Ydelheydt des Wereldts 

(1644), opnieuw verwerkt in : Het Masker van de we- 
reldt afghetrocken (1646) ; Spieghelken van Philagie 
(1673) ; Het heylich Hof van Keizer Theodosius (opus 
posth.) ; Den Allerheylighsten Naem (1647); Het Duyfken 
in de Steenrotse (1657) ; Het heylich herte (1654) ; Het 
leven van de H. Rosalia (1658) ; Het leven van S. Fran- 
ciscus Borgias (1671). Vgl. Sommervogel, Bibl. de la 
Comp. de Jésus (s.v.). — L i t. : Allard S.J., A. P. ( 2 1878); 
Rombauts, Leven en Werken van p. A. P. S.J. (uitg. 
Kon. VI. Acad.) ; Salsmans en Rombauts, Het Masker, 
critische heruitg. v. d. 7en druk, met inleiding en aan- 
teek. (1935) ; Salsmans, Den Spieghel van Philagie (her- 
uitg. v. d. 3en druk 1937) ; Rombauts, Adriaan P. 
(1937); v. Duinkerken, De Dichters der Contra-Re- 
formatie (1932) ; Salsmans, in : Versl. der Kon. VI. 
Acad. (1928-’37) ; Rombauts en Vercammen, in : Studiën 
(1927-’30) ; Goossens, in : Tijdschr. v. Taal en Lett. 
(1928) ; Endepols, in : Van onzen Tijd (1911). Salsmans. 

PoiseuiUe, Jean Louis, medicus. * 22 
April 1799 te Parijs, f 26 Dec. 1869 aldaar. Arts te 
Parijs, wijdde zich vnl. aan de physiologie van de 
bloedstrooming, waarbij hij in 1842 de naar hem ge- 
noemde wet vond over de hoeveelheid vloeistof, die 
per sec door een capillaire buis stroomt. 

Poisson, Simeon Denis, natuurkundige. 
* 21 Juni 1781 te- Pithivier, f 25 April 1840 te Parijs. 
Sinds 1802 prof. te Parijs. 

De wet van Poisson luidt als volgt: voor een be- 
paalde gewichtshoeveelheid van een gas is bij een 
adiabatische toestandsverandering pvk constant. Hierin 
stellen p en v de druk en het volume van het gas voor, 
terwijl k de verhouding is van de soortgelijke warmten 
van het gas bij constanten druk en bij constant volume. 

Poissy, stad in het Fr. dept. Seine-et-Oise; ca. 
12 000 inw. Kerk uit de 12e-16e eeuw. Te P. werd van 
6 Sept. tot 6 Oct. 1561 het zgn. Godsdienstgesprek 
van Poissy gehouden, echter zonder resultaat, in 
tegenwoordigheid van Catharina de Medici, tusschen 
de Katholieken met kardinaal Karei van Lotharingen 
en den Jezuïeten -generaal Laynez als voornaamste 
woordvoerders, en de Hugenoten onder leiding van 
Beza en Vermigli. Wachters. 

Poitiers, hoofdstad van het Fransche dept. 
Vienne (XI 96 D3), 75 m boven de zee, ca. 42 000 inw. 
De oude stad met nauwe straatjes heeft nog vele oude 
kerken, zooals de Gotische kathedraal Saint-Pierre 
(12e eeuw), de Romaansche kerk Notre Dame-la- 
Grande (lle-16e e.) en het Baptistère St. Jean (4e e.). 
Bisschopszetel; univ. met drie faculteiten, zeer vele 
middelb. en vakscholen. Vliegveld. Weinig industrie; 
belangrijke landbouwmarkt. 

P. was reeds zeer vroeg bisschopszetel en werd 
als zoodanig vooral beroemd door den grooten Kerk- 
leeraar St. Hilarius, midden 4e eeuw. Volgens oude 
bisschopslijsten was Hilarius reeds de negende bisschop. 

L i t. : H. Labbé de la Mauvinière, P. et Angoulême 
( 2 1925). Heere. 

Slag bij Poitiers (Oct. 732). In 720 drongen de 
Arabieren voor het eerst over de Pyreneeën; na enkele 
kleine invallen rukte Abder Rahman met een enorm 
leger Gallië binnen tot bij Tours. De cultureele tegen- 
stelling tusschen het Christelijke Westen en het Mo- 
hamm. Oosten werd spoedig door de Frankische groo- 
ten begrepen, zoodat er vrede kwam tusschen de 
tegenstanders Eudo van Aquitanië en Karei Martel. 
De laatste riep den heerban op van zijn beele rijk en 


daarmee overwon hij de Arabieren in den grooten 
slag bij Cenon, ten N.O. van Poitiers. Abder Rahman 
sneuvelde. Deze slag heeft een grootsche beteekenis: 
de zegetocht van den Islam kwam op een der twee 
aanvalsfronten tot stilstand, mede omdat door nieuwe 
kleine overwinningen van Karei Martel de overwinning 
productief gemaakt werd. Slootmans. 

L i t. : Lokys, Die Kampfe der Araber mit den Karo- 
lingern (in : Heidelb. Abhand. z. Gesch., 13 1906). 

Poitou, landschap in West-Frankrijk (XI 96 
C/D 3); vruchtbare hoogvlakte, ca. 150 m hoog, tus- 
schen de zee en het hoogland van Auvergne. Landbouw 
(tarwe, haver), veeteelt (kaas); leerlooierij. Het graaf- 
schap P. kwam door > Eleonora van Aquitanië in 1152 
aan Hendrik Plantagenet en daardoor aan Engeland. 
Na vele oorlogen kwam het in 1416 voorgoed aan 
Frankrijk. 

L i t. : P. Boissonade, Hist. de P. ( 5 1926). Heere. 

Poklïoutboom (Guajacum), plantengeslacht 
van de fam. der Zygophyllaceeën, komt met vier 
boomvormige soorten in Middel-Amerika voor. G. 
officinale en G. sanctum, beide met blauwe vijftallige 
bloemen, leveren het pokhout. Bij verwarming 
wordt een hars daaruit gewonnen, dat als genees- 
middel gebruikt wordt tegen syphilis, rheumatiek en 
huiduitslag: tinctuur daarvan wordt bij bloedonder- 
zoek en in de scheikunde gebruikt. 

Het pokhout is steenhard, zeer zwaar en dicht 
(s.g. 1,26-1,34) en voelt vettig aan. De kleur van het 
kemhout is groenzwart, van het spint geel met groene 
stippen (pokken). P. is alleen in kleine stukken ver- 
krijgbaar en wordt per gewicht verhandeld. Het wordt 
gebruikt voor katrollen, lagers, riemschijven, walsen, 
kegelballen, enz. De bekendste afvoerplaatsen zijn 
San Domingo en Cuba. Bonman/ Oeverkans. 

Pokken, zeer ernstige infectieziekte, met hooge 
mortaliteit, die vroeger in Europa talrijke slachtoffers 
maakte, en nu nog in tropische en exotische landen 
ernstig woeden kan. De incubatietijd bij p. bedraagt 
ong. 10 dagen, waarna de aandoening met heftig ziek- 
zijn (hooge koorts, pijn in rug en hoofd, sufheid, woe- 
len) voor den dag treedt. Eenige dagen later treedt dan 
de meestal zeer typische huidafwijking op, bestaande 
in een eruptie van puisten op het gezicht, zich weldra 
uitbreidend over den romp, de armen en dan de beenen. 
Men ziet ronde verhevenheden [waarin Giuseppe 
Guarnieri (* 1856, f 1918) den verwekker van de 
pokken meende te vinden], waarop zich in het 
midden een blaasje met een helderen, later troebelen 
inhoud vormt, waarbij als typisch opvalt, dat het 
centrum van het blaasje invalt. De koorts, die eerst ge- 
daald was, stijgt weer in het stadium der ettervorming. 
Ook op dc slijmvliezen van mond, keel, vagina, vulva 
en darm vormen zich vlakke erosies. Nadat het ziekte- 
proces twee weken geduurd heeft, drogen de puisten 
in en begint het genezingsproces, dat meestal ernstig 
ontsierende litteekenvorming achterlaat. 

Ook lichtere vormen van pokken (variolois) komen 
voor, waarbij de dikwijls kleinere, moeilijk als pok- 
puisten te diagnostiseeren huidafwijkingen als regel 
het eerst op den romp optreden. 

Bij een ernstige pokken -epidemie is de sterfte onder 
de aangetaste personen hoog (20-40 %). 

De voor een aantal jaren in Ned. onder den naam 
van > alastrim waargenomen ziekte was niets anders 
dan een vorm van pokken, die bij een aantal patiënten 
onder den invloed der in de jeugd plaats gehad hebben- 
de vaccinatie vrij gunstig verliep. 


31 


P okkenbrief j e — P olarimetri e 


32 


Men beschikt niet over geneesmiddelen, die in staat 
stellen bij p. therapeutisch veel tot stand te brengen, 
zoodat men zich moet beperken tot een symptomatische 
behandeling. Dat uit de huidige samenleving de p. 
zoo goed als verdwenen zijn, is te danken aan Jenner, 
die in 1898 de koepokvaccinatie vond (> Koepok- 
inenting ; Inenting). E . Hermans . 

Pokkenbriefje, > Inenting. 

Pokrowsk, sinds 1932 Engels genoemd, Russ. 
stad aan de Wolga (öl rt 40'N., 46°42'0.); ca. 30 000 inw. 
Graanhandel. 

Pol, 1° Max J. M. van, Ned. journalist en 
lid der Tweede Kamer. * 24 Febr. 1881 te Roosendaal 
(N.-Br.). Werkte als redacteur achtereenvolgens aan 
de Maasbode en de Gelderlander, en als hoofdredacteur 
aan de Geldersche Koerier, de N. Haarl.Crt., het Limb. 
Dagblad, de Nieuwe Eeuw en de Morgen. In 1929 
werd hij lid der Tweede Kamer voor de R.K. Staats- 
partij. P. is een streng theoreticus, met een zekeren 
pessimistischen inslag en Christen-democratische 
oriënteering. Zijn werk kenmerkt zich door principieele 
beschouwingen. In het parlement heeft hij zich op 
Indische aangelegenheden gespecialiseerd. Oostendorp. 

Voorn, werken: Herstel in Christus ; De drei- 
ging van het bolsjewisme ; Crisis en herstel (3 dln.). 

2° W i n c e n t y, Poolsch dichter. * 20 April (of 
7 Mei) 1807 te Lublin, f 2 Dec. 1872 te Krakau. Stamde 
uit Kath. Engelsche familie. Hij bereisde Wolhynië, 
Podolië en de Oekraine, nam deel aan den Poolschen 
opstand van 1831 en werd in 1848 prof. in de aard- 
rijkskunde te Krakau. Zijn werken munten uit door 
grooten eenvoud, vaderlandsliefde en getrouwe na- 
tuurbeschrijving. 

Werken: Liederen van Janusz (1833) ; Kleine 

gedichten (1835) ; Lied van ons land (1843, op insti- 
gatie van > Mickiewicz geschreven en in 1875 als can- 
tate bewerkt) ; Mohoit (1855). — L i t. : Wojciechowski, 
Poolsche Lit. (Poolsch, 1930) ; Nitschmann, Poln. Lit- 
teratur ; Brückner, Poln. Literaturgeschichte. v. Son. 

Pola, 1° provincie in N.O. Italië, omvat 
het schiereiland Istrië; opp. 3 718 km 2 ; 300 000 inw. 

2° Hoofdstad van de prov. P. (XIV 320 D2); 
ca. 55 000 inw. Belangrijke oorlogs- cn handelshaven; 
regelmatig stoombootverkeer met Venetië, Triëst, 
Fiume en Zara. Sterrenwacht, vlieghaven, hydrogra- 
phisch instituut. De domkerk (8e e.) is beroemd. 

P. was oudtijds een Romeinsche militaire kolonie, 
in 178 v. Chr. opgericht, door Octavianus in 39 v. Chr. 
verwoest; het werd 4 jaar later de vlootstandplaats 
van Rome. In 524 werd het een bisschopszetel. Ar- 
chaeologisch is P. belangrijk, o.a. om resten van zijn 
oude haven, het amphitheater, vsch. tempels en den 
na Actium opgerichten triomfboog. 

Polabisoh , de in de tweede helft van de 17e eeuw 
zoo goed als uitgestorven taal van de West-Slavische 
bewoners van Lüneburg op den linkeroever van de 
Elbe. Een en ander is van het P. opgeteekend. 

Lit.: N. Trubetzkoj, Polabische Studiën (1929). 

Polacca, Ital. naam voor > polonaise. 

Polaek, Jan, schilder, f1519 te München, waar 
hii al van 1479 af woonde. Stamt uit Krakau. Er zijn 
vsch. zijner altaarwerken bewaard, waarin ons een 
hartstochtelijk, expressief gemoed verschijnt; kleuren 
zijn zeer levendig. Hij beheerschte langen tijd de 
schildersschool te München. Schreden . 

Lit.: C. Glaser, Die alt-deutsche Malerei (1924). 

Polaire assen in een kristal zijn symmetrie- 
assen, welker beide einden niet gelijkwaardig zijn, 
omdat er geen symmetrievlak loodrecht op de p. a. is. 


Polaire buiding, > Chemische binding. 

Polair front (m e t e o r o 1.), scheidingslijn 
aan de aardoppervlakte, tusschen polaire en tropische 
luchtmassa’s. > Front. 

Polak, Leo, Ned. wijsgeer. * 1880 te Steenwijk. 
Hoogleeraar te Leiden (1925) en te Groningen (1927). 
Staat op ethisch gebied zijn leermeester > Heymans 
het meest nabij, maar heeft zich overigens nauwer bij 
het criticisme van Kant aangesloten. Fel bestrijder 
van Godsgeloof en religie. 

Werken: Het critische probleem : Kennisleer con- 
tra materie-realisme ; Oorlogsfilosofie ; De zin der ver- 
gelding ; Hegel’8 leer der straf ; Le sens de la mort ; 
Socioloog en ethicus ; Sexuele Ethiek. — Lit.: F. Sas- 
sen, Wijsbegeerte van onzen tijd (1937). F. Sassen. 

Polaneii, adellijk geslacht, dat zijn naam ont- 
leende aan de heerlijkheid Polanen in Delfland. Jan, 
zoon van Philips van > Duvenvoorde, erfde van zijn 
vader het huis en goed te Polanen en werd zoodoende 
de stamvader van het huis Polanen; stierf in 1342. Van 
zijn zoons is vooral beroemd Jan II van P., die door 
aankoop heer werd van de Lek en van Breda en door 
erfenis heer van Geert ruidenberg. Hij behoorde tot 
de partij der Hoekschen, maar verzoende zich later 
met graaf Willem V; zijn dood viel in 1378. Jan III 
van P., zoon van den vorige, liet een eenige erfdochter 
Jennc na, welke in 1404 in het huwelijk trad met 
Engelbrecht I, graaf van Nassau-Dillenburg. Door dit 
huwelijk kwamen de rijke bezittingen der P. aan het 
Ned. vorstenhuis. Boeren . 

Polare, > Poolverwantschap. 

Polarimcter, > Polarimetrie. 

Polarimetrie (natuur k.). Sommige stof- 
fen (chemische verbindingen met een asymmetrisch 
koolstofatoom) hebben de eigenschap, bij doorgang van 
gepolariseerd licht (> Polarisatie v. h. licht), het 
polarisatievlak, d.i. het vlak loodrecht waarop de 
lichttrillingen plaats hebben, te draaien. Deze draai- 
ing te meten, is taak der polarimetrie. De draaiing is 
afhankelijk van de lengte van de doorloopen vloeistof- 
kolom en afhankelijk van den aard en concentratie van 
de opgeloste stof. 

Toestellen, waarmede deze draaiing van het polari- 
satievlak gemeten kan worden, heeten polarim eters. 
Alle polarimeters in verschillende uitvoeringen hebben 
een inrichting voor het polariseeren van het invallend 



Polarimetrie. Links: prisma van Nicol als polarisator; 
midden : praeparaat ; rechts : nicol als analysator, voor- 
zien van schaalverdeeling. 


licht, den polarisator (veelal een prisma van 
> Nicol), een houder voor de vloeistofcuvet, en een 
tweede onderdeel, dat slechts lichttrillingen in een 
bepaald vlak doorlaat, als analysator. 

Voor de bepaling van de draaiing wordt, behalve 
in de > halfschaduwapparaten, de analysator (fig.) 
zoo lang gedraaid, tot maximale helderheid van het 
beeldvlak wordt verkregen. Na tusschenzetten van het 
praeparaat wordt de analysator over een hoek a ge- 
draaid, tot weer maximale helderheid wordt ver- 
kregen. De gemeten hoek a bepaalt de draaiing. In 
de halfschaduwapparaten wordt niet op maximale 
intensiteit, maar op gelijke helderheid van t\*ee beeld- 
helften ingesteld. 

Polarimeters vinden veelvuldig toepassing voor de 


33 


Polaris — Polarisatie 


34 


bepaling van het suikergehalte in oplossingen. De 
speciaal hiervoor vervaardigde instrumenten dragen 
den naam saccharimeter. Dekkers . 

Polaris, > Poolster. 

Polarisatie. 1° P. van electriciteit. Wanneer men 
atomen, moleculen of ionen in een electrisch veld 
brengt, zullen de positieve kernen t.o.v. de negatieve 
electronenwolken of de positieve ionen t.o.v. de nega- 
tieve ionen verschoven worden, waardoor de zwaarte- 
punten van de positieve en negatieve ladingen niet 
meer samenvallen en > dipolen gevormd worden. Dit 
noemt men polarisatie van de stof. De meer of minder 
polariseerbaarheid van een stof bepaalt de grootte van 
de ontstane dipolen. Door clectrische krachten van de 
deelen van een molecule of een ion op elkaar kunnen 
stoffen ook zonder uitwendig electrisch veld reeds 
gepolariseerd zijn (permanent dipoolmoment). Door 
meting van dipool momenten kan men de voor- 
stelling, die men zich van den bouw van de stof 
maakt, toetsen. Zwikker. 

2° Diëlectrische polarisatie. Wanneer de ruimte 
tusschen twee condensator-platen wordt opgevuld met 
een niet-geleidende stof, een diëlectricum, bijv. een 
glazen plaat, dan kan het 
volgende merkwaardige ver- 
schijnsel worden waargeno- 
men. De condensatorplaten 
A en B (zie fig. 1), waar- 
tusschen zich de glazen 
plaat C bevindt, worden 
eerst op een hooge span- 
ning gebracht. Daarna wor- 
den A en B verwijderd en 
met elkaar in verbinding 
gebracht, waardoor zij wor- 
den ontladen. Worden ze 
vervolgens weer tegen de 
glasplaat C aangebracht , dan blijkt weer een spannings- 
verschil tusschen A en B te ontstaan, alleen kleiner dan 
de aanvankelijk aangelegde spanning. Dit kan alleen 
verklaard worden door aan te nemen, dat zich binnen 
de glasplaat ook na de ontlading van den condensator 
nog een electrisch veld bevond. Dit verschijnsel kan 
bij verschillende diëlectrica geconstateerd worden. Het 
is oorzaak van de zgn. electrische nawerking, welke 
bij Leidsche flesschen en condensatoren optreedt: 
wordt de condensator ontladen, dan blijkt kort daarna 
toch weer een aanzienlijke lading aanwezig te zijn, 
welke bij aanraking een gevoeligen schok kan veroor- 
zaken. De verklaring van het verschijnsel is als volgt: 
De moleculen van het diëlectricum worden door het 
aanvankelijk tusschen A en B bestaande electrische 
veld geïnfluenceerd (> Inductie, sub 4°), d.w.z. aan 
de eene zijde dragen de moleculen een positieve 
lading, aan de andere zijde een even groote negatieve 
lading (men spreekt dan van > dipolen). Stelt men 
zich de moleculen als kleine bolletjes voor, dan krijgt 
men dus den in fig. 2 geteekenden toestand. De plaat 
A is positief geladen, B is negatief geladen. De mole- 
culen zullen dus aan den linkerkant een negatieve 
lading krijgen, aan den rechterkant een positieve. 
Doordat het diëlectricum niet geleidend is, worden de 
ladingen tusschen de moleculen onderling niet uit- 
gewisseld. Worden A en B vervolgens ontladen, dan 
blijven de electrische ladingen binnen de moleculen 
nog gescheiden, omdat de naast elkaar liggende mole- 
culen nu een soort mlluentie -werking op elkaar uit- 
oefenen. Daardoor ontstaat dus in het diëlectricum i 


] een electrisch veld, hetwelk nu op A en B nieuwe la- 
dingen zal influenceeren, die men als nawerking kan 
constateeren. De 
vorming van elec- 
trische ladingen 
in de moleculen- 
op de bovenbe- 
schreven wijze 
noemt men pola- 
risatie van het 
diëlectricum. Zij 
veroorzaakt in 
het diëlectricum 
een electrisch 
veld, tegengesteld 
gericht aan het 
(sterkere) veld 
van den conden- 
sator zelf. 

Lit.: Debye, Polare Molekeln (1930). Borghouls. 

3° In de electrochemie verstaat men onder p. in 
het algemeen het optreden van een tegenelectromotori- 
sche kracht bij stroomdoorgang door een galvanische 
keten. De stroomdoorgang veroorzaakt concentratie - 
veranderingen in de omgeving der electroden en daar- 
door potentiaalveranderingen van de electroden t.o.v. 
de vloeistof, hetwelk zich uit in een tegenwerkende 
electromotorische kracht (ooncentratie-polarisatie). 
Hiervan verschillend is de chemische p., die optreedt, 
wanneer de afscheidings- of omzettingsproducten van 
een electrolytisch proces hunnerzijds als electroden 
gaan werken. Zoo krijgt men dikwijls bij de electrolyse 
ontwikkeling van waterstof of zuurstof, waardoor de 
polarisatiespanning ongeveer gelijk aan de ontledings- 
spanning van water wordt. Worden de gepolariseerde 
electroden na het onderbreken van den stroom met 
elkaar verbonden, dan loopt er gedurende korten tijd 
een stroom, de polarisatiestroom. Onder bep. 
omstandigheden kan deze polarisatiestroom van 
langen duur zijn, wanneer aan de electroden chemische 
omzettingen plaats kunnen vinden (polarisatie-ele- 
menten, zooals de accu). Bij een galvanisch element kan 
ook de p. van de electroden leiden tot een kleiner wor- 
den van de spanning bij stroomafname. Door toevoe- 
ging van bepaalde stoffen (depolarisatoren) 
kunnen soms de door de electrolyse afgescheiden stof- 
fen gebonden worden, zoodat geen p. optreedt. In de 
bekende droge elementen (Leclanche-element) werkt 
bijv. bruinsteen als depolarisator. A. Claassen. 

Lit.: A. Eucken, Grundr. d. phys. Chemie ( 4 1934). 

4° Polarisatie van het licht. Terwijl uit buigings- en 
interferentieverschijnselen het golfkarakter van het 
licht duidelijk blijkt, blijft de vraag of lichttrillingen 



longitudinaal ofwel transversaal gedacht moeten 
worden. Door enkele experimenten is ten gunste van 
den laatstgenoemden trillingsvorm beslist. Denkt 



Diëlectrische polarisatie. 
Fig. 1. 



Diëlectrische polarisatie. 
Fig. 2. 


XX. 2 


35 


Polarisatieapparaat — Polder 


36 


men een lichtstraal als trillingsas, dan hebben licht- 
trillingen (eigenlijk bestaan deze uit een electrische en 
een daarop loodrecht staande en er vast mede verbon- 
den magnetische trilling; we beschouwen verder alleen 
de electrische trilling) plaats in elk vlak, dat door die 
as kan gelegd w'orden. Door vsch. kunstgrepen is het 
nu mogelijk, die trillingen in één vlak te doen plaats 
vinden, ofwel den lichtstraal te polariseeren. 
Het gemakkelijkst geschiedt dit door reflectie aan een 
zwart-glazen plaat, waarbij de invalshoek, de zgn. 
polarisatiehoek, 65° moet bedragen (fig. 1). 
Een ongepolariseerde lichtstraal is aangegeven door 
strepen en punten, die resp. trillingen in en loodrecht 
op het vlak van teekening voorstellen. Een gedeelte 
van het licht wordt gebroken en in het glas geabsor- 
beerd; het andere deel, dat w r ordt gereflecteerd, blijkt 
volledig gepolariseerd, en w r el zóó dat de trillingen 
loodrecht op het vlak van teekening, het p o 1 a r i- 
s a t i e v 1 a k, overblijven. Bewijs hiervoor vindt 

men door het 
aanbrengen van 
een spiegel, waar- 
op de gepolari- 
seerde straal valt, 
weer met een 
invalshoek van 
65°. Deze spie- 
gel is draaibaar 
om den licht- 
straal als as (fig. 
2). In evenwij- 
digen stand van 
de spiegels en in 
antiparallellen 
stand wordt het 
licht bijna vol- 
ledig gereflecteerd. In tusschengelegen standen heeft 
vermindering van intensiteit plaats; bij een draaiing 
van 90° is er volledige uit- 
dooving. 

Herhaalt men de proef 
met andere materialen dan 
glas, dan blijkt er een an- 
dere polarisatiehoek te be- 
staan, waarvoor de w e t 
van B r e w s t e r geldt: 
terufiTgekaatste en gebroken 
straal moeten loodrecht op 
elkaar staan (fig. 3). Hier- 
uit volgt de voorw T aarde 
tg a = n, als a den po- 
larisatiehoek en n den bre- 
kingsindex van het mate- 
Polarisatie van het licht, riaal voorstelt. In anisotrope 
Fi £* 3 * media treedt dubbele bre- 

king op, waarbij steeds de eene straal gepolariseerd 
is loodrecht op den anderen. > Kristallographie (sub 
Kristaloptica). Dekkers. 

Lit.: Handbuch der Physik (XX). 

Polarisatieapparaat, > Polarisatie (4°). 

Polarisatiehoek, > Polarisatie (van het licht). 

Polarisatiemicroseoop onderscheidt zich van 
een gewoon microscoop door de aanwezigheid van een 
polarisatie -inrichting [> Polarisatie (v. h. licht)] 
en dient ter bestudecring van het optisch gedrag van 
gekristalliseerde stoffen, zooals met name in de ge- 
steentekunde noodig is. 

De polarisatie-inrichting bestaat uit twee prisma’s 


van Nicol, één onder het object (polarisator) 
en één, hetzij in de tubus uitschuifbaar aangebracht 
of los boven het oculair te plaatsen (analysator). 
Gewoonlijk werkt men met gekruiste nicols, d.w.z. het 
trillingsvlak van het door den analysator doorge- 
laten licht staat loodrecht op dat van den polarisator. 
Als object dient een praeparaat van losse korrels of een 
door slijpen verkregen dunne doorsnede van een ge- 
steente of mineraal (slijpplaatje). Het in één richting 
trillende licht, dat de polarisator doorlaat, wordt in 
het praeparaat (voorzoo ver optisch anisotroop) in 
twee stralen gesplitst met onderling loodrechte tril- 
lingsrichting en verschillende voortplantingssnelheid. 
Dientengevolge treedt interferentie op, hetgeen zich, 
na terugbrengen op één trillingsrichting door middel 
van den analysator, uit in het optreden van een be- 
paalde interferentiekleur. Deze is een maatstaf voor de 
in het praeparaat optredende dubbele breking, die 
karakteristiek is voor ieder mineraal. Men kan bij 
uitgeschakelden analysator met het p. vorm, splijt- 
baarheid en lichtbreking bepalen en met gekruiste 
nicols de dubbele breking onderzoeken. Vallen de tril- 
lingsrichtingen in het mineraal samen met die van de 
nicols, dan komt in het geheel geen licht door. Men kan 
den hoek tusschen deze richtingen en de kristallogra- 
phische richtingen (uitdoovingshoek) dus meten. De 
tafel van het p. is daartoe draaibaar. Evenwijdige stra- 
lenbundels, die in vsch. richtingen door het mine- 
raal gaan, hebben verschillende dubbele breking. Zij 
vormen in het brandvlak van het objectief het assen- 
beeld van het mineraal. Dit ligt niet op de plaats van 
het gewone beeld en kan met het oculair niet w r orden 
waargenomen. Daartoe moet men een hulplens (lens 
van Bertrand) inschakelen in de tubus. 

Dit is de conoscopische beschouwing, in tegenstel- 
ling tot de gewone (orthoscopische) methode. 

Ten einde uit te maken, welke der beide stralen het 
snelste is, is het p. uitgerust met comparatoren (gips- 
plaatje, glimmerplaatje), mineraaldoorsneden van 
bekende eigenschappen ter vergelijking. 

Het p. is in de eerste plaats meetinstrument; de 
mechanische inrichting is van meer belang dan bij 
gewone microscopen. Omgekeerd behoeven de lenzen 
minder aandacht: groote vergrootingen gebruikt men 
zelden. Ook de belichtingsinrichting is eenvoudiger. 

Lit.: F. Rinne-M. Bevek, Anleitung zu optischen 
Untersuch. mit dem P. (1934). Jong . 

Polarisaticphotometcr, > Astrophotometrie. 

Polarisatie vlak, > Polarisatie (4°). 

Polarisator, > Polarimetrie. 

Polariteit, 1° (m e e t k.) > Poolverwantschap. 

2° (P h i 1 o 1.) Met polariteit (der vocalen) be- 
doelt men het typische verschijnsel, dat in sommige 
taalgroepen de klinkers naar hun symbolische betee- 
kenis in vast („polair”) systeem gerangschikt kunnen 
worden. Met i(e) wijst men bijv. op den spreker, 
het nabije, het heden ; met u(o) daarentegen op een 
derden persoon, het verder verwijderde in plaats of 
tijd ; de a wijst op een tusschenliggende sfeer van 
intimiteit. Bij ons komen woorden als zigzag, bim- 
bam-boem e.d. daar in zooverre mee overeen, als ook 
hier het eerste lid met i op het nabije aspect, maar 
het tweede met a op het verder verwijderde wijst. Wils. 

Polder, laag gelegen land, dat door dijken of 
kaden omgeven is, teneinde het zee- of rivierwater er 
buiten te houden. De moeilijkheid is om het in den 
p. vallende regenwater en het event. door de dijken 
sijpelende water (kwelwater) op het buitenwater te 



Polarisatie vanjict licht. Fig. 2. 



37 


Pole— Polen 


38 


brengen. Indien de dijken slechts de hóóge zee- of 
rivierstanden te keeren hebben, kan het polderwater 
tijdens de lage buitenwaterstanden, met behulp van 
duikers of spuisluizen in de dijken, natuurlijk geloosd 
worden; moeten echter alle buitenwaterstanden ge- 
keerd worden, dan moet het polderwater door een 
mechanische inrichting opgemalen worden (> Bema- 
lingswerktuigen). Zonder de dijken zouden de polder- 
gronden, hetzij doorloopend, hetzij tijdelijk, over- 
stroomd worden en daardoor onbruikbaar zijn; het 
maken van p. is dan ook steeds een vorm van > land- 
aanwinning (zie ook > Indijken). P. Bongaerts. 

Voorden Ned. p., administratief genomen, 
zie -> Waterschap. 

In het Belg. recht is een p. een publiek- 
rechtelijk lichaam, belast met het bestuur van gronden, 
gevormd door aanslibbing van de zee of de rivieren. 
Voor de administratieve organisatie, zie > Wateringen. 

Pole, 1° Margaretha, Zalige, martelares, 
gravin van Salesbury; moeder van 2°. * 14 Aug. 1473 
bij Bath, f (onthoofd) 27 Mei 1541 te Londen. Zij was 
broederskind van koning Eduard IV van Engeland; 
haar man, Richard P., een neef van Hendrik VIII. 
Deze laatste WTeekte den tegenstand, door kard. Pole 
tegen zijn schismatieke plannen geboden, op de moe- 
der; zij werd zonder bewijs of verhoor veroordeeld en 
onthoofd, een der edelste slachtoffers van den tiran. 
Zaligverklaard in 1886. Feestdag 28 Mei. 

L i t. : Spillmann, Die Engl. Martyrer unter Heinr. 
VIII (1887) ; Holweck, Biogr. Dict. of the Saints (1924). 

2°Reginaldus, kardinaal en pauselijk legaat 
voor Engeland; zoon van 1°. * 3 Maart 1500 te Stourton 
Castle (Staffordshire), f 17 Nov. 1558 te Lambeth. Zijn 
verwantschap met het kon. huis mengde hem spoedig 
in de kwestie der echtscheiding van Hendrik VIII. 
Achtte ook P. in den beginne paus Juliiis’ dispensatie 
ontoereikend, beter voorgelicht werd hij een felle 
tegenstander van Hendrik ’s plannen, zooals blijkt uit 
zijn geschrift Pro ecclesiasticae unitatis defensione 
(1536). Hij verbleef nu verder op het vasteland en nam 
1542- ’46 als kardinaal, ofschoon nog geen priester, 
deel aan het Concilie van Trente. Na de troonsbestij- 
ging van Maria de Katholieke keerde hij als pauselijk 
legaat (sinds 1553) en aartsbiss. van Canterbury (sinds 
1555) naar Engeland terug. Zijn priester- en bisschops- 
wijding volgde in 1557. Hij werkte zegenrijk voor de 
hereeniging van de Kerk van Engeland met Rome. 
De oorlog van Rome met Philips II van Spanje, met 
wien Maria de Kath. gehuwd was, bracht hem echter 
in een moeilijke positie, zoodat de beschuldiging van 
ketterij door > Paulus IV, die ook als kardinaal nooit 
een vriend van P. was geweest, maar al te gretig werd 
aanvaard. De paus verklaarde hem vervallen van zijn 
waardigheid en ontbood hem naar Rome, maar Maria 
hield de betreffende breven achter. P. stierf, voordat 
het proces bij de inquisitie was ingeleid. Onder zijn 
vrienden telde hij de invloedrijkste Humanisten. 

L i t. : Uitgave v. zijn brieven door Quirini (5 dln. 
1744-’57) ; Zimmermann, Kard. P., sein Leben und seine 
Schriften (1893) ; Beron en Barennes, Un prince anglais 
cardinal-légat au XVIe siècle, R. P. (1921) ; F. Gasquet, 
Card. P. and his early friends (1927). Wachters. 

Polei, > Munt (Mentha) (plantk.). 

Polemarchos ((Gr. polemos = oorlog; ar- 
choon = aanvoerder), Oud-Grieksch magistraat, be- 
last met het oorlogvoeren, en wiens bevoegdheid later 
aan de strategen overging. 

Polcmianen, groep van Apollinaristen (> Apol- 


linaris de Jongere), die hielden, dat het lichaam van 
Christus niet in den schoot van Maria gevormd, maar 
uit den hemel gekomen was. Men hoort van hen slechts 
in dc 4e eeuw. 

Polemonium, > Jacobsladder (plantk.). 

Polen, I. Aardrijkskunde en economie. Zie pl. 
en kit. (vgl. index kol. 831/832). 

A) Algemeen. Polen (Poolsch: Rzeczpospo- 

1 i t a Polska) is een republiek in het O. van 
Midden-Europa; opp. 388 390 km 2 ; 33 415 000 inw. 
Hiervan is 61 % R. Kath.; 11 % behoort tot de 
Geünieerden van vsch. ritus; Orthodox 11 %; Evan- 
gelisch 4 %; Joodsch 10 %. Het is een onregelmatig 
gevormd staatsgebied, dat aan 6 andere staten grenst 
en waarvan de grenzen voor 8 / 4 deel strategisch slecht 
zijn. De Karpaten, de Oostzee en de Pripetmoerassen 
vormen natuurlijke grenzen. 

B) Bouw, reliëf en bodem. Van Z. naar N. volgen 
op elkaar: de Karpaten, het Poolsche middelgebergte 
en de Poolsche laagvlakte. De beide eerste buigen in 
het O. om, zoodat daar laagland en heuvelland over- 
heerschen. Het hoogste deel van P. is de Hooge Tatra, 

2 663 m, maar verder heeft P. geen hoogteverschillen 
boven 500 m. Het grootst zijn ze in de moreeneruggen 
van het N. en in eenige deelen van het middelgebergte, 
dat in den Lysa Gora 611 m hoog is. Het middelge- 
bergte dankt zijn inwendigen bouw aan de plooiing 
in het Carboon-Perm en zijn tegenw. hoogteligging aan 
opheffing in het Tertiair. Door verbuiging dwars op de 
lengterichting w r erd het in 3 deelen verdeeld: de Pool- 
sche Jura, het Poolsche middelgeb. in eigenlijken zin 
en het heuvelland van Lublin. Door dezen orographi- 
schen bouw heeft P. een doorgangskarakter, vooral in 
het N., w r aar oerstroomdalen nog meewerken. Het 
Weichseldal vormt een goede verbinding in de richting 
Noord-Zuid. Het Karpatenland is niet vruchtbaar, 
maar groote deelen van het heuvelland ervóór en van 
het middelgebergte zijn bedekt met löss. In het N. 
zijn de Diluviale keileemplateau ’s het best, maar de 
eindmoreenen, spoelzandvlakten en oerstroomdalen 
zijn heide- en boschgebieden. De dalen en laagten 
hebben veel duinen en moerassen. 

C) Klimaat. Het W. heeft een overgangsklimaat, 
het O. is streng continentaal. De gemiddelde Juli- 
temp. is 18 a 20°. In den winter w r aaien vooral Z.O.- 
en in den zomer W.-winden. De neerslag is overal 
voldoende behalve in het Z.O. Het N. heeft 50 a 60 cm, 
het midden 60 a 70 en het Z. 80 h 100 cm neerslag. 

D) Econ. leven. Door bodem, klimaat en delfstof- 
fen heeft P. voor het econ. leven in het W. een goeden 
natuurlijken grondslag, in het O. minder. Na 1918 had 
de jonge staat 3 gebieden aaneen te sluiten met ver- 
schillende econ. ontwikkeling en oriëntatie. Daarbij 
had P. voortdurend te kort aan kapitaal, was de bin- 
nenlandsche markt zwak, o.a. door de geringe ont- 
wikkeling van het volk in het O. en was de buiten- 
landsche concurrentie o.a. van Roemenië en Rusland 
groot. Het econ. leven was daarom onvast en de crisis 
was in P. bijzonder hevig. De agrarische bedrijven zijn 
veruit de voornaamste: 64 °/ 0 der bevolking is er in 
werkzaam, 15 % in industrie en mijnbouw, 10 % in 
handel en verkeer. 49 % van den bodem wordt ge- 
bruikt voor landbouw, 17 % voor veeteelt, 22 % is ' 
bosch, 2,3 % veen, 8 % woest. 

De landbouwbedrijven leveren 60 % van de totale 
productie. Kleinbedrijf overheerscht. Van het land is 
36 % in handen van het grootgrondbezit, vooral in 
het O. en in het vroegere Duitsche gebied. De bedrijfs- 


39 


Polen 


40 


methoden zijn achterlijk, behalve in het W. en in 
Galicië. Het voornaamste landbouwgebied strekt zich 
uit van het N.W. over Lodz naar de vlakte tusschen 
Weichsel en San. Verder zijn van veel belang Podolië 
en de streek om Lublin. Door de geringe opbrengst 
per ha zijn er voorloopig geen groote exportmogelijk- 
heden, behalve voor suiker. 

Veeteelt is vooral kleinbedrijf; de voornaamste ge- 
bieden zijn het Z. en Z.W. De pluimveeteelt gaat snel 
vooruit, de uitvoer van boter neemt toe, en vooral naar 
Tsjecho-Slowakije, Oostenrijk en Engeland wordt veel 
varkensvleesch uitgevoerd. 

Boschbouw. Polesië, het Karpatenvoorland en de 
moreene -ruggen, spoelzandvlakten en oerstroomdalen 
van het N. zijn de voornaamste boschgebieden; 60 % 
is den, 12 % spar en verder veel eik; 1 / 3 is staatseigen- 
dom. Hout vormde een der voornaamste uitvoerarti- 
kelen, maar vooral hierin ondervindt P. de concurren- 
tie van Rusland. 

Industrie. Van de industrieën staat de m ij n- 
b o u w op de eerste plaats: ca x / # 4 van de industrie- 
arbeiders is er in werkzaam. P. bezit meer dan de helft 
van het Silezisch-Moravisch steenkoolbekken met een 
totalen voorraad van 60 milliard ton tot een diepte van 
1 000 m. De kolenbekkens zijn die van Opper-Silezië, 
Dombrowa en Krakau. In 1926 heeft P. een groot deel 
van de Skandinavische steenkoolmarkt veroverd. Er 
is nu een spoorweg aangelegd, de kolen-magistrale, van 
Opper-Silezië naar Gdynia, door een Poolsch-Fran- 
sche maatschappij. Bruinkool wordt ontgonnen bij 
Czenstochowa, aardolie bij Jaslo, Boryslaw en Schod- 
nica. De bronnen liggen diep en er is gebrek aan kapi- 
taal. Zinkerts in Opper-Silezië en hier en daar in het 
middelgebergte, ijzer in Trias- en Juralagen aan den 
rand van Silezië en bij Radom, keukenzout bij Wie- 
liczka en Posznan en kalizout in O. Galicië. 

Van de overige industrieën is de textielind. de voor- 
naamste met bijna 200 000 arbeiders in 2 500 bedrijven. 
Lodz met vooral katoenind., Bielitz met wol, Bialy- 
stok en Warschau zijn de hoofdcentra. Dan volgen de 
levensmiddelen-ind. : suiker in het N.W., aardappel- 
meel en alcohol. Verder de machine-ind. van Opper- 
Silezië, Kielce, Lodz en Warschau. 

Handel en verkeer. Het wegennet is in het O. weinig 
ontwikkeld. In 1931 waren in heel P. 33 000 personen- 
auto’s, en 6 500 vrachtauto’s. De spoorwegen zijn 
daarom van bijz. groote beteekenis. Maar in het O. 
is ook het spoorwegnet zeer wijd. Er zijn 17 000 km 
normaalspoor, 3 000 km smalspoor. Bijna alle zijn 
staatsspoorwegen. Van de rivieren is theoretisch 
3 000 km te bevaren, dan zijn er nog 800 km kanalen 
en gekanaliseerde rivieren. Maar de toestand der ri- 
vieren is slecht en de kanalen zijn smal. De binnenvloot 
heeft een totaal draagvermogen van 100 000 ton met 
veel oude schepen. Een staatsmaatschappij, later 
overgegaan m de N.V. Zegluga Polska, heeft een Pool- 
sche handelsvloot gevormd. Ze is nu 70 000 ton groot, 
maar bestaat vooral uit verouderde schepen. Wel is 
de haven Gdynia, 10 km ten N.W. van Danzig, snel 
opgebloeid. Het is een exporthaven voor steenkool en 
hout en een invoerhaven voor ertsen en levensmidde- 
len. De handel is het zwakste deel in het econ. leven 
van P. Hij is nog weinig georganiseerd en nog onvol- 
doende. In het O. is de binnenlandsche handel, voor 
een groot deel in handen van Joden, nog zeer achterlijk. 
Veel verbetering brengen de Kamers van koophandel. 
De groothandel is niet kapitaalkrachtig. Tabaks-, 
alcohol- en zoutverkoop zijn staatsmonopolie. 


Op 9 April 1936 werd een Ned.-Poolsch handels- 
verdrag gesloten. In 1935 voerde Ned. in P. in 
voor 8 000 000 gulden; in de eerste 10 maanden van 
1936 voor 8 650 000 gld. In 1935 voerde P. in Ned. in 
voor 12 100 000 gulden; in de eerste 10 maanden van 
1936 voor 13 650 000 gld. 


E) Statistieken. 


Landbouwproducten 1932 
(in 1000 ha) 

Veestapel 1933 
(in 1 000 stuks) 

Rogge 5.646 

Aardappelen 2.715 

Haver 2.220 

Tarwe 1.726 

Gerst 1.207 

Suikerbieten 116 

Rundvee 8.982 

Varkens 5.748 

Paarden 3.771 

Schapen 2.556 

Geiten 278 

Mijnbouw 1932 (in 1000 ton) 

Steenkool 28.835 

Aardolie 557 

Zout 472 

Ijzererts 77 

Zinkerts 75 


Handelsverkeer 1932 (in 1 000 zloty) 



Invoer 

Uitvoer 

Grondstoffen 

376.272 

496.905 

Fabrikaten 

361.903 

234.397 

Levensmiddelen 

123.148 

314.868 

Levende dieren 

660 

38.695 

Totaal 

861.983 

1.083.765 

(Totaal 1934) 

(798.700) 

(975.400) 

Voornaamste handelstanden 

1933 (in 1000 zloty) 


Invoer 

Uitvoer 

Duitschland 

145.694 

167.791 

Ver. Staten van N. Am. . . 

109.863 

15.901 

Groot-Brittannië 

83.054 

184.685 

Frankrijk 

56.477 

63.112 

Italië 

38.225 

24.908 

Tsjecho-Slowakije 

35.628 

48.100 

Oostenrijk 

35.170 

65.643 

België 

29.313 

47.160 

Nederland 

28.698 

54.369 


Lit. : Wunderlich, Handb. von P. ( 1910 ); id., Das 
moderne P. ( 1933 ) ; Braun, P. ( 1927 ). fr. Stanislaus. 
F) Vlag: wit en rood, horizontaal. Wapen: een 
zilveren goudgekroonde adelaar op 
een veld van keel. Volkslied: 
Jeszcze Polska nie zginiela(> Nog 
is Polen niet verloren), woorden van 
Dabrowski, muziek van Wybicki 
(1797). 

G) Bestuursinrichting, a) Staat- 
kundig. De grondwet is laatstelijk 
gewijzigd 23 April 1935. Volgens 
deze is de president het hoogste or- 
Wapen van gaan van den staa ^ Zijn verkiezing 
Polen. geschiedt door eenkiescomité, datbe- 



41 


Polen 


42 


staat uit de voorzitters van Senaat en Sejm, den mi- 
nisterraad, de leden van het Hoog Gerechtshof, den 
inspecteur van het leger, 50 gekozenen uit den Sejm 
en 25 gekozenen uit den Senaat. De verkiezing ge- 
schiedt voor 7 jaar. De president is niet verantwoorde- 
lijk; hij verklaart oorlog en sluit vrede, hij opent de 
Kamers en kan ze ontbinden, hij heeft een veto -recht 
tegen besluiten der Kamers en kan decreten uitvaar- 
digen, hij heeft het oppercommando over de weermacht. 
Het parlement bestaat uit een Senaat en een Landdag 
(Sejm). De Senaat bestaat uit 96 leden, die minstens 
40 jaar moeten zijn en voor 6 jaar zitting hebben; 32 
leden worden door den president der republiek benoemd 
en 64 leden worden gekozen door speciaal daartoe ge- 
rechtigden. De Sejm bestaat uit 208 leden (mannen en 
vrouwen) en wordt bij algemeen, direct en geheim 
kiesrecht gekozen. De minister-president en de minis- 
ters worden door den president der republiek benoemd 
en zijn hem en den Sejm verantwoordelijk. 

b) Kerkelijke indeeling. R. Kath. Kerk: aarts- 
bisdom Gniezno-Poznan (kardinaal -aartsbisschop, pri- 
maat van Polen); bisdommen te Chelmno en Wlocla- 
wek. Aartsbisdom Warschau (kardinaal -aartsbisschop); 
bisdommen te Lodz, Lublin, Plock, Siedlce, Sando- 
mierz. Aartsbisdom Wilno; bisdom te Pinsk. Aarts- 
bisdom Lwow; bisdommen te Przcmysl cn Luck. 
Aartsbisdom Krakau; bisdommen te Tamow, Kielce, 
Czestochowa en Katowice. 

Geünieerde Kerk (Roetheensch): aartsbisdom te 
Lwow (metropoliet); bisdommen te Przemysl en Sta- 
nislawow. 

Kath.-Armeensche Kerk: aartsbisdom te Lwow. 

Orthodoxe Kerk: aartsbisdommen te Warschau 
(metropoliet), Krzemienic, Wilno en Pinsk; bisdom- 
men te Grodno, Lublin en Luck. 

Evangelische Kerk: bestuur te Warschau. 

Irsraëlietische godsdienst: bestuur te Warschau. 

H) Financiën. De begrooting in 1936 bedroeg 
1 958 millioen zloty aan inkomsten en 2 221 millioen 
zloty aan uitgaven ( l / 3 voor verdediging; x /y voor 
onderwijs). De staatsschuld bedroeg: 1 300 millioen 
zloty (binnenl. schuld) en 2 300 millioen zloty (bui- 
tenl. schuld). 1 zloty is thans (1937) ca. 33 cent. 

I) Onderwijs. Ten gevolge van de Onderwijswet van 
1919 en de nieuwe wetgeving van 1933 bestaat school- 
plicht in P. van de jaren 7 tot 14; voor de nationale 
minderheden bestaan Duitsche, Joodsche en Oekrai- 
nische scholen. De meeste scholen zijn staatsscholen; 
enkele bijz. scholen worden gesubsidieerd; in alle 
lagere en middelb. scholen is godsdienstonderwijs 
verplichtend. In het systeem der lagere scholen is 
eenheid gebracht; de middelb. scholen worden ver- 
deeld in gymnasia en lycea. Hooger onderwijs wordt 
gegeven aan de 6 univ. (Warschau, Krakau, Lwow, 
Lublin, Wilno en Poznan), aan de 2 polytechn. scho- 
len (Warschau en Lwow), de hooge landbouwschool, 
de mijnacademie, de acad. van schoone kunsten en de 
veterinaire academie. Wetensch. instellingen in P. 
zijn : academie van wetenschappen te Krakau, we- 
tensch. vereenigingen te Warschau, Wilno, Lublin 
en Poznan, het Institut francais te Warschau. v.Son. 

J) Weermacht. Het leger bestaat uit: 84 reg. inf., 
6 reg. jagers, 6 bat. vechtwagens, 40 reg. cav., 44 reg. 
art., 13 afd. rijdende art., 4 geblindeerde art.-treinen, 
13 bat. genie, 6 luchtvaart-reg. (700 vliegtuigen), 2 bat. 
ballontroepen benevens de hulpdiensten. Groote een- 
heden: 30 divisiën, 1 cav. divisie en 12 zelfstandige 
cav. brigaden. Gendarmerie, staatspolitie (28 716) 


en grensbewakingskorpsen (31 600) behooren in oor- 
logstijd grootendeels bij het leger. De dienstplicht is 
algemeen: van 21-23 jaar in het actieve leger; van 
23-40 (off. tot 50) jaar reserve; hierbij 14 weken (off. 
36 w.) herhalingsoefeningen; van 40-50 (off. tot 60) 
jaar in het territoriale leger. Eerste oefeningstijd 2 
jaar. Naast mil. dienstplicht bestaat verplichte hulp- 
dienst (gendarmerie, een deel van de grensbewakings- 
korpsen, luchtafweer, geneesk. dienst e.d.). Ook vrou- 
wen van 19-45 jaar kunnen voor den hulpdienst worden 
opgeroepen. Voorts verplichte mil. vóóroefening op de 
lagere, en vrijwillige op de hoogere scholen. Jaarlijk- 
sche vredessterkte: 17 905 off. (805 res. off.), 37 000 
onderoff. (2 400 res. onderoff.), 211 110 minderen; 
totaal: 266 015. 

Vloot: 4 torpedojagers, (waarvan 2 in aanbouw), 
3 onderzeebooten, 5 torpedobooten, 12 schepen voor 
verschillende doeleinden, 12 vaartuigen voor rivier- 
politie. Sterkte der bemanning: 6 091 (463 off.). Ma- 
rine -dienstplicht: 27 maanden. 

L i t. : Annuaire mil. ( 1936 ). v. Munnekrede. 

II. Geschiedenis. 

A) Profaan, a) Onafhankelijk Polen (900-1795). 

De bakermat van P. ligt aan de Wartha tusschen 
Oder en Weichsel, waar zich Slavische stammen ge- 
vestigd hadden, wier nationale eenheid tot stand werd 
gebracht door Miecislaw I (960-992) en wier kerste- 
ning geschiedde door uit Bohemen en Duitschland 
gekomen Benedictijnen en Cisterciënsers. Onder 
Boleslaw den Dapperen (992-1025) werden Galicië en 
Roethenië met P. vereenigd. Zoodra het Poolsche 
Rijk gevestigd was, begon de strijd tegen de zich 
in het Westen en Oosten ontwikkelende rijken: Duitsch- 
land en Rusland. Casimir de Groote (1333- ’76) zorgde 
door zijn wetgeving en codificaties voor den economi- 
schen welstand van het land en voor de belangen der 
lagere klassen. Door het huwelijk der Poolsche koningin 
Hedwiga in 1386 met Ladislaw II Jagiello werd de 
vereeniging van Polen met Li tanen tot stand gebracht, 
die volkomen werd in 1569 bij de Unie van Lublin en 
waardoor de Poolsche invloed ook doordrong tot in de 
Oekraine. De imiversiteiten van Krakau (gesticht in 
1364) en van Wilno (gesticht in 1579) waren belang- 
rijke middelpunten van wetenschapsbeoefening. P. 
was nu een groote mogendheid geworden, waar groote 
welstand heerschte; de 16e eeuw was de zgn. gouden 
eeuw in de Poolsche geschiedenis; het volk genoot 
groote vrijheden en P. was een toevluchtsoord voor el- 
ders vervolgden. De daarna intredende achteruitgang 
sproot voort uit de oppositie tegen de allengs groeiende 
macht der magnaten, die het volk begonnen te onder- 
drukken, uit de toenemende aspiraties van Rusland, 
Pruisen en Oostenrijk en was ten slotte ook te wijten 
aan de instelling, waarbij de koning voortaan bij keu- 
ze verkozen werd (1572-1772), waardoor vreemdelingen 
op den Poolschen troon kwamen (Henri van Valois, 
de Zevenburger Stefan Bathory, de Zweedsche Wasa’s 
en de Saksische vorsten), waardoor aanhoudende partij- 
strijd ontstond. Beslissingen werden belemmerd door 
het in de 17e e. ontstane recht van het liberum veto, 
waardoor de stem van één enkeling een beslissing kon 
tegenhouden. Ook de groote koning Johan III Sobieski 
(1674- ’96), die de Turken voor Weenen versloeg en de 
Christ. beschaving redde, kon achteruitgang van P. 
niet tegenhouden. Voortdurende intrigues speelden een 
rol bij de koningskeuze (> Poolsche Successie-oorlog) 
en Rusl. en Pniisen bevorderden door kuiperijen den 
steeds toenemenden staat van anarchie. Enkele patriot- 


43 


Polen 


44 


ten trachtten door de Confederatie van > Bar (1768) 
hun land voor ondergang te redden, maar toen Rusland, 
Pruisen en Oostenrijk het eens waren geworden over 
de verdeeling van Polen, viel er niets meer te redden. 
Bij de eerste Poolsche deeling (1772) verloor het land 
x / 4 van zijn grondgebied aan deze drie landen. Door de 
kroon erfelijk te maken en de koningskeuze af te schaf- 
fen (1772) en door de instelling der Poolsche consti- 
tutie (3 Mei 1791; zie > Potocki, 2°), waarbij ook het 
liberum veto werd af geschaft, trachtte men tevergeefs 
het land voor volkomen ondergang te redden. Niet- 
tegenstaande moedigen tegenstand onder Kosciuszko 
en Josef Poniatowski had in 1793 de tweede deeling 
plaats tusschen Rusland en Pruisen en in 1795 werd de 
rest verdeeld onder Rusland, Pruisen en Oostenrijk 
en had P. opgehouden een onafhankelijk rijk te zijn. 

b) P. onder vreemde heerschappij (1795-1918). 
De drie rijken, die P. verdeeld hadden, trachtten 
thans ieder op zijn wijze het nationale gevoel der 
Polen te onderdrukken: Rusland door vooral tegen 
den Kath. godsdienst te ageeren, Pruisen door tegen 
de Poolsche taal te strijden en het nu Pruis, gebied te 
germaniseeren, Oostenrijk door te trachten het Pool- 
sche volk aan zich te verbinden, doch tegelijkertijd 
de Polen tegen de Roethenen op te zetten. De wetge- 
ving der drie rijken werd in de Poolsche provincies 
ingevoerd. Het Poolsche nationale bewustzijn heeft 
zich gedurende de meer dan 100-jarige knechting 
voortdurend geuit; reeds in Napoleon ’s tijd hoopten 
de Polen op bevrijding van hun land door den Fran- 
schen keizer en Poolsche legioenen streden in zijn legers. 
Napoleon stichtte het groothertogdom Warschau in 
1807, dat 100 000 km 2 omvatte en 2,5 millioen inwo- 
ners telde. Na zijn val werd bij het Congres van Wee- 
nen (1815) P. wederom verdeeld: Pruisen verkreeg 
Poznan en Pomorze, Oostenrijk West-Galicië; het 
overige P. werd tot koninkrijk verheven onder den 
scepter der Russ. keizers; Krakau werd vrijstad. 

De Poolsche opstand van 1831 werd bloedig door den 
Russ. generaal Pasjkjewitsj onderdrukt: confiscaties 
ten gunste van Russen, russificatie der scholen, onder- 
drukking van den Kath. godsdienst waren er de voor- 
naamste gevolgen van. Toen Rusland den Krimoorlog 
verloren en in het binnenland met onlusten te kampen 
had, stonden de Polen weder op (1863), doch ook thans 
tevergeefs. Het koninkrijk P. werd nu bij Rusland 
ingelijfd en in provincies verdeeld; de naam P. mocht 
voortaan zelfs niet gebruikt worden. Na de Russ. 
revolutie van 1905 werden enkele sociale hervormingen 
ingevoerd; de taal mocht weer op privé-scholen onder- 
wezen worden en de godsdienst-vervolgingen werden 
minder. 

In liet Pruis. P. trachtte men het Poolsche element 
te vernietigen door een sterke Duitsche kolonisatie en 
door optreden tegen den godsdienst (Kulturkampf 
1871). Sedert 1891 mocht echter op particuliere scholen 
weder Poolsch onderwezen worden, waardoor ook in 
dit gedeelte het nationale Poolsche gevoel steeg. 

De vrijstad Krakau werd in 1846 door Oostenrijk 
geannexeerd; in Galicië wakkerde de Oostenr. regeering 
den strijd tusschen Polen en Roethenen aan. Het 
Poolsch echter bleef als taal in Galicië behouden; de 
univ. van Krakau kreeg grooten invloed; er vormden 
zich Poolsche schut tersbonden in Galicië (zie > Pil- 
sudski), die bij de aanstaande wedergeboorte van P. 
een groote rol hebben gespeeld. 

Onder den Wereldoorlog dienden de Polen in de 
legers van Rusland, Duitschland en Oostenrijk. Het 


Poolsche legioen, dat te Krakau door Pilsudski ge- 
vormd was, werkte aan de bevrijding van P. aan de 
zijde der Centralen. In Russ. P. vormde zich een natio- 
nale partij onder Dmowski, die heil verwachtte van 
de Russen, welke in 1914 beloofd hadden P. te her- 
stellen onder den scepter der Romanows. Na de aan- 
vankelijke overwinning der Centralen wilden dezen 
P. echter niet helpen en zetten Pilsudski gevangen. 
Toen echter bii het einde van den Wereldoorlog de drie 
roofstaten verslagen waren, was Polens kans op vol- 
ledige vrijheid aangebroken. 

c) Hersteld Polen (sedert 1918). Het recht van P. 
op volledige onafhankelijkheid was uitgesproken in 
Wilson’s 14 punten, waarbij tevens erkend was, dat P. 
een uitweg naar zee moest ontvangen. Het vredesver- 
drag van Versailles regelde de Poolsche onafhankelijk- 
heid in de art. 87-93. De voorloopige regeering benoem- 
de Pilsudski tot staatshoofd, totdat de grondwet zou 
tot stand gekomen zijn, terwijl Paderewski minister- 
president werd, die echter weldra door partijstrijd ge- 
noodzaakt werd af te treden. P. moest volkomen ge- 
reconstrueerd worden en men stuitte daarbij op bin- 
nenlandsche oneenigheid en op rivaliteit der partijen, 
terwijl er groote moeilijkheden ontstonden met de 
omringende landen: Duitschland, Litauen, Rusland 
en Tsjecho-Slowakije. Met Duitschland wegens het 
statuut van den vrijstaat Danzig, wegens het aanstaan- 
de plebisciet in Opper-Silezië en wegens de Duitsche 
minderheden in Polen; met Litauen om het bezit van 
Wilno; met Rusland wegens de Poolsche Oostgrenzen; 
met Tsjecho-Slowakije wegens Teschen en Jaworzyna. 
Met Sowjet-Rusland brak oorlog uit (->■ Poolsch- 
Russische oorlog). De bezetting van Wilno door Polen in 
1920 werd in 1922 erkend; de grensregeling met Tsjecho- 
Slowakije kwam in 1924 tot stand; die omtrent Opper- 
Silezië in 1922; die omtrent Oost-Galicië in 1923. De 
Grondwet werd in 1921 afgekondigd: de president 
kreeg daarbij zeer weinig autoriteit en Pilsudski trad 
als staatshoofd af. Narutowicz werd als president ge- 
kozen doch na 2 dagen vermoord. Wojciechowski volg- 
de hem op. De innerlijke partijstrijd werd steeds hevi- 
ger, tot Pilsudski 12 Mei 1926 een staatsgreep deed. 
President werd nu Pilsudski ’s vriend Moscicki (1926), 
die in 1933 weder voor 7 jaar als president herkozen 
is. Pilsudski werkte aan het herstel der discipline en 
aan de totstandkoming van een nieuwe grondwet, die 
in 1935 is aangenomen. Pilsudski bleef de leider van 
het Poolsche volk tot zijn dood (12 Mei 1935) en is 
volgens zijn wensch als zoodanig opgevolgd door maar- 
schalk Smigly-Rydz. Zie ook boven (sub I, G) en 
> Pilsudski. 

Het Poolsche recht wordt sedert het herstel van 
P. gecodificeerd; het wetboek van strafrecht is in 1932 
ingevoerd; het burgerlijk wetboek is nog niet in wer- 
king. De verschillende rechtsopvattingen omtrent 
burgerlijk recht in de verschillende deelen van Polen, 
waar Code Napoleon, Russisch, Duitsch en Oosten - 
rijksch recht golden, maken een samenstelling van het 
burgerlijk wetboek moeilijk. 

Bij de oprichting van den Volkenbond werd P. on- 
middellijk lid van dien bond; het bezit een semi-per- 
manenten zetel in den Raad. De geschilpunten met 
Duitschland, vnl. wegens den zgn. >Poolschen Corridor 
zijn in 1934 voor 10 jaar geregeld in een niet-aanvals- 
verdrag. Met Sowjet-Rusland werd een dgl. verdrag 
gesloten in 1932. Met Litauen zijn de moeilijkheden 
niet opgelost. 

L i t. : Hanisch, Gesch. Polens (1923) ; Halecki, La 


45 


Polen 


46 


Pologne de 963 k 1914 (1933) ; Askenazy, Poolsche Gesch. 
(Poolsch) ; Roth, Die Entstehung des Poln. Staates 
(1926) ; Tommassini, La Risurrezione della P. (1925) ; 
Potulicki, La Constitution de la Rép. de P. (.1926) ; 
Smogorzewski, La P. restaurée (1927) ; Boswell, P. and 
the Poles (1919) ; Morfill, Poland (1893) ; Whitton, Hist. 
of P. (1917) ; Bobrzynski, Poolsche Gesch. (Poolsch, 
1931). 

B) Kerkelijkc geschiedenis. De kerstening van P. 
geschiedde vanuit het Westen, begon in de 8e eeuw 
en was in 966 voltooid, vooral door toedoen van den 
H. > Adalbertvan Praag (in 997 gedood door de Pruisen). 
Het bisdom Gniezno (Gnesen) werd in 1000 gesticht; de 
aartsbisschop is nog steeds primaat van Polen. P. be- 
schouwde zich van oudsher als het bolwerk der Kath. 
Kerk tegen de Orthodoxen; pogingen tot vereeniging 
met hen mislukten steeds, ook omdat P. in de Ortho- 
doxe Kerk een politieken vijand zag. In de 16e e. drong 
de Hervorming, vooral onder den adel en de Duitsche 
burgers, diep door. Lutheranen, Calvinisten en So- 
cinianen dwongen zelfs door him vereenigde actie in 
1573 gelijkberechtiging met de Katholieken af. Door 
den ijver van kardinaal Ilosius, bisschop van Erme- 
land (f 1579) en de pauselijke nuntii, vooral gesteund 
door de Jezuïeten, trad een Kath. herstel in, zoodat in 
den loop der 17e e. het Katholicisme weer opbloeide 
en de overhand behield. Doch het beleefde weer moei- 
lijke tijden gedurende de Russ. overheersching in de 
19e eeuw. In het begin van de 20e eeuw bracht de sekte 
der -v Mariavieten verwarring onder de Poolsche Katho- 
lieken; deze sekte noemde zich de Poolsche nationale 
Kerk. De eenheid werd hersteld door krachtig optreden 
van den kardinaal -aartsbisschop Dalbor (Poznan), 
kardinaal Kakowski (Warschau) en later door den 
eersten nuntius in het bevrijde Polen, mgr. Ratti, den 
lateren paus Pius XI. In 1925 heeft P. een concordaat 
met den H. Stoel gesloten. 

L i t. : Völker, KirchcDgesch. Polens (1930). v. Son. 

III. Taal en letterkunde. A) Taal. Het Poolsch 
behoort tot de West-Slavische talen; zonder uitzonde- 
ring valt het accent op de voorlaatste lettergreep. 
Het Poolsch bezigt het Lat. alphabet; voor de weerga- 
ve der speciaal Slavische zgn. chuintantes en sisklan- 
ken gebruikt het Poolsch combinaties van letters en 
teekens op de letters. In het Poolsch zijn de neusklan- 
ken bewaard gebleven. Het Poolsch maakt sterk on- 
derscheid tusschen volkomen en onvolkomen werk- 
woorden. De vocativus is in gebruik gebleven. Vreem- 
de woorden in het Poolsch stammen vnl. uit Lat., 
Ital. en Duitsch. 

L i t. : Brückner, Gesch. der Poolsche taal (Poolsch, 
1925) ; Rozwadow8ki, Poolscho Grammatica (Poolsch, 
1923); Wicherkiewicz, Poln. Grammatik (1923) ; Meillet, 
Gramm. de la langue polonaise (1921) ; Konarski, 
Deutsch-Poln. Wörterbuch (1912) ; Lukaszewski, D.-P. 
Wörterbuch (1911); Langenscheidt, D.-P. Wörterb.(1921). 

B) De Poolsche letterkunde, welke, met enkele 
uitzonderingen, nog -weinig buiten P. bekend is, geeft 
in het algemeen een duidelijk beeld van het Poolsche 
karakter: vroomheid, zin voor realiteit, sterk ontwik- 
kelde vaderlandsliefde. De middeleeuwsche Poolsche 
letterkunde is steeds in het Latijn verschenen. Een 
uitzondering daarop vormt het Poolsche Marialied 
uit de 13e eeuw, dat lang het Poolsche nationale lied 
bleef. De Poolsche geschiedenis van Dlugosz (1480) 
werd in het Latijn geschreven en verscheen eerst in 
de 17e eeuw in druk. Eerst tegen het einde van de 
16e eeuw begon men algemeen in het Poolsch te schrij- 
ven, waarbij Rey, Gornicki en Orzechowski het voor- 
beeld gaven. Op hen volgde Jan Kochanowski, bij 


wien de strijd tusschen het Protestantisme en de Kath. 
leer tot uiting kwam. De 17e eeuw bracht Polen nog 
geen groote schrijvers; in zwang kwamen satyren, 
idyllen en een begin werd gemaakt met het nationale 
epos; W. Potocki was toen de meest bekende schrij- 
ver. Terwijl ook de eerste helft der 18e eeuw nog geen 
opleving der letterkunde kende, is de 2e helft dier eeuw 
zeer rijk aan litteraire voortbrengselen; hooge geeste- 
lijken als Naruszewicz, rechtskundigen als Kollontaj, 
schrijvers als Bohomolec, Staszicz, Niemcewicz e.a. 
gaven een nieuwe richting aan de Poolsche cultuur. 
Onder den laatsten koning Stanislaw August Ponia- 
towski zijn bekend de aartsbisschop Krasinski, Kar- 
pinski en Zablocki. 

De 19e eeuw opende met het groote driemanschap 
Mickiewicz, Slowacki en Krasinski, wier talent de 
Poolsche letterkunde ook buiten de landsgrenzen te- 
recht bekend heeft gemaakt. De onderdrukking van 
volk, geloof en taal begon het litterair talent nu groote 
kracht te verleenen. Als dichters muntten Malczewski 
en Norwid uit, terwijl Fredro door zijn tooneelstukken 
groote beroemdheid kreeg. Tot de schrijvers der 19e 
eeuw behoort ook Sienkiewicz, wiens werken in alle 
talen vertaald zijn en die de eerste Pool was, die een 
Nobelprijs verwierf. De 20e eeuw kent de volle ont- 
plooiing van het Poolsche litteraire talent: Przy- 
byszcw r ski met zijn veelal op dwaalspoor leidende ero- 
tische verhalen, Tetmajer met zijn pessimisme, Rej- 
mont (Nobelprijswinnaar) met zijn schoone beschrij- 
vingen van land en volk, Wyspianski (dichter en schil- 
der), Zeromski, meester van stijl, Kaden-Bandrowski, 
Weyssenhof met zijn korte verhalen. Na den Wereld- 
oorlog ontstonden er twee dichtersscholen: Skamander 
(met Lechon, Iwaszkiewicz, Slonimski) en Kwadryga 
(met Illakowiczowa, Lesmian). Onder de zeer moderne 
schrijvers hebben Ossendowski, Choromanski en Marc- 
zynski veel bijval. v. Son . 

L i t. : Wojciechowski, Gesch. der Poolsche lett. 

(Poolsch, 1930) ; Chrzanowski, Poolsche lit. (Poolsch, 
1936) ; Brückner, Poln. Literaturgesch. (1932) ; Nitsch- 
mann, Gesch. der Poln. Literatur (1882). Overzicht in : 
Encyklopedja Polska. Tijdschriften : Ruch literacki 
(litt. beweging) ; Pamietnik literacki (litt. herinneringen). 

IV. Kunst. A) Beeldende kunst. 

a) Bouwkunst. De Poolsche architectuur weer- 
spiegelt de ligging van het land tusschen de Oostersche 
en Westersche cultuursferen. Proto-Romaansch is de 
ruïne van de kapel van St. Felix en Adauctus (10e e.) 
in het slot op den Wawel te Krakau, een overwelfde 
rotonde met vijf conchen. Het oudste Romaan- 
s c h e monument is de kloosterkerk te Kruszwica 
(1027). Verder zijn bewaard de kerken te Tum (1127) 
en te Opatow (midden 12e e.), en het portaal van 
de abdij te Czerwinsk bij Plock, dat Fransche invloe- 
den vertoont, evenals o.a. de abdijen te Jedrejów, 
met fraaie kapittelzaal, en Wachock (Bourgondische 
Cisterciënsers). De Gotiek doet haar intrede door 
de bedelorden: baksteenkerken te Zawichorst, Krakau, 
Posen en elders. Een typisch eigen Poolsch karakter 
krijgt de Gotiek in Krakau en omgeving (geen lucht- 
bogen, combinatie van natuur- en baksteen, geome- 
trisch ornament). Voorbeelden: kathedraal, Maria- 
kerk en Catharinakerk te Krakau, tweebeukige kerken 
te Wislica, Kurzelów, Lublin, Skotniki. In de 15e e. 
komt het hallentype tot ontwikkeling, o.a. in de 
Mariakerk te Posen (1433). 

De Renaissance vindt haar weg uit Italië 
naar P. vnl. via Hongarije. Italianen bouwen de zeer 
fraaie Sigismund-kapel te Krakau (151^- ’30), leiden 


47 


Polentameel — Poliomyelitis 


48 


de verbouwing van het slot op den Wawel aldaar tot 
een echt Renai ssance-paleis. De belangrijkste archi- 
tect uit deze periode is Jan Michalowicz (Mariakapel 
te Krakau, vele grafmonumenten). Een typisch eigen 
Poolsch karakter krijgt de Renaissance vooral te Kazi- 
mierz (burgerwoonhuizen, pakhuizen) en ook te Kulm 
(raadhuis). 

De Barok kondigt zich aan in de Jezuïetenkerk 
te Nieswiez (1586), Kalisch (1596) en Krakau (begin 
17e e.), eveneens van Ital. hand. Belangrijke Barokke 
monumenten zijn verder de Grieksch-Kath. kerk te 
Lemberg, de basiliek te Bielany bij Krakau, de 
Petrus- en Pauluskerk te Wilna, met zeer rijk interieur. 
Hollandsche invloeden verraden de St. Casimir- 
kapel in de kathedraal te Wilna (1636), de St. Bo- 
nifatiuskerk te Czerniaków, het paleis Krasinski te 
Warschau, de St. Annakerk te Krakau. 

In de 18e e. worden Warschau, Lemberg en Wilna 
de artistieke centra, welke van Fransche en Saksische 
invloeden getuigen. 

Na de periode der Neo -stijlen in de 19e e. komen 
eerst na den Wereldoorlog de moderne architectuur- 
richtingen tot ontwikkeling. v. Embden. 

b) Schilder- en beeldhouwkunst. Langen tijd had 
deze geen eigen karakter. Er overheerschten zoowel 
Byzantijnsche invloeden, als later Duitsche, Fr., Ital. 
en Ned. De oudst bekende schilder Adam v. Lublin 
(ca. 1500) schildert naar Duitsch Gotisch voorbeeld. 
Deze Duitsche Gotiek blijft overheerschend tot in den 
Baroktijd toe. Sinds de 17e e. nemen in de beeldhouw- 
kunst de Italianen de leiding, en in de schilderkunst de 
Danzigers en Nederlanders. In de 18e e. is Frankrijk 
het voorbeeld voor de plastiek, Italië voor de schilder- 
kunst. Polen heeft dan nog geen belangrijk kunstenaar 
geleverd. Met de Romantiek begint een eigen leven. 
Belangrijkste schilders zijn Jan Matejko en Artur 
Grottger. Voor het daaropvolgend Realisme zijn te 
noemen: Szermebowski, M. en A. Gierymski, land- 
schapschilders; Michalowski, paardenschilder; H. 
Rodakowski, portrettist; J. Chelmonski, schilder van 
arbeiders en fabrieken. Ook Impressionisme en Ex- 
pressionisme leveren vele talenten op. Een belangrijke 
groep zoekt naar vernieuwing door de boerenkunst, 
speciaal de houtsnede. Ook de Poolsche plastiek heeft 
in de 20e e. een Europ. naam. 

B) Voor Poolsche muziek, zie > Slavische muziek. 

C) Poolsche dansen zijn in melodie vanaf 1585 be- 

kend. Zij werden in veel Duitsche dansverzamelingen 
opgenomen. Het waren vnl. klassieke paardansen, nl. 
een langzame voordans in 2 / 4 maat en een nadans in 
8 / 4 maat. Onder deze P. d. komt de > polonaise niet 
voor. Het karakteristieke van de P. d. is het pittig 
rhythme, geaccentueerd door hakken- en hiclslag, 
hoewel de meeste P. d., die als gezelschapsdansen een 
grootere verbreidheid kregen (mazurka, krakowiak, 
varsovienne), hun nationaal karakter grootendeels 
verloren. Terlingen-Lücker. 

Y. Pers. Sinds de onafhankelijkheid van P. heeft de 
pers zich zeer uitgebreid. Er verschijnen 2 572 organen, 
w\o. 195 dagbladen; van deze verschijnen 2 159 in 
het Poolsch, 116 in het Hebreeuwsch en Jiddisch, 108 
in het Duitsch en 106 in het Oekrainsch. v. Son. 

Polentameel, maïsmeel, dat nog schildeelen 
van de maïskorrel bevat. 

Polenz, Wilhelm von, Duitsch schrijver 
van gezond-realistische, maar religieus-adogmatische 
familie-romans uit de gegoede kringen. * 14 Jan. 1861 
bij Bautzen, f 13 Nov. 1903 te Breslau. 


Voorn, werken: Der Pfarrer von Breitendorf 
(1893) ; Der Büttnerbauer (1895) ; Der Grabenhager 
(1898) ; Würzellocker (1902) ; Thekla Lüdekind (1899). 
— U i t g. : d. A. Bartels (10 dln. 1909 vlg.). — L i t. : 
A. Bartels, W. v. P. (1909). Baur. 

Polesië, landstreek, groot ca. 90 000 km 2 , 
tusschen Brest-Litowsk, Mohilew en Kiew, rijk aan 
bosschen en moerassen, behoorend tot het gebied der 
rivier Pripet. Het N.O. van dit gebied, bewoond door 
Wit-Russen, behoort tot Wit-Rusland; het Z.O., 
bewoond door Oekrainiërs, tot de Oekraine, terwijl 
het W., door Polen bew r oond (ca. 1 500 000 inw.) de 
Poolsche provincie P. (Polesje) vormt 
(42 280 Ion 2 ) met de hoofdstad Brest-Litowsk. v. Son. 

Polet, J o h a n, beeldhouwer. * 17 Aug. 1894 
te Amsterdam. Van 1919- ’25 leeraar in beeldhouwen 
aan de School voor Bouwkunde te Haarlem. Lid der 
Amsterd. Schoonheidscommissie. Werken in steen en 
brons in collectie Kröller, museum Boymans, Sted. 
Museum Amsterdam, enz.; beeldhouwwerk aan brug- 
gen te Amsterdam. In zijn vroegen tijd was het werk 
van P. groot en eenvoudig van vorm, expressionistisch. 
Hij maakte toen o.a. zijn bekende arbeiders in lavaba- 
zalt. Na 1930 voltrok zich een verandering, het w T erk 
werd sterker op den natuurvorm geïnspireerd, meer 
klassicistisch. Typische voorbeelden in statuetten, 
vrouwenfiguren. P. is een der beste moderne beeld- 
houwers van Nederland. 

L i t. : Huebner ; Theo van Reyn. Engelman. 

Polianiet, goed gekristalliseerde > bruinsteen 
(MnO z ). 

Poliaplasma, > Hyaloplasma. 

Polichinelle (Fr. vervorming van het Ital. 
Pulcinella), ironische tooneelfiguur uit de Commedia 
dell’arte. 

Poliep, een ziekte in den > neus (zie aldaar, sub 
ziekten). 

Poliepen, oude naam voor koraaldieren en inkt- 
visschen. Meestal duidt men echter door p. aan de 
vastzittende, vaak vertakte vormen der holtedieren. 

Politjnae, 1° Auguste Jules Armand 
Marie, prins van, zoon van 2°. * 14 Mei 1780 
te Versailles, f 2 Maart 1847 te St.-Germain-en-Laye. 
Pair de France en gunsteling van > Karei X. Als diens 
eerste minister teekende hij de Juli-ordonnanties van 
1830, die den opstand veroorzaakten, waardoor 
de Bourbons voorgoed uit Frankrijk verdreven 
werden. Lousse. 

2° Jules, graaf en (sedert 1780) hertog 
van. * 1743 te Claye, f 21 Sept. 1817 te St. Peters- 
burg. Huwde in 1767 met Yolande Martine Gabrielle 
de Polastron (zie onder, sub 3°), die een vertrouwde 
van koningin Marie Antoinette en gouvernante van 
haar kinderen werd. Hierdoor verkreeg P. een grooten 
invloed aan het hof. Hij bezigde dien om den rijkdom 
van zijn geslacht te vermeerderen en maakte aldus 
niet alleen de P.’s maar ook de koningin zeer onpo- 
pulair. Bij het uitbreken van de Revolutie week hij uit 
naar Rusland; na de Restauratie werd hij tot pair van 
Frankrijk benoemd. Lousse. 

3° Martine, echtgenoote van 2°. * 1749 te 
Polastron, f 1793 te Weenen. P. was een intieme 
vriendin van Marie-Antoinette en zeer invloedrijk 
aan het Fransche hof. Omstreeks 1787 begon die 
invloed te dalen, maar de vriendschap met Marie- 
Antoinette bleef. Na den Bastille-dag emigreerde zij 
naar Duitschland. V. Claassen. 

Poliomyelitis, > Heine-Medin. 


POLEN I 




Krakow. Gezicht op het slot Wawel. 


Poznan. De Kathedraal. 



üe burcht Czorsztyn in de Tatra. 



Panorama van Zakopane. 




Krakow Links: Maria kerk; rechts: Lakenhal. 


In de Tatra. 


POLEN (KUNST) II 




.eS 

0)00 


— 3 

o o 

Q -C 


Van links naar rechts: het oudst gedateerde Poolsche schilderstuk met links Maria en Kind en rechts Sint Gregorius (1425; Museum, Krakow); portret van Kossakowski 
door C. Wo|niakowski (eind 18e eeuw; Museum, Krakow); detail uit een historische schildering door J. Matejko (1838 — 1893), voorstellende koning Stephan Bathory; 

Poolsche boer door L. Wyczolkowski (ca. 1900). 



49 


Polis — Politie 


50 


Polls (Gr., = burcht, stad), typische vorm van 
het Grieksche staatswezen, de stad-staat uit de Gr. 
Oudheid, die zich voor het eerst in de Gr. koloniën 
van Klein -Azië ontwikkelde en later ingang vond in 
de gansche Helleensche w r ereld. Griekenland’s berg- 
achtige grondgesteldheid droeg veelal bij tot het vor- 
men van dgl. polis-complexen, waarbij de bevolking 
van een streek zich om een stad kwam groepeeren, van 
dezer bestuurlijk en religieus kader deel uitmaken, 
kortom, een nieuw staatkundig geheel vormen (sun- 
oikismos). Toch was de p., bij wier aanvang het mo- 
tief van veiligheid (burchtommuring) voorzit, niet 
noodzakelijk een geogr. eenheid. Autonomie en vrijheid 
kenmerkten de Gr. politeia (bestuur der burgers door 
zich zelf): zij hadden het recht en den plicht, in tegen- 
stelling met vreemdelingen en slaven, om aan het be- 
stuur der p. deel te nemen, en het levendig, ietwat 
wispelturig karakter der Grieken, him oorlogen en af- 
wisselende regeerin^s vormen. maakten steeds een in- 
tensieve belangstelling gaande voor polis -aangelegen- 
heden. E. De Waéle. 

L i t. : Francottc, La polis grecque (1907). 

Polis is een geschrift, waarin een verzekeraar ver- 1 
klaart onder nader omschreven voorwaarden een be- 
paalde verzekering te sluiten. Dit geschrift is door- 
gaans eenzijdig, en dan alleen door den verzekeraar 
onderteekend, doch het kan als een tweezijdig geschrift 
zijn opgemaakt (contractpolis). De p. levert het bewnjs 
der verzekeringsovereenkomst, doch deze kan ook in 
het algemeen door andere bewijsmiddelen w r orden aan- 
getoond. 

Is de waarde der verzekerde voorwierpen niet in de 
p. uitgedrukt, dan spreekt men van een open p., 
in het andere geval van een getaxeerde p. 
Voorts wordt gesproken van brandpolis, cascopolis, 
indien de polis betrekking heeft op een brand-, een 
cascoverzekering enz. Zie ook > Pauschalpolis ; Ver- 
zekering. 

Het N e d. W. v. K. geeft voor de p. vsch. voor- 
schriften in art. 255-260, 287, 299, 304, 637 vlg. Ariëns. 

In België zijn de p. doorgaans in dubbel ópge- 
waakt, behalve voor de transportverzekering, de han- 
delsrisico ’s en soms de levensverzekering. De wet van 
1874 behelst in art. 25-27 vsch. voorschriften 
aangaande de bewijskracht der p., den inhoud er- 
van en de vermeldingen, die er in moeten voor- 
komem V . Eeckhout. 

Polis , Laurent, > Limburgsche letterkunde. 

Politiano, > Poliziano. 

Politic. In Nederland bestaat de p. in rijks- en 
gemeentepolitie. Tot de rijkspolitie behooren de 
> rijksveldwacht, > marechaussee en commissarissen 
van rijkspolitie. De marechaussee is tevens een militair 
korps en wordt ook door militairen gecommandeerd: 
zij verblijven tezamen in een kazerne, terwijl de rijks- 
veldw r acliters elk afzonderlijk in hun standplaats 
w T onen. De afzonderlijke eenheden van beide korpsen 
zijn vereenigd tot brigades en deze weer tot districten. 
Aan het hoofd der gemeentepolitie staat 
in kleinere gemeenten de burgemeester, in grootere een 
commissaris of hoofdcommissaris van politie: deze 
laatste heeft dan w r eer commissarissen onder zich. 
Daarnaast kunnen de gemeenten hun politieambte- 
naren verschillende rangen verleenen, zooals agent le 
klasse, inspecteur e.d. In meerdere grensgemeenten 
zijn de commissarissen van gemeentepolitie tevens 
commissarissen van rijkspolitie en daardoor meer 
speciaal belast met het toezicht op het grensverkeer, 


vreemdelingen, handel in verdoovende middelen e.d* 
De onderlinge verhouding van rijks- en gemeentepolitie 
is geregeld "bij het Rijkspolitiebesluit van 1935. De 
taak van de p. is vooreerst een preventieve nl. de voor- 
koming van misdrijven en overtredingen in den ruim- 
sten zin door regelmatig surveilleeren over straten en 
wegen en door het veld (jacht!), het regelen van ver- 
keer op drukke punten (verkeersagenten) of bij volks- 
opeenhoopingen, het verschaffen van inlichtingen om- 
trent vreemdelingen en verdachte personen aan de 
overheid e.d., verder een repressieve, nl. het opsporen 
en constateeren van begane strafbare feiten, het op- 
maken van processen-verbaal van de daarbij opgedane 
bevindingen en het aanhouden en voorgeleiden van 
door de justitie gezochte personen, hetzij ter berech- 
ting, hetzij tot ondergaan van reeds opgelegde straf. 
In verband met deze laatste taak zijn de meeste politie- 
ambtenaren ook -> opsporingsambtenaar; deze laatste 
behooren echter lang niet allen tot de p. in bovenaan - 
geduiden zin (bijv. ambtenaren van de drankwet, van 
de arbeidsinspectie, van het rijksverkeerstoezicht). 

L i t. : J. W. Haarman, Gesch. en inrichting dor p. 
in Ned. ( 2 1933). Kleene. 

In België onderscheidt men de administratieve p. 
en de gerechtelijke politie. 

De administratieve p. heeft tot doel de orde 
te handhaven in het land; zij voorkomt het plegen van 
misdrijven en belet alles, wat van aard is om de rust, de 
veiligheid en de openbare gezondheid te schaden. Alle 
maatregelen door de overheden genomen met dit doel 
behooren tot de adm. p. De regeering, de gouverneur 
van de provincie, de arrondissementscommissaris 
kunnen verordeningen uitvaardigen en tot haar inacht- 
neming beroep doen hetzij op de gemeentelijke p., 
hetzij op de > rijkswacht of op het leger. 

De gerechtelijke p. heeft tot taak de misdrijven 
op te sporen, de klachten en aangiften te ontvangen, het 
opmaken van processen-verbaal, het verzamelen van 
de bewijsstukken, dit alles met het oog op de voorlich- 
ting van het Openbaar Ministerie, dat belast is met 
de vervolging. 

Er is in België een groot aantal officieren van ge- 
rechtelijke p.; de meesten vervullen buiten deze func- 
tie van p. nog een administratief of rechterlijk ambt. 
Voor velen is deze bevoegdheid van ambten van ge- 
rechtelijke p. slechts bijkomend. 

De ambtenaren van gerechtelijke p. kunnen in twee 
groote groepen verdeeld worden: a) De ambtenaren 
van gerechtelijke p. in het Wetboek van Strafvordering 
vernoemd. 1° De hoogere officieren van gerechtelijke 
p., nl. de procureur des konings en de onderzoeks- 
rechter. 2° De officieren van gerechtelijke p., hulp- 
ambtenaren van den procureur des konings, zgn. hulp- 
officieren; het zijn de vrederechters, de burgemeesters 
en schepenen, de politiecommissarissen en adjunct- 
politiecommissarissen, en de officieren der rijkswacht. 
De officieren van gerechtelijke p., hul pamb tenaren 
van den procureur des konings, mogen in geval van 
betrapping op heeterdaad eener misdaad of in geval 
van aanzoek van het hoofd des huizes zelf reeds on- 
middellijk een onderzoek instellen en de eerste bestati- 
gingen doen. 3° Officieren van gerechtelijke p. met 
beperkte bevoegdheid; dezen zijn de boschwachters, 
de visscherijw’achters, de veldwachters en hulpveld- 
w r achters, en de jachtwachters; dezen mogen enkel voor 
een zeer beperkt aantal misdrijven de noodige bestati- 
gingen doen. 

b) Ambtenaren van gerechtelijke p. door latere 


51 


Politiecommissaris — Politiekamer 


52 


wetten ingesteld. Eenigen onder hen zijn officieren 
van gerechtelijke p.; de anderen zijn geen officieren 
van p., maar enkel belast met het opsporen en vast- 
stellen van bepaalde misdrijven. 1° Officieren van ge- 
rechtelijke p.: a) toezieners en hoofdtoezieners van de 
p. der spoorwegen; dezen zijn belast met het opsporen 
van alle misdaden en wanbedrijven, gepleegd inde 
stations en hunne bijhoorigheden op de spoorwegen, 
en binnen de 500 m langs elke zijde, b) De gerechtelijke 
officieren en agenten ingesteld door de wet van 7 April 
1919 staan in dienst van den procureur-generaal bij 
het Hof van Beroep; deze ambtenaren, welke een meer 
bijz. voorbereiding hebben genoten, staan vooral ten 
dienste van de verschillende parketten, voor het 
opsporen der misdadigers. 2° Ambtenaren niet-officie- 
ren van gerechtelijke p.; deze laatsten zijn zeer talrijk; 

o. m. noemen wij de kantonniers, die zekere misdrijven 

aangaande de wegenis mogen vaststellen; agenten van 
het beheer van financiën belast met het opsporen van 
fiscale misdrijven; de agenten van het postbeheer; de 
baanwachters van de spoorwegen; de toezieners van 
den arbeid, enz. Collin. 

Politiecommissaris, > Commissaris van po- 
litie. 

Politiek. Begrip en aard. Men kan alle bewuste 
menschelijke activiteit politiek noemen. Zoo spreekt 
men van huiselijke p., economische p., enz. Hier wordt 
onder p. slechts verstaan: het voeren van 
staatkunde. 

Beperkt men zich tot Europa in den nieuweren tijd, 
dan moet scherp worden onderscheiden (voor het 
vasteland) in het tijdvak vóór en na de Fransche Re- 
volutie. Vóór de Fr. Revolutie kennen wij slechts de 

p. van vorsten en van de door hen aangewezen minis- 
ters; in Ned. de p. van regentenfamilies met de p. van 
raadpensionarissen en stadhouders. Met de Fr. Revolu- 
tie komt het denkbeeld, dat de volken hun lot staat- 
kundig zelf in handen moeten nemen; een gedachte, 
die in Engeland dan reeds langen tijd bestond. Wel is 
waar heeft nog hevige reactie plaats op het vasteland 
van Europa (Napoleon I, Restauratie), maar omstreeks 
1848 is het in een aantal Europ. landen toch zoover, 
dat de burgerij door het parlement een belangrijk woord 
in de p. meespreekt. Omstreeks de zeventiger jaren 
wordt het in een aantal landen zóó, dat het overwicht 
in het bepalen der staatkunde bij de parlementen be- 
rust (zie Parlementair stelsel). In eenige belangrijke 
landen, Rusland, Oostenrijk-Hongarije, Pruisen, komt 
men niet zoover. 

Na den Wereldoorlog treedt in verschillende landen 
om verschillende redenen een nieuwe reactie in. In 
1922 krijgt Mussolini de volle staatkundige macht in 
Italië; in 1933 Hitlcr (met zijn omgeving) in Duitsch- 
land. In een aantal andere landen is het pleit: dicta- 
tuur — parlementaire democratie, nog niet beslecht. 

Doel. Het doel van p. als staatkunde is: het op groo- 
ter of kleiner gebied onder leiding van bepaalde denk- 
beelden verwezenlijken van maatregelen, die, binnen 
het kader van de taak eener grootere of kleinere ge- 
meenschap, tot welzijn moeten strekken van vorst, 
land en volk. Het ideaal wordt bereikt, indien vorst, 
land en volk in het welzijnsstreven worden vereenigd, 
zonder schade voor andere vorsten, landen en volken. 
In de practijk is dat heel dikwijls niet het geval ge- 
weest. Een zeer groot deel van alle staatkunde hield 
geen rekening met de belangen van andere vorsten, 
landen en volken; ja het eigen belang van vorst, land 
en volk scheen slechts gediend te zijn, indien wat 


buiten de eigen grenzen lag zooveel mogelijk werd 
benadeeld. 

Onderscheid in politiek. Het eerste voorname onder- 
scheid is dat tusschen buitenlandsche en binnenland- 
sche staatkunde. De buitenlandsche is ge- 
richt op de bevestiging of versterking van de positie 
van het eigen land, als staatkundige macht of econo- 
misch geheel, t.o.v. andere landen en volken. Pogingen 
om deze buitenl. staatkunde te binden aan regelen 
van het recht (internationaal publiek- en privaatrecht) 
hebben voor het privaatrecht reeds belangrijke resul- 
taten bereikt, maar voor het publiekrecht sinds den 
Wereldoorlog (om ons daartoe te beperken) niet, ten 
gevolge van een overdreven nationalistisch streven 
in de buitenl. staatkunde van vele landen (Volken- 
bond, zijn pogingen en mislukkingen). 

•De binnenlandsche p. valt in een groot 
aantal deelen uiteen: cultureele, sociale, economische, 
teclmische staatkunde. Onder de cultureele moet voor- 
op worden gesteld: de regeling van de verhouding tot 
de groote cultureele machten als kerk en zedelijkheid 
(kerkelijke p., concordaat, zedelijkheidspolitiek). Veel 
binnenl. p. is gedecentraliseerd, vooral in Ned. (ge- 
meentepolitiek, waterschapspolitiek, naast landspo- 
litiek). Erkend wordt dan, dat een aantal belangen 
beter in kleinen kring van nader belanghebbenden 
(souvereiniteit in eigen kring, ook publiekrechtelijke 
bedrijfs- en beroepsorganisatie) onder hooger toezicht 
kunnen worden behartigd dan rechtstreeks door de 
staatsmacht. 

Politiek en partijwezen. P., indien gevoerd in een 
parlementaire democratie, is ondenkbaaT zonder partij- 
wezen. Gezond partijwezen berust op de verschillende 
staatkundige levensbeginselen van de deelen der mo- 
derne menschheid. Deze levensbeginselen kunnen gaan 
tot den godsdienst (zooals gedeeltelijk in Ned.), maar 
kunnen zich ook beperken tot de sfeer der sociale eco- 
nomie of van de positie van het land tusschen de ver- 
schillende landen of van de vormen van regeerings- 
beleid. De strijd tegen partijwezen, van fascisme of 
nationaal -socialisme, berust op de overtuiging, dat 
staatkunde slechts nationale staatkunde is en dan 
slechts geïnspireerd mag zijn door de overtuiging van 
één leider omtrent die nationale staatkunde. 

Misvattingen over politiek. De algemeenste mis- 
vatting over p. is wel, dat zij vooral zou zijn: slim- 
heid, "sluwheid, achterklap, stoken, complotteeren, 
intrigueeren. Niet te ontkennen valt, dat dit bij veel 
zoogenaamd staatkundigen of politici wordt aange- 
troffen, maar men vindt het evenzeer buiten de staat- 
kundige milieu ’s — tot in de kringen van de weten- 
schap toe! Zeker is, dat al dit kwaad met werkelijke p. 
niet te maken heeft. De groote staatkundigen hebben 
er zich dan ook het minst aan bezondigd. Politici van 
den tweeden of derden rang, die grooter gezichtskring 
misten, zijn het vooral, die met deze ondeugden de 
staatkunde ontsieren. 

Wie zuiver over p. en politici wil oordeelen, moet 
zich toeleggen op het scherp onderkennen van de doel- 
einden en van de middelen. Zonder vooroordeel moet 
hij zich tegenover doeleinden, middelen en de streven- 
de politici stellen. Hij zal dan leeren oordeelen, en in 
een aantal gevallen veroordeelen. Maar hij zal wezen 
van bijkomstigheid leeren onderscheiden. 

L i t. : J. A. Veraart, Opstellen over politiek (1929) ; 
id., Staatkundige Kronieken (1932) ; id., Fascisme en 
Democratie, in : Acta Augustiniana (1932). Veraart . 

Politiekamer, in Nederland, een krijgs- 


53 


Politiek contract— Poliziano 


54 


tuchtelijke straf, overeenkomende met de straf 
van verzwaard arrest voor soldaten. In België 
is p. een tuchtstraf, die alleen toepasselijk is op 
niet gegradueerden en die bestaat in de opsluiting na 
de diensturen. In beide landen ook: het lokaal, 
waar de straf ondergaan wordt. 

Politiek contract is een overeenkomst tusschen 
het gouvernement van Ned.-Indië en een Zelfbesturend 
Landschap. Ze worden onderscheiden in zgn. Lange 
en Korte Verklaringen. De lange regelen 
de verhouding der contractanten in détails, de korte 
doen het eenvoudiger en bondiger. > Korte Verkla- 
ring; > Landschappen (zelf besturen de). B. Damen. 

Politieke aardrijkskunde, deel van de 
> anthropo-geographie, dat de aardrijksk. grond- 
slagen opspoort van het ontstaan, de ontwikkeling en 
den ondergang der staten. Valt het hoofdgewicht op 
de aardrijksk. problemen, dan spreekt men van p. a.; 
laat men aan de politieke kwesties de overhand, dan 
beoefent men de geopolitiek. Friedrich Ratzel grond- 
vestte deze wetenschap in zijn werk: Politische Ge- 
ographie (1897). Na den Wereldoorlog met zijn geheel 
nieuwe grensindeeling werd de p. a. veel beoefend en 
was er alle gelegenheid, de uitkomsten van het onder- 
zoek aan de werkelijke verhoudingen te toetsen. Zie 
ook, mede voor de lit., > Geopolitiek, v. Velthoven. 

Politieke misdrijven. De vraag, wat men on- 
der p. m. moet verstaan, wordt verschillend beant- 
woord. Gewoonlijk maakt men onderscheid tusschen 
absolute p. m., die onmiddellijk tegen den 
staat gericht zijn, bijv. landverraad, en relatieve 
p. m., die hun staatkundig karakter ontleenen aan het 
doel, dat er mee beoogd wordt, bijv. diefstal van staats- 
stukken om landverraad te plegen. Het onderscheid 
tusschen politieke en niet politieke of commune mis- 
drijven is van belang in verband met de > uitlevering. 
Van p. m. moet men onderscheiden de sociale mis- 
drijven, die gericht zijn tegen elk staatsverband en elke 
gevestigde rechtsorde . Bosch van Oud - Amelisweerd . 

Voor Ned. zie W. v. Str. 2e bk., titel 1 t/m 4. 
In België genieten de daders van politieke mis- 
drijven van een uitzonderingsregiem. Vooreerst mo- 
gen de p. m. alleen gevonnist worden door het Hof van 
Assisen; de daders van politieke wanbedrijven mogen 
niet in voorloopige hechtenis worden geplaatst en zij, 
die er van verdacht zijn, hebben een andere plaats in 
het Hof van Assisen dan die welke aan de gewone 
beschuldigden is ingeruimd. Het gevangenisregiem van 
voor p.m. veroordeelden staat ongeveer gelijk met dat 
van personen, die in voorloopige hechtenis zijn. Ten slot- 
te worden de politieke misdadigers niet uitgeleverd. 

Het begrip p. m. is echter niet nauwkeurig omlijnd en 
verschilt, naargelang het betrekking heeft op bevoegd- 
heid van het Hof van Assisen, op het bijz. regiem der 
gevangenen of op de uitlevering. De wet heeft nergens 
aangeduid wat zij verstaat onder p. m. en laat de zorg 
daarvan over aan de rechtsleer en aan de rechtspraak. 

Voor wat betreft de bevoegdheid van het Hof van 
Assisen, is de rechtspraak zéér eng; opdat er een p. m. 
zou zijn, moet het misdrijf een aanslag zijn hetzij tegen 
de politieke machten hetzij tegen de politieke rechten 
der burgers; er moet tevens een politieke opzet zijn. 
Het bijz. regiem voor politieke gevangenen wordt in 
veel ruimer mate toegekend; ook zij, die eenigszins met 
een politiek doel gehandeld hebben of zelfs met een 
sociaal doel, kunnen van dit regiem genieten. Nog veel 
ruimer is het begrip p. m., wanneer het geldt uitlevering; 
al degenen, die met een politieke bedoeling hebben ge- 


handeld of een misdrijf pleegden, dat in eenige mate in 
verband staat met de politiek, worden niet uitgeleverd. 

Lit.: Vandeputte, Het begrip van het p.m. in het 
Belg. recht (1932). Collin. 

Politie-onrecht staat tegenover > crimi- 
neel onrecht. Deze terminologie wijst op een 
onderscheiding tusschen hetgeen om zich zelf verboden 
is (doodslag, diefstal, enz.) en hetgeen louter om rede- 
nen van orde en maatschappelijk belang verboden is 
(kleedjes kloppen gedurende den dag, links rijden, 
enz). Dit laatste heet dan politie-onrecht. 

Politierechter, in Nederland de uit één 
lid bestaande kamer van de rechtbank ter behandeling 
van lichte strafzaken. Bij elke rechtbank bestaat tegen- 
woordig een dergelijke kamer. De officier van justitie 
brengt die zaken bij den p. aan, die van eenvoudigen 
aard zijn zoowel onder juridisch opzicht als wat betreft 
het bewijs, en waarbij hij meent, dat geen meerdere 
straf behoort te worden opgelegd dan gevangenisstraf 
van 6 maanden. Is de p. op de zitting van meening 
ofwel dat de zaak niet is van eenvoudigen aard of dat 
een zwaardere straf moet worden opgelegd, dan ver- 
wijst hij de zaak naar de meervoudige kamer (de ge- 
wone kamer van strafzaken, bestaande uit drie leden). 
De p. is ingevoerd in navolging van de „police courts” 
in Eng., die echter sneller en vlotter werken dan 'die 
ten onzent, vooral door den zeer korten termijn van dag- 
vaarding en het wegvallen van formaliteiten. Kleene. 

In België zetelt in het algemeen de vrederechter 
als p. en doet hij aldus uitspraak over alle zaken, welke 
tot de bevoegdheid van de politierechtbank behooren; 
in enkele groote steden (Brussel, Antwerpen en Luik) 
is er een rechter, die speciaal als p. wordt benoemd en 
uitsluitend bevoegd is om politiezaken te vonnissen. 
Het O. M. bij de politierechtbank wordt waargenomen 
door den commissaris van politie en bij ontstentenis 
van dezen door den burgemeester der gemeente of door 
een schepen. De politierechtbank is bevoegd om kennis 
te nemen van alle overtredingen en van enkele mindere 
wanbedrijven, welke laatste speciaal door de wet zijn 
aangegeven. Tegen de vonnissen van den p. kan be- 
roep ingesteld worden bij de [correctioneele recht- 
bank. Collin. 

Poli tiestral recht noemt men wel het strafrecht, 
voor zoover het overtredingen betreft. > Crimineel 
onrecht. 

Politietoezicht, toezicht, door politie uitge- 
oefend op misdadigers; in Ned. zooveel mogelijk ver- 
vangen door reclasseeringstoezicht (op voorwaardelijk 
veroordeelden e.a.). 

Politieverordening, term, in Ned. en België 
in het algemeen gebruikt voor de verordeningen der 
lagere organen (provincie, gemeente, waterschap), die 
door politiedwang gehandhaafd kunnen worden. In 
vele gemeenten zijn die verordeningen in een zgn. 
algemeen p. samengevat. 

Politis, N i k o 1 a a s, Grieksch staatsman en 
groot kenner van internationaal recht. * 27 Jan. 1872 
op Korfoe. P. was prof. in de rechtswetenschappen te 
Poitiers en 1917-’20 min. van Buitenl. Zaken van 
Griekenland; sedert 1924 Gr. gezant te Parijs; vele 
malen vertegenwoordiger van Griekenland in den 
Volkenbond. t?. Son . 

Politoer is een oplossing van gewone oranje > 
schellak in spiritus ; van belang voor de meubel - 
fabricage en als isoleerend lak in de electrotechniek. 
Voor het politoeren van hout, zie > Polijsten. 

Poliziano , A n g e 1 o (Lat. naam Angelus 


55 


Polje — Polowidjo 


56 


Politianus, naar zijn geboorteplaats; eigenlijk Angiolo 
Ambrogini geheeten), Humanist. * 14 Juni 1454 te 
Montepulciano, f 24 Sept. 1494 te Florence. Vriend 
van Lorenzo de’ Medici, opvoeder van diens zonen 
Piero en Giovanni (later paus Leo X). 1480- ’94 prof. 
te Florence. P. was een scherpzinnig tekstcriticus; hij 
verzorgde meerdere editiones principes en vertaalde 
Gr. auteurs in het Lat. Bekend zijn zijn Miscellanea. 

L i t. : J. E. Sandys, A Hist. of class. Scholarship 
(II, 83-86). Zr. Agnes. 

Polje, naam voor groote bekkens en blinde dalen 
in de > Karst. 

Polka (Tsjech, pulka = halve pas, wisselpas), 
een paardans in ronddraaiende beweging in 2 / 4 maat 
uit Bohemen. Vanaf omstr. 1880 over geheel Europa 
verspreid als een geliefkoosde gezelschapsdans. Varia- 
ties: polka -mazurka, een versmelting van beide dansen 
in 3 / 4 maat; p.-tremblante of Engelsche p. in een sterk 
huppelend rhythme; p.-wals. 

Pollaiuoio, Antonio del, schilder, beeld- 
houwer en graveur. * 1433 te Florence, f 4 Febr. 1498 
te Rome. Wel leerling van Andr. del Castagno, ook 
invloed van Baldovinetti. Onder zijn Florent. tijdge- 
nooten neemt hij een gewichtige plaats in; zijn werk 
wordt gekenmerkt door een sterk gevoel voor het plas- 
tische en hij was een der eersten, die de naakte figuur 
in de schilderkunst uitbeeldde. Hij schijnt veel met zijn 
broeder P i e r o (* 1443, f 1496 te Rome) samenge- 
werkt te hebben en hun beider werk is niet uit elkaar 
te scheiden 

L i t. : M. Cruttwell, A. and P. P. (1907). Schreden . 

Pollak (Gadus pollachius L.), een soort van de 
fam. der schel visschen. Leeft in den Atlant. Oceaan 
en wordt niet zelden in de Noordzee gevangen. Rug 
donkerbruin, onderzijde zilverwit. Tot 1 m lang. Voed- 
sel vooral jonge haringen. Zijn vleesch is droog. 

Pollare, gem. in de prov. Oost-Vlaanderen; ten 
Z.W. van Ninove. Opp. 355 ha, ca. 900 inw. (Kath.). 
Landbouw, tabak. Romeinsche vondsten. 

Pollen, > Stuifmeel. 

Pollentia (tegenw. Pollenza), stad in Ligurië, in 
de Oudheid bekend om de aldaar vervaardigde drink- 
bekers. Bij P. had de veldslag plaats tusschen Stilicho 
en Alarik, waarna de Goten Italië verlieten (403). 

Polleur, gem. in het O. van de prov. Luik (XVI 
704 E2); opp. 1 814 ha, ca. 1 400 inw. (vnl. Kath.). 
Rivier de Hoëgne. Landbouw, veeteelt, steengroeven. 
Rotsachtige en beboschte omgeving. Behoorde eertijds 
tot Franchimont. 

Pollini, Francesco, pianist en componist. 
* 1763 te Laibach, f 17 Sept. 1846 te Milaan. Leerling 
o.a. van Mozart te Weenen. Voerde het gebruik in voor 
klavier op drie notenbalken te schrijven (navolgers 
vooral Thalberg en Liszt), wanneer melodie in de mid- 
denstem en passagewerk voor beide handen voorkomt. 
Schreef klavierwerken en een klavierschool. Piscaer. 

Pollinium (plant k.), hoeveelheid samenge- 
kleefde stuifmeelkorrels, voorzien van een steel, waar- 
mee het p. zich kan vasthechten aan insecten, die zoo 
de stuif meelmassa’s van de eene bloem op de andere 
overbrengen. P. komen o.a. voor bij orchideeën. 

Pollinkhove, gem. in de prov. West-Vlaanderen, 
ten Z.W. van Diksmuide, aan den IJzer en het kanaal 
Veume — Loo; opp. 1 382 ha; ca. 1 150 inw. (Kath.). 
Landbouw; weiden en veeteelt. 

Pollio, 1° C. Asinius, > Asinius Pollio. 

2° T r e b e 1 1 i u s, > Historia Augusta. 

Pollopas, kunsthars, samengesteld uit een 


phenol-formaldehyde condensatieproduct en cellulose. 

Pollux (myt h.), een der > Dioscuren. 

Pollux (sterren k.), p Geminorum, de hel- 
derste ster van de Tweelingen. Helderheid 1,21 magni- 
tude, spectraaltype KO, afstand ong. 33 lichtjaren. 
P. behoort tot de groote sterren: de schijnbare middel- 
lijn is 0,015", wat in verband met den afstand een wer- 
kelijke middellijn van 20 millioen km geeft (Vis van 
de middellijn van de aardbaan). 

Pollux (Polydeukes), J u 1 i u s, Grieksch schrij- 
ver, ca. 200 n. Chr. Schreef een voor de geschiedenis 
der Antieke muziek belangrijk bronnenwerk (Onomas- 
tikon), opnieuw uitgegeven door Becker (1846). 

Polo, 1° > Waterpolo. 

2° Balspel te paard, gelijkend op hockey. De bam- 
boehouten bal moet met behulp van een stick door het 
doel der tegenpartij gebracht worden. De speeltijd is 
in 7 gedeelten, chuckers, verdeeld. Elke chucker duurt 
8 minuten. Het spel, waarvoor men graag speciaal 
afgerichte poloponies gebruikt, stelt hooge eischen aan 
paard en ruiter. Perzië wordt beschouwd als het land 
van oorsprong. In de tweede helft der vorige eeuw is 
het in Europa ingevoerd. 

Polo, Marco, koopman en reiziger. * 1254 te 
Venetië, f1324 aldaar. Zijn vader, Nicolö, en zijn oom, 
Maffio, hadden reeds van 1254 tot 1269 een reis in 
Centraal -Azië gemaakt tot den Karakoroem. In 1271 
werd een tweede reis ondernomen, waaraan ook Marco 
deelnam. Over land reizend, bereikten zij in 1274 Pe- 
king. Na 17 jaar, gedurende welke M. P. hooge ambten 
bekleedde, reisde men in 1291 via Achter- en Voor- 
Indië terug. De Venetianen geloofden P. niet en gaven 
hem den bijnaam Messer Marco Milione (= Mijnheer 
Marco Millioen). Van 1298 tot 1302 was hij in Genu- 
eesche krijgsgevangenschap; in dezen tijd heeft hij zijn 
reisherinneringen laten opschrijven. 

L i t. : Pauthier, Le livre de M. P. (2 dln. 1865) ; 
Yule, The Book of Sir M. P. (2 dln. 3 1921) ; een Duitsche 
vert. der reisbeschrijving gaf von Lemke (1907) ; meer 
literair behandeld is : O. v. Haustein, Beim Grosskhan 
der Goldenen Horde (1930). de Visser. 

Polonaise, oorspr. een Poolsche(?) reidans in 
2 / 4 maat, oudtijds een triomftocht van krijgers. Eerst 
later sloten paarsgewijze de vrouwen zich bij dezen 
ommegang aan. In de 16e eeuw was de p. een dans in 
tweedeelige maat; in de 17e e. kreeg zij een driedeeligen 
nadans, die in de 18e e. zelfstandige ontwikkeling kreeg 
en in de suite (o.m. bij Bach) een plaats verwierf. De 
p. in 3 / 4 -maat, met gemengde paren, was in dien tijd als 
hofdans bekend. Einde 18e e. werd de p. een plechtige 
marsch (steeds in driedeelige maat) met trio en Da 
Capo. Beethoven, Weber en velen hunner tijdgenooten 
hebben de p. als instrumentalen vorm vaak gebruikt. 
De negen polonaises voor klavier van Chopin vormen 
een hoogtepunt in haar evolutie. 

Als gezelschapsdans is de p. nu nog in gebruik als 
de openingsdans van het bal: een rhythmisch gaan, 
waarbij het aan voerende paar verschillende geo- 
metrische figuren aangeeft, die alle volgende paren 
uitvoeren. de Klerk /Terling en- Lücker . 

L i t. : Klemm, Tanzkunst (blz. 101). 

Polotsk, stad in Wit-Rusland aan de Duna; ca. 
26 000 inw. Graan- en houthandel. 

Polowidjo, vaak ook p a 1 a w i d j a gespeld, 
zgn. tweede gewassen, die in den tijd, wearin er geen 
rijst op de sawah’s staat, op Java geteeld werden zoo- 
wel om het profijt, dat zij opleveren, als om het voor- 
deel, dat wdsselcultuur den grond brengt. Uit den aard 


57 


Pols — Poly conische projectie 


58 


van de zaak moeten het snelgroeiende planten zijn 
(lombok, térong, ketella, maïs, bepaalde soorten boo- 
nen, komkommers, enz.). Berg. 

Pols, het gedeelte in den onderarm tusschen spaak- 
been-ellepijp en handwortel, waar men het kloppen 
van den slagader kan waarnemen. Het daar liggend 
gewricht w T ordt polsgewricht genoemd. Pols- 
breuk is een veel voorkomende beenbreuk; ontstaat 
meestal bij val op de hand in gestrekten stand, waar- 
door de hand naar boven afwijkt in stand in den vorm 
van een bajonet (bajonetfractuur). 

Polsbroek, gemeente in het Z.W. van de prov. 
Utrecht, op de grens van Zuid-Holland in de Lopiker- 
waard; opp. 1 165 ha; 930 inw. (74 % Ned. Herv., 
20 % Kath. en 6 % Geref.). Rivierklci en laagveen. 
Landbouw, veeteelt en wat industrie (meubelen). 

Polsbrug (k r ij g s k.), lichte, verplaatsbare 
voetbrug (vonder), geschikt om niet diepe wateren van 
ten hoogste 7 m breedte te overbruggen. Zij bestaat 
uit een tusschenondersteuning (juk) van twee gekruiste 
polsstokken , waarop van oever tot oever een plank rust. 

Poltawa (Oekr. P i 1 1 a w a), Oekrainsche stad 
aan de Worskla (49°33'N., 34°29'0.); ca. 100 000 inw. 
Suikerindustrie. In den slag bij P. in 1709 versloeg 
Peter de Groote het Zweedsche leger onder Karei XII; 
deze vluchtte daarna naar Turkije. 

Polyandrie, > Polygamie. 

Polyanthus, > Tuberoos. 

Polybius, na Thucydides de grootste der Oud- 
Grieksche historici. * Ca. 200 v. Chr. te Megalopolis. 
In 166 als gijzelaar naar Rome, waar hij 16 jaar ver- 
bleef en de voor hem onbekende grootheid van de 
Rom. wereldmacht bestudeerde en bewonderde; nam 
zelfs deel aan de tochten van Scipio naar Africa en 
Spanje, woonde in 146 den ondergang bij van Cartha- 
go. Van zijn historisch werk in 40 boeken zijn de 5 
eerste boeken volledig, alsook langere stukken uit de 
meeste andere bewaard. Het w^as een imiverseele ge- 
schiedenis die, pragmatisch opgevat (objectieve uit- 
eenzetting der feiten) zooals bij Thucydides, aanving 
met de Rom. geschiedenis van 266 en ging tot 144 en 
aantoonde hoe de eene staat na den anderen opgaat in het 
door P. als het definitieve wereldrijk beschouwde Rome. 

U i t g. : d. Dindorf-Büttner-Wobst (1904-’29). 

Polycarpisch zijn planten, die meermalen bloei- 
en en vruchten dragen, in tegenstelling met monocar- 
pische planten. 

Polycarpus, Heilige, martelaar, apostolische 
Vader, f 23 Febr. 155 of 156. P. werd door den Apostel 
Joannes tot bisschop van Smyma aangesteld, ca. 100. 
Kort voor zijn marteldood is hij in Rome geweest, waar 

n is Anicetus en hij het niet eens konden worden in de 
estie over den datum van het Paaschfeest. Overi- 
gens is P., ofschoon er slechts één echte brief van hem 
is overgeleverd, een waardevolle schakel in den keten 
der apostolische overlevering. Hij was een persoonlijk 
leerling van Sint Jan en van den anderen kant heeft 
de Kerkvader Irenaeus van Lyon, die pas eind 2e eeuw 
schreef, persoonlijk onderricht genoten van P. In een 
brief van de kerk van Smyma uit 156 bezitten we nog 
het schoone verhaal van P.’s marteldood op 86-jarigen 
leeftijd. Feest 26 Januari. 

U i t g. van brief en martyrium in Funk, Patre9 
Apostolici (I 1901). — L i t. : Bardenhewer, Gesch. 
d. Altkirchl. Lit. (I 1913). Franses. 

Polychromie (<(Gr. polus = veel; chroma = 
kleur) bestaat in het aanbrengen van „veel kleuren” 
op een bouw- en beeldhouwwerk. Reeds bij Egypte - 


naren (Kamak), Babyloniërs (Warka), Perzen (Suza), 
Grieken (vooral in den Dorischen stijl), alsook in de 
M.E., vnl. in den Romaanschen stijl, bij de Wester- 
lingen bekend. Meer nog dan in de architectuur is de 
p. gebruikelijk in de plastiek: bij Romeinen (beeld van 
Livia in de Villa dei Misteri te Pompeji) en Etruskers; 
in de middeleeuwsche Christelijke kunst gebruikelijk 
voor steenen of ivoren reliëfs en beelden; sedert de 
15e e. veelvuldig op houten beelden (Frankrijk, Span- 
je, Vlaanderen); in de Renaissance kunnen Della 
ïtobbia en Donatello (buste van Nicoló da Uzzano) 
worden genoemd als beoefenaars der p. In den moder- 
nen tijd is sinds het midden der 19e e. de p. w r eer op- 
gekomen; tot in den jongsten tijd kan men vooral min- 
derwaardig religieus beeldhouwwerk aanwijzen, * dat 
zoetelijk gepolychromeerd is. > Monochromie. 

Lit.: H. Phleps, Die farb. Architektur bei den Rö- 
mcrn u. im M. A. (1930) ; Treu, Sollen wir unsere Statuen 
bemalen? (1884); A. Michel, Hist. de Bart. p. Gerlachus . 

Polychromographie, andere term voor •> 
veelkleurendruk. 

Poly chr onius, Grieksch exegeet, bisschop van 
Apamea; broeder van > Theodorus van Mopsueste. 
f Vóór 431. Hij schreef commentaren op Daniël, Eze- 
chiël en Job, waarvan slechts fragmenten bewaard 
bleven, en volgde de Antiocheenschc richting (zie 
->■ Antiocheensche school). 

Lit.: Bardenhewer, P. (1879); id. Gesch. d. alt- 
kirchl. Lit. (III 2 1923). Franses . 

Polyeles, Grieksch beeldhouwer uit de 4e eeuw 
v. Chr.*, van wiens Hermaphrodiet men een imitatie 
meent te vinden in een beeld uit het Berlijnsch Museum. 

Polycletus, 1° Grieksch beeldhouwer uit de 5e 
e. v. Chr., die een canon opstelde voor de verhoudingen 
van het menschelijk lichaam; vader van 2°. Zijn speer- 
drager (Doryphorus) werd reeds in de Oudheid als een 
model van de nagestreefde lichaamsproporties ge- 
roemd (zie afb. 9 op de pl. t/o kol. 353 in dl. XII). 
Zijn figuren, die naar eenzelfde schema voorgesteld 
zijn, voeren een rhythmische, veelal voortschrijdende 
beweging uit, w T aarbij de stand der beenen, het spel 
van armen, lichaamsspieren en het hoofd den indruk 
van evenwichtigheid naar voren brengen. Enkel door 
copieën zijn P.’s werken bekend, o.a. de verwonde 
Amazone, de Doryphoros, de Diadumenos (de jonge- 
ling, die zich den overwinnaarsband om de slapen legt). 

2° Grieksch architect, zoon van 1°; bouwer van het 
theater te Epidauros. E. De Waele. 



Poly conische projectie, een kaartprojectie, 


59 


Polycrates — Polygnotus 


60 


afgeleid van de >kegelprojecties, waarbij iedere parallel 
geteekend wordt alsof de kegel de aarde daar raakte. 
Eigenlijk dus projectie op een aantal kegels. Voor 
kaarten op groote schaal wel bruikbaar: Amer. zee- 
kaarten. Op de geheele aarde toegepast geeft de p. een 
eigenaardig graadnet (zie afb.). Jong . 

Polycrates, tyran van Samos uit de tweede helft 
der 6e "eeuw v. Chr. Bevriend met Egypte (Amasis), 
daarna met de Perzen (Cambyses). Verhief Samos tot 
een ware zeemacht, zorgde voor de uitbreiding van den 
handel, liet groote werken uitvoeren, beschermde ook 
de kunsten (> Ibycus en > Anacreon) en voerde een 
schitterende hofhouding. Door den satraap Oroitas 
in Magnesia met list vermoord (522). Bekend 
is uit Herodotus de geschiedenis van den ring 
van P.: de nijd der góden treft fataal vooral de 
grootsten. 

Lit. : Herodotus (III, 39); vgl. Schiller, Der Ring 
deR Polykrates. V. Pottelbergh. 

Polydactylie , bij mens ch en en zoogdieren het 
soms optreden van vingers en teenen boven het nor- 
male getal. Bij p. komt niet zelden hexadactylie 
of zesvingerigheid voor. Men schrijft hiervan het ont- 
staan toe aan splijting bij den embryonalen aanleg van 
een vinger. L. Willems. 

Polycieuces (Grieksch Lat. Pollux), een der ■> 
Dioscuren. 

Polyeder, ander woord voor > veelvlak. 

Polyeder-projectie, een kaartprojectie voor topogra- 
phische kaartb laden, waarbij het gedeelte der aarde, 
dat op een bepaald blad wordt afgebeeld, geprojecteerd 
wordt op een vlak door de vier hoeken. Practisch vrij 
van vervorming, maar de aansluiting der bladen over 
grootere gebieden is niet mogelijk zonder fouten. 

Polyemforyonie • In de embryologie spreekt men 
van p., als twee, vier, acht of meer dieren aan 
eenzelfde bevruchte eicel hun ontstaan danken; even- 
als de > eeneiige tweelingen zijn dgl. embryo’s steeds 
van hetzelfde geslacht. Dit is o.a. het geval voor de 
gordeldieren Dasypus en de sluipwesp Encyrtus fus- 
cicollis. Bij de planten spreekt men van p., 
wanneer adventieve spruiten in den zaadknop gevormd 
worden; bij den sinaasappel bijv. ontwikkelen zich op 
die wiize vsch. jonge plantjes uit één enkel zaad, wat 
den indruk verwekt, dat dit zaad meer dan één kiem 
bevatte. Dumon. 

Polycjala, > Vleugeltjesbloem. 

Polygamie (< Gr. polus = veel; gamein = 
huwen), 1 ° (moraal) het sluiten van meer dan een 
huwelijk door een persoon. Gebeurt dit achtereenvol- 
gens, zoodat het eerste huwelijk heeft opgehouden te 
bestaan, voordat men het tweede sluit, dan noemt men 
dit polygamia succcssiva. Wij gebruiken daarvoor het 
woord: > tweede huwelijk en verstaan onder p. het 
t e g e 1 i] k gehuwd zijn met twee of meer personen. 
Dit kan nog op twee manieren. Vandaar twee vormen 
van polygamie: polyandrie (Gr. anèr = man) en poly- 
gynie (gunè = vrouw). 

Polyandrie, d.i. het gehuwd zijn van één 
vrouw met meer mannen tegelijk, is in de geschiedenis 
zeer zelden voorgekomen als wettig erkende vorm van 
huwelijk. Dit is veel meer dan polygynie in strijd met 
de natuurlijke zedeleer, omdat het veel meer in strijd 
is met aard en doel van het huwelijk. Immers het maakt 
een wezenlijk onderdeel van het eerste doel van het 
huwelijk, nl. de opvoeding der kinderen door de ouders, 
absoluut onmogelijk; daar bij polyandrie de afstam- 
ming van den vader onbekend is. Verder veroorzaakt 


het dikwijls de onvruchtbaarheid der vrouw en be- 
moeilijkt het vreedzame familieleven. Polyandrie is in 
strijd met de primaire geboden der natuurwet. 

Door de polygynie (Ned.: veelwijverij) wordt 
het eerste doel van het huwelijk niet onmogelijk ge- 
maakt, wel zeer bemoeilijkt; het tweede doel: weder- 
zij dsche hulp en steun voor het leven, geheel onmoge- 
lijk gemaakt. Dit laatste immers veronderstelt een 
innigen band van hartelijke liefde; een geheel voor 
elkander leven. Het leven met meer vrouwen tegelijk 
sluit dit uit. En omdat zoowel dit als het vreedzaam 
familieleven met veelwijverij niet samengaat, en beide 
weer van groot belang zijn voor de opvoeding der 
kinderen, bemoeilijkt zij dit (eerste) huwelijksdoel. 
Ook leert de geschiedenis, dat veelwijverij voert tot 
een staat van ondergeschiktheid van de vrouw, die 
met slavernij gelijk staat. Dit is in strijd met de na- 
tuurlijke gelijkwaardigheid van beide gehuwden. Om 
al deze redenen, die nauw samenhangen, is veelwijverij 
in strijd met de natuurwet; zij het dan met de secun- 
daire, d.i. onmiddellijk uit de primaire afgeleide 
geboden der natuurwet. 

In deze secundaire geboden kan God soms dispen- 
seeren. Zoo verklaren we de levenswijze van de aarts- 
vaders en van het Joodsche volk. 

Evenals de onontbindbaarheid, is ook de eenheid 
van het huwelijk door Christus hersteld in de oorspron- 
kelijke volmaaktheid, die God bij de schepping er aan 
gegeven had (Gen. 2.24). Nu geldt dus als natuurwet, 
verplichtend voor iedereen, ook voor de ongedoopten: 
zoolang iemand geldig gehuwd is met een vrouw, is het 
niet alleen verboden maar ook onmogelijk een ander 
huwelijk aan te gaan (> Huwelijksbeletsel; Huwe- 
lijksband). Zulk een tweede huwelijk is ongeldig. Waar 
veelwijverij practisch beoefend wordt, is de man alleen 
met de eerstgenomen vrouw geldig gehuwd. Eender. 

2° Voor p. in het recht, zie > Dubbel huwelijk. 

3° Bij de planten is p. gekenmerkt door het 
feit, dat op eenzelfde individu tweeslachtige en een- 
slachtige bloemen voorkomen. Bij de dieren 
spreekt men van p., wanneer een mannetje met vele 
wijfjes samenleeft (polygynie), bijv. bij hoefdieren en 
hoenders; het komt veel minder voor, dat één wijfje 
verschillende mannetjes kent (polyandrie), zooals bijv. 
bij de koekoek. Dumon. 

Polyglaciale hypothese, > Ijstijden. 

Polyglot U Gr. polus = veel; glotta = tong, 
taal), 1 ° iemand, die meerdere talen verstaat. 

2° Een bijbeluitgave, waarin vsch. tekst- 
recensies in onderscheiden talen naast elkaar staan 
afgedrukt. Vanaf de vroegste tijden werden speciaal 
om apologetische redenen dgl. handschriften vervaar- 
digd. Voor de tekstcritiek zijn ze zeer nuttig. Vanaf de 
16e e. neemt het aantal toe: P. van Alcala (> Com- 
plutenser p.), P. van Antwerpen (> Biblia regia, 
Arias Montano). De P. van Londen is de meest ver- 
spreide en is zeer waardevol en zorgvuldig bewerkt. 
Ze is uitgegeven door Brion Walton en voltooid in 6 
folianten in 1657. De eerste 5 deelen geven het O. en 
het N.T. in 9 talen; het laatste deel biedt het critisch 
apparaat. Vigouroux gaf uit: Sainte Bible polyglotte 
(Parijs 1898-1909); ze bevat Hebr., Gr. en Vulgaattekst 
met de Fr. vertaling. C. Smits . 

Lit.: J. Goettsberger, Einleitung in das A. T. (1928). 

Polygnotus van Thasos, Grieksch schilder uit 
het midden van de 5e eeuw v. Chr.; leerling van zijn 
vader Aglaophon. Van zijn werken, waarvoor hij het 
onderworp koos uit oude sagen, waren zijn verwoesting 


61 


Polygonaal getal — Polyphonie 


62 


van Troje en Odysseus in de onderwereld te Delphi 
de meest beroemde. Zoowel techniek als compositie 
waren nog vrij primitief. Zie afb. in kol. 312 in dl. I 
en afb. in kol. 814 in dl. II. 

L i t. : Pfuhl, Malerei u. Zeichnung der Griechen 

(II 1923) ; Em. Löwy, P., ein Buch von gr. Malerei (2 
dln. 1929). W. Vermeulen. 

Polygonaal getal, ander woord voor > veel- 
hoekig getal. 

Polygonaal stelsel (k r ij g s k.), verster- 
kingswijze volgens M. de > Montalembert. Hierbij 
bestond de enceinte uit een veelhoek van rechte of 
zwak gebroken fronten, waarop de artillerie voor 
bestrijding van de aanvalswerken werd opgesteld. 
Het flankement van de grachten geschiedde uit > 
caponnières, gelegen voor het midden van elk front, 
van twee, soms drie verdiepingen, waarin geschuts- 
kazematten en opstelling voor geweerschutters. Het 
geschut stond gedeeltelijk hoog opgesteld om meer 
uitwerking te hebben op bres- en contrebatterijen. De 
gracht voor de caponnières werd geflankeerd uit gale- 
rijen op den hoofdwal. Bovendien moest om de vesting 
een kring van gedetacheerde forten komen. Een fout 
was de onvoldoende dekking van het metselwerk, 
maar overigens waren de beginselen zoo goed, dat zij 
buiten Frankrijk overal toepassing vonden, vooral in 
de > Nieuw-Pruisischeversterkingswijze. H.Lohmeijer. 

Polygonaccae, > Veelknoopigen. 

Polygonatum, > Salomonszegel. 

Polygoon (meet k.), ander woord voor > 
veelhoek. 

Polygoon, Ned. journaalfilmonderneming en 
fotobureau te Haarlem. P. produceert vnl. journaals 
van Ned. gebeurtenissen. P. is de eerste onderneming 
van dezen aard in Ned. en met > Profilti vormt P. het 
eenige tweetal. Een enkele maal opereerde P. ook 
in het buitenland (Eng. kroningsfeesten, Mei 1937), 
waarbij P. in actualiteit de buitenlandsche journaals 
overtrof. In Sept. 1937 stichtte P. in samenwerking 
met Filmex N.V. en het City-concem de productie- 
maatschappij Neerlandia-Film. v. Domburg. 

Polygynic, > Polygamie. 

Polyhedrale getallen, in de getallenleer inge- 
voerde getallen, die in verband staan met de regel- 
matige veelvlakken (kubus, achtvlak, twaalf vlak en 
twintigvlak). Ze worden onderscheiden in de > hexa- 
hedrale, > octaëdrale, > dodecahedrale en > icosa- 
hedrale getallen. Vgl. > Tetrahedrale getallen. 

Polyhybridc (b i o 1.), een bastaard uit twee 
ouders, die voor een gegeven aantal, n, tegenstelbare 
kenmerken verschillen (> Mendelisme). 

Polyhymnia of Polymnia, één der > Muzen. 

Polymere factoren (b i o 1.) verschillen hierin 
van de gewone > erffactoren, dat zij, hoewel onafhan- 
kelijk overervend, samenwerken om eenzelfde eigen- 
schap in versterkte mate tot uiting te doen komen. 

Polymcrie (b i o 1.), een door Lang (1911) in 
het "Mendelisme ingevoerd begrip om aan te dui- 
den, dat een eigenschap veroorzaakt wordt door twee 
of meer in de gameten aanwezige, zelfstandige, gelijk- 
waardige, samenwerkende factoren, die elkaar in hun 
werking versterken. Bij de tarwe bijv. kent men drie 
factoren, die elk voor zich de roode kleur van de kor- 
rel veroorzaken; samenwerking van twee of drie facto- 
ren roept een intenser kleur van de korrel te voor- 
schijn, terwijl afwezigheid van de polymere factoren de 
witte korrelkleur tot gevolg heeft. In de F 2 van dgl. 
trihybride tarweplant is de splitsing 63 planten met 


gekleurde : 1 plant met witte korrels. De lichte ver- 
schillen in de kleurschakeering van de 63 planten met 
roode korrels komt theoretisch overeen met volgend 
splitsingsschema: 

Aantal planten 1 6 15 20 15 6 1 

Aantal polymere factoren 6 5 4 3 2 1 0 

Sommige schrijvers spreken van „multiple” in plaats 
van „polymere” factoren en houden geen rekening met 
de door Lang geëischte gelijkwaardigheid en samenwer- 
king. Plate (1913) verkoos daarom den term „horno- 
merie”, doch thans wordt de p. onderverdeeld in 
i s o m e r i e (factoren gelijkwaardig) en a niso- 
rn e r i e (f. ongelijkwaardig), waarbij nog onder- 
scheid dient gemaakt tusschen cumulatieve en niet- 
cumulatieve anisomerie. 

L i t. : K. Tjebbes, Polymerism (in : Bibliographia 
Genetica, VIII 1931). Dumon . 

Polymerisatie (s c h e i k.) is de overgang 
van een verbinding in een andere, waarvan het mole- 
culair gewicht een veelvoud is van dat van de oorspr. 
stof. De ontstane stof noemt men polymeer (vgl. 
> Macro-molecule). Als voorbeeld moge dienen de p. 
van butadieen tot de tegenw. in Duitschland gemaakte 
synthetische rubber Bima. E. de Roy vanZuydewijn. 

Polymcter. Lambrecht’s polyincter (mete- 
o r o 1.) meet rechtstreeks de luchttemperatuur en 
de betrekkelijke vochtigheid, en onrechtstreeks het 
dauwpunt, de waterdampspanning en de volstrekte 
vochtigheid van de lucht. Bestaat uit een thermo- 
meter en een haarhygrometer (> Hygrometer). 

Polymorphic, 1° (s c h e i k.) het vermogen 
van een stof in verschillende modificaties op te treden 
(> Allotropie). P. wordt ook heteromorphisme ge- 
naamd. 

2° In de d i e r k. verstaat men onder p. de veel- 
vormigheid van individuen in dierenkolonies, bijv. bij 
de pijpkwallen, waar men in dezelfde kolonie zwem-, 
eet-, dek-, voel- en voortplantingspoliepen kan 
onderscheiden. Overeenkomstig hun functie hebben de- 
ze individuen een anderen bouw. Zie ook > Dimor- 
phisme. L. Willems. 

Polyncsic, -> Oceanië. 

Polyiieuritis, ziekte, waarbij vsch. zenuwen 
tegelijk worden aangedaan (-> Neuritis) en prikkeling 
of uitval verschijnselen optreden, ten gevolge van in- 
fectieziekten (tabes, diphtherie. e.a.), vergiftigingen 
(alcohol-, lood-, arsenicumpolyneuritis, enz.). Ook 
diabetes, nierziekten, of het gemis aan vitaminen 
kunnen tot p. leiden, bijv. bij voeding met gepelde 
rijst treedt bij kippen de p. gallinarum op en bij den 
mensch de beri-beri. Ook pellagra is een dergelijke 
avitaminose. Klessens. 

Polynomiaalcoëfficiënt, ander woord voor > 
multinomiaalcoëfficiënt. 

Polynomium, ander woord voor > veelterm. 

Polypliaag worden dieren genoemd, welke niet 
(zooals monophagen) van één bepaalde voedingsstof 
leven. 

Polyphemus (Gr. m y t h.), zoon van Posei- 
don en de nimf Thoosa, de geweldigste der Cyclopen. 
Vsch. metgezellen van Odysseus werden door hem in 
zijn hol verslonden. Odysseus stiet met een gloeiend 
gemaakten paal het eenige oog uit, dat P. had. 

Polyphonie (muziek) noemt men een com- 
positiewijze, waarin de verscheidene stemmen geheel 
of ten deele zelfstandig worden behandeld. P. staat 
aldus tegenover homophonie, d.i. de schrijf- 
wijze, die de partijen met elkander verbindt in vorm 


63 


Polyphylesis — Polythelie 


64 


van accoorden, waarbij dan één stem, doorgaans de 
bovenstem, de overheerscbende melodie voordraagt. 
P. noemt men daarom horizontale, homophonie verti- 
cale compositie. Lenaerts . 

Polyphylesis, > Meerstammige ontwikkeling. 

Polyphylla, > Duinkever. 

Polyploïdie (b i o 1.), cytologisch verschijnsel, 
waarbij organismen drie (triploïdie), vier (tetraploldie) 
of meer > haploïde chromosoomgami turen in de cel- 
kernen bezitten. 

Polypodiacceën, de grootste varenfamilie, 
waartoe bijna alle inlandsche varens behooren. Zij 
omvat 3 000 soorten over de geheele aarde, de meeste 
echter in de tropen en wel op vochtige plaatsen. Op 
nieuwe eilanden (bijv. Krakatau na de uitbarsting van 
1889) zijn de varens, waarvan de sporen door den wind 
overgebracht worden, de eerste bewoners. Er worden 
vsch. onderfamilies onderscheiden. Bekende soorten 
zijn eikvaren, niervaren, wijfjesvaren, tongvaren, 
dubbelloof, adelaarsvaren en venushaar. Bonman. 

Polyponis, steelzwammengeslacht van de fam. 
der buisjeszwammen, wordt meestal in meer geslach- 
ten verdeeld. Zeer algemeen in Ned. zijn de paarse 
dennenzwam (P. abietinus), de zadelzwam (P. squa- 
mosus) en de bonte P. of > elfenbankjes (P. versicolor), 
in vsch. zijde-glanzende kleuren op stammen en 
stronken. Bouman. 

Polypterini (Crossopterygii), een orde van vis- 
schen, behoorende tot de onderklasse der Ganoidei. Ze 
bezitten veel vinnen, terwijl de wervels week of vol- 
ledig verbeend kunnen zijn. Ze komen voor van Devoon 
tot Recent. 

L i t. : K. A. von Zittel, Grundzüge der Paleontologie 
(2e gcd., Vertebrata, 6 1924). 

Polypterus, > Snoeksteur. 

Polyptychon . De Grieken en Romeinen gebruik- 
ten voor notities wastabletten als zakboekjes; men 
schreef met een stift in een dunne waslaag, zoodat de 
kleur van het daaronder liggende hout of ivoor te zien 
kwam en het schrift dus leesbaar werd. Meestal waren 
dit twee plankjes, door ringen aan elkaar verbonden 
(diptychon), soms drie (triptychon); soms waren het er 
meer, dan spreekt men van polyptychon. Poortenaar. 

Polysemie. Onder p. in de H. Schrift wordt 
begrepen het bestaan van een meervoudigen letter- 
lijken zin in woorden en teksten van de H. Schrift. 
Letterlijke zin wordt dan genomen in de strikte betee- 
kenis van het woord. De meening dat de Bijbel poly- 
semisch is, schijnt door sommige Vaders en oudere theo- 
logen gehouden te zijn. Tegenwoordig wordt ze door 
bijna niemand aangenomen. Een moderne felle ver- 
dediger is P. Nic. Assouad O.F.M. C. Smits. 

L i t. : Pesch, De Inspiratione S. Scripturae (1925) ; 
N. Assouad, Polysema sunt Sacra Biblia (1917-’24). 

Polyspermie (b i o 1.), het binnendringen van 
meerdere spermatozoïden in een eicel. P. komt veel- 
vuldig voor in dooierrijke eieren, o.a. bij haaien en 
vsch. reptielen. De bevruchting geschiedt slechts door 
één spermatozoïd. 

Polijsten, het geven van een glad glimmend op- 
pervlak aan metaal, glas of steen (dezelfde bewerking 
op hout toegepast heet gewoonlijk politoeren). 
Men neemt tegenw. aan, dat p. principieel verschillend 
is van slijpen. Dit laatste is een zuiver mechanisch 
wegnemen van materiaal, waarbij er aan het oppervlak 
een soort berglandschap ontstaat. Bij p. daarentegen, 
hetwelk slechts door wrijven met bepaalde stoffen 
(krijt, ijzer-, chroom-, tinoxyde) als uiterst fijn poeder 


op een geschikten ondergrond (zeemleer, beter een 
harskoek) kan worden uitgevoerd, treedt een vloeiing 
van het materiaal op, zoodat er aan het oppervlak een 
zeer dun (bijv. 20 moleculen dik) laagje (de Beilby- 
laag) gevormd wordt, dat eenigszins andere eigenschap- 
pen heeft dan het gewone materiaal. Over de wijze van 
ontstaan van deze laag zijn de meeningen nog ver- 
deeld. Volgens sommigen heeft er werkelijk een smel- 
ten plaats; anderen staan een colloid-chemische ver- 
klaring voor. Zernike . 

L i t. : G. T. Beilby, Aggregation and Flow of Solids 
1921). Over het polemisch gedeelte zie het tschr. Nature 
dl. 137, blz. 516 ; dl. 138, blz. 31, 1010 ; dl. 139, blz. 152). 

Polijststaal, een gladde stift, soms lepelvormig 
gebogen en verbreed, die de kopergraveur en de etser 
gebruiken om krasjes uit de koperen plaat te verwijde- 
ren of gegraveerde lijnen te verzachten. 

Polysyllogisme (logica), aaneengesloten 
reeks van syllogismen, waarbij de -> conclusie van het 
voorgaande tegelijk als > praemisse voor het volgende 
dient. Bijv.: de deugdzame mensch heeft een goed ge- 
weten; welnu, wie een goed geweten heeft, voelt zich 
gerust; dus voelt de deugdzame mensch zich gerust; 
welnu, wie zich gerust gevoelt, is gelukkig; dus is de 
deugdzame mensch gelukkig. > Kettingredene- 
ring. F. Sassen. 

Lit. : J. Th. Beysens, Logica (*1923, 202-203). 

Polysyndeton, een stijlfiguur, hierin bestaande, 
dat een reeks woorden of zinnen aaneengeregen worden 
door meestal hetzelfde voegwoord, waardoor de indruk 
van opeenhooping bedoeld en bereikt wordt; stijging 
van gevoel is er dikwijls de oorzaak van. Voorbeeld: 
En dan schilderen zij (onze middeleeuwsche schilders) 
Maria met het Kindeken op den arm, staande in een 
prachtige kerk, ... of op een troon, zetelend in een 
lusthof, en de geurigste bloemen omgeven haar, en de 
schoonste vogelen zingen haar toe, en heilige maagden 
omkringen haar, en engelen omzweven haar, . . . (J. 
Kronenburg). > Asyndeton. v. d. Eerenbeemt. 

Polysynthctische talen, > Incorporeerende 
talen. 

Polysynthctisehe tweelingen zijn > kristal- 
tweelingen, uit meer dan twee individuen in regel- 
matige herhalingen opgebouwd. Algemeen bij plagio- 
klaas. 

Polytheïsme (veelgoderij), geloof aan en eere- 
dienst van verschillende van elkaar onafhankelijke 
góden, met eigen machtsbereik. In de meeste gevallen 
vormen deze góden een soort gemeenschap onder de 
heerschappij van een oppergod, naar het voorbeeld 
van de nationale gemeenschap. In dien oppergod leeft 
vaak de monotheïstische godsgedachte voort, zelfs 
dan als het oude Opperwezen door den staats- of 
stadsgod verdrongen werd. Het p. vormt niet den over- 
gang naar het monotheïsme. Onder den invloed der 
wijsbegeerte ontstond in de Oudheid een syncretistisch 
streven, waarin de vele góden met elkaar geïdentifi- 
ceerd worden, maar dat uitliep niet in een monotheïs- 
me, maar in een vaag naturalistisch pantheïsme (Ba- 
bylon, Egypte, Hellenisme). In de andere culturen 
daarentegen is het p. onder den invloed van allerlei 
oorzaken gegroeid uit een verdringing en verduistering 
van het monotheïstisch godsgeloof der oerculturen. 

Lit.: K. L. Bellon, Inleiding tot de vergelijkende 
godsdienstwetenschap (1932) ; id., Inl. tot de godsdienst- 
geschiedenis (1935) ; A. Anwander, Die Religionen der 
Menschheit ( è 1935). Belton . 

Polythelie, het optreden van tepels boven het 
normale aantal. 





POLEN 



Te/sche 


)chau/en 


Ss. r r h °'r> 


Ukomir 


tTaurogen 


Brüat*rOr^ 


Kovvno" 


? an .? 0 iger 
\He/a «WW 
Bocht A 


yBraunsburg 


twalki 


e tl J •Augustdwo 
Jr / Grodnds/ 
/•Osowiec / 


Henstetfl 


ïchneiderm 


Ostrofaka, 

ibuj ^ 




Biatystok 


'nohensaF^aj ^ 


Gniezncy] 

I 

MVrtesenJv 1 


Siedlce 


\Litewski W, 


ty'tardot 


V-'SsaJ 


)kierniew/ce 


Inflmpgorod) 


0*d ± 


L.ublin 


% Krasnik 


Sa ndo mi erz\ 
\ ) (SandomirJ / 


^YT^jerr/e 
^abrowa'x 
iPgn Qwice 


-'faawarusha 


( Pross> 


sr linjVl 

ManampW 

mistawów dj. 
ifènislöüy f}\ 


« PLAATSEN v. meer danimill. i 
® PLAATSEN van imill. -500.000 

© Plaatsen van 500.000-100.000 

O Plaatsen •• lOO.OOO- 20.000 
e P/aatsen van minder dan 20.000 
^■Ryksgr. — Provinciegr. hoofdsteden 


• kézmarot 


Belangrijke Spoorwegen Ik Vuurtoren 

Hoogten in m : 

3 0-100 r I 200-500 

] 100- 200 1 I 500-1500 

Schaal 1 •* 5.000.000 

b n H h h 1 100 km 




Economisch 

Steenkool 
Bruinkool 
▲ IJzer 
© Zink 
■ Lood 
V Koper 
••• Aardolie 
üi Zout 
k Kali 

T Metaalindustrie 
+ Textielindustrie 
B Houtindustrie 
1 Suikerfabrieken 

<=7 Levensmiddelen- 
industrie 

'////// Rogge 
== Tarwe 
▼ f Suikerbieten 
S/i Vlas 

Wouden 


Schaal V- lOMill. 

■ - i 2Ó0 km 


POLEN 


Dichtheid 

van 

Bevolking 


Bewoners per km 2 


j van 25 


50 


75 


50 


75 -100 


100-125 


125-150 


meer dan 150 


Steden: E boven 1 mill.inw. 
■ van 1 mill .—500.000 w 

□ * 500.-100.000 » 

© - 100.— 50.000 •• 

o - 50.- 20.000 « 

Minderheden 

Duitschers 

|| | | II Roethenen en Oekrainers 
K s / ’\ Witrussen 
jxxx) Litauers 



65 


Poly tonaliteit — Pommeren 


66 


Poly tonaliteit, -> Pluritonaliteit. 

Poly troop noemt men dieren met een groot aan- 
passingsvermogen . 

Polytypen, twee of meer typographische letters, 
welke op één staafje zijn aangebracht. 

Poly-urie, de vermeerderde urine-afscheiding; 
komt vnl. voor bij den diabetes insipidus (smaaklooze 
suikerziekte). Deze berust op een aandoening van de 
hersenbasiskernen nabij den hypophysesteel ; met hy- 
pophyse-achterkwab -extracten kan therapeutisch de 
p. vaak met succes bestreden worden. Klessens . 

Pölzifj, Hans, architect. * 30 April 1869 te 
Berlijn. Prof. aan de Techn. Hoogeschool aldaar. 
Zeer vele bouwwerken, w.o. vele woningblokken, fa- 
brieken en andere industriebouwwerken, kantoor- 
gebouwen, tentoonstellingsgebouwen, schouwburgen 
en bioscooptheaters, enz. Zijn werk draagt een roman- 
tisch, zwaar en decoratief karakter. v. Embden. 

Pomadcn, > Vluchtige oliën. 

Pomaken, Mohammedaansche Bulgaren, vnl. 
in het Rhodope-gebergte woonachtig. In 1926 werd 
hun aantal in Bulgarije geschat op ca. 90 000. De over- 
gang naar den Islam had plaats in de 16e-18e eeuw, 
het hoogtepunt werd bereikt ca. 1660 onder grootvizier 
Mohammed Koprülü. De P. behoorden tot de felste 
ijveraars tegen him Christen -volksgenoo ten. Na de 
stichting van den zelfstandigen Bulgaarschen staat 
ging een deel der P. tot het Christendom over, anderen 
weken uit naar Turkije. Hoek. 

Pombal , Sebastiaan Jozef de Car- 
valho, markies van, Portug. staatsman. 
* 13 Mei 1699 te Pombal (Estremadura), f 8 Mei 1782 
aldaar. Sedert 1756 eerste minister van koning Jozef I, 
leider der Portug. regeering in den geest der 18e-eeuw- 
sclie verlichting; deed veel goeds in economisch en 
cultureel opzicht, ook tot herstel der schade na de 
groote aardbeving te Lissabon (1 Nov. 1755), maar 
werd de beruchte vijand der kerkelijke rechtzinnigheid 
en vooral van de Jezuïeten. In 1759 werden de leden 
der Sociëteit verbannen uit Portugal en de Portug. 
koloniën; in 1760 de pausclijke nuntius uitgewezen. 
Na den dood van Jozef I (1777) kreeg hij van de goed 
Katholieke koningin Maria zijn ontslag en werden vele 
van zijn maatregelen ingetrokken. Hij is een der voor- 
naamste vertegenwoordigers van het verlichte despo- 
tisme. Zijn „Memoirs” werden uitgegeven in 1843 door 
John Smith (2 dln.). v . Gorkom . 

Lit.: Duhr, P., sein Charakter und seine Politik 
(1891); Pastor, Gesch. der P&pste (XVI, 1 en 2, 1931-’32). 

Pomerans (biljarten), lederen dopje, dat 
op een biljartqueue zit en waarmede men den speelbal 
raakt. 

Pomeranus, Joh., > Bugenhagen. 

Poincrius, 1° Henricus, ook: Hendrik 
Utenboghaerd, Regulier Kanunnik. * 1382 te Brussel, 
in 1412 te Groenendaal ingetreden, later prior te Ze- 
venborren. Schrijver van geestelijke werkjes en van 
De Origine Viridis Vallis, van belang voor het leven 
van Ruusbroec. 

L i t. : Analecta Bollandiana (IV 1885). 

2° Julianus, ascetisch-mystisch schrijver, be- 
gin 6e eeuw. In Mauretanië geboren en daar waarsch. 
reeds abt, kwam P. naar Gallië en maakte daar naam 
als leeraar, o.a. van den H. > Caesarius. P. schreef 
een driedeelig werk, dat men lang aan Prosper heeft 
toegekend, onder den titel De Vita contemplativa. 
Die titel slaat alleen op deel 1. Het 2e deel handelt 
over het actieve leven der geestelijken, het 3e biedt 


een zedenspiegel, een zonden- en deugdenleer voo^ 
den clerus. 

U i t g. : Migne, Patrol. Lat. (LIX). — L i t. : Barden- 
hewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (IV 1924). Franses. 

Poinjalowskij, Russisch realistisch schrijver. 
* 1835, f 1863. Gesproten uit een zeer eenvoudige 
familie, heeft P. zich zelf ontwikkeld; hij beschrijft 
in zijn eerlijke romans, hoe het kleinburgerlijk geluk 
na te streven en te bereiken is. 

Werken (Russisch): Schetsen van de Boersa 
(klein-seminarie) ; Kleinburgerlijk geluk ; Molotow. — 
Lit.: v. Wijk, Rusa. Letterkunde (1926). 

Pommcr, verouderd houten blaasinstrument, met 
dubbel riet; bestond in vsch. grootten, vanaf contrabas- 
tot alt-pomraer; deze vormden een familie met de 
schalmei als sopraan. Uit de p. ontwikkelde zich de 
> fagot. 

Pommerellen, Duitsche naam van > Pomorze. 

Pommeren (^Slavisch pomorje = kustland), 
provincie van Pruisen. Opp. 30 270 km 2 ; ruim 
1 920 000 inw. (1933), waarvan 60 535 Kath. P. wordt 
begrensd ten N. door de Oostzee en van O. naar W. 
door den Poolschen corridor, de Grenzmark Posen- 
West-Pruisen (> Posen), Brandenburg en Mecklen- 
burg. Tusschen P. en Mecklenburg loopt de grens door 
de dalen van Trebel en Ricknitz. Door Pommersche 
bocht, Oderhaf en Oder, wordt P. in twee deelen ver- 
deeld, t.w. Voor- en Achter-Pommeren. 

Opbouw. De kust van het O. deel (Achter-Pomme- 
ren) heeft geen insnijdingen, terwijl er evenmin eilan- 
den voor gelegen zijn. Wel treft men er eenige strand- 
meren aan als overblijfselen van oude haffen. Voor- 
Pommeren daarentegen heeft een zeer gelede kust, 
waarvoor vele eilanden liggen, o.a. Rügen. Achter- 
Pommeren heeft een zeer vlak kustgebied en stijgt lang- 
zaam naar hot Z.O. Het kustgebied wordt dan ook door 
vele rivierties, welke in N.W. richting stroomen, door- 
sneden. Op het hoogste deel van de opwel ving is een 
groot merengebied gelegen. In Voor-Pommeren ont- 
breken meren vrijwel geheel. Zoowel Voor- als Achter- 
Pommeren vertoonen de trekken van een grondmo- 
reene-gebied voor de vlakke kuststrook. Gok het 
heuvelland van Achter-Pommeren is door het landijs 
gevormd. 

Wat het klimaat betreft, staat het vlakke kust- 
gebied in geheel P. onder den invloed van de Oostzee, 
de heuvels in het Z.O. onder dien van het O. Europ. 
massief. Hier zijn de winters strenger, de zomers war- 
mer dan in de kuststreken. 

Door het ingrijpen van den mensch is van de oorspr. 
flora en fauna nog maar weinig over. Vooral do oude 
lindenbosschen zijn verdwenen. Wel treft men nog 
groote wouden aan van eiken, berken en beuken. In de 
meer zandige gebieden veel pijn- en dennenbosch. 
Naast de kleinere roofdieren zijn van den eens uitge- 
breiden wildstand nog over wild zwijn, hert en ree. 

Van de bevolking leeft ca. 48 % in plaatsen onder 
de 2 000 inw. Dit wijst er reeds op, dat de agrarische 
bedrijven een voorname plaats innemen. Inderdaad 
zijn landbouw en veeteelt de hoofdmiddelcn van be- 
staan. Daarnaast wordt veel zee- en zoetwatervissche- 
rij uitgeoefend. Handel en industrie hebben veel min- 
der te beteekenen en worden slechts in een paar groote- 
re plaatsen uitgeoefend. 

Lit.: Deecke, Landeskunde von P. (in : Samml. 
Göschen, 1912). v. Wijk . 

Geschiedenis, a) P r o f a a n. P. werd oorspronke- 
lijk door Kelten en Germanen, sedert de 6e e. door 


XX. 3 


67 


Pommeroeul — Pompeius 


68 


Slaven en Liutizen bewoond. Het Pommersche vor- 
stendom dagteekent van ca. 1100, de vorsten voerden 
den titel van hertog en werden in den persoon van Bo- 
gislans I in 1181 als Duitsch vorst en hertog van 
„Slavië” erkend. Het huis en daarmee het land werd 
mettertijd in vsch. linies verdeeld, waarvan de voor- 
naamste waren die van Stettin en Wol gast, die in 1464 
vereenigd werden. P. had te strijden tegen de Duitsche 
Orde, de steden en andere naburen, vooral Branden- 
burg. In 1531 werd P. opnieuw verdeeld tusschen de 
linies Stettin en Wolgast. Deze laatste stierf uit in 1625 
met hertog Philip Jylius; de eerste met Bogislaus XIV 
in 1637. P. was onder diens regeering door de Zweden 
bezet, die bij den vrede van Westfalen (1648) Voor- 
Pommeren, Rügen, Stettin, Gollnow en de monding 
van den Oder behielden, terwijl Brandenburg het 
grootste deel van Achter-Pommeren tot de Peene ver- 
kreeg. Bij den vrede van Stockholm (1720) verkreeg 
Brandenburg-Pruisen een deel van Voor-P. met de 
eilanden Usedom en Wollin, terwijl het in 1815 de 
rest van Voor-P. won. 

L i t. : Bcrghaus, Landb. des Herzt. Pommern (9 dln. 
1862-’76) ; Wehmann, Gesch. v. Pomm. (2 dln. 1919-’21). 
Tijdschrift: Baltische Studiën (sinds 1882). 

b) Kerkelijke gesch. Tot 1000 was P. 
heidensch. Onder Boleslaw I, hertog van Polen, werd 
het gechristianiseerd. De eigenlijke apostel van P. is 
de H. Otto, bisschop van Bamberg (f 1139). Alle 
groote Orden zijn in de M.E. in P. werkzaam geweest 
voor Kerk en cultuur. Op den landdag van Treptow 
(1534) werd echter het Protestantisme ingevoerd en 
Johannes Bugenhagen organiseerde de Prot. Kerk. 
Sedert 1900 wordt er weer meer intensief aan de op- 
leving van het Katholicisme gewerkt. Sloois . 

Pommeroeul, gem. in het Z.W. van de prov. 
Henegouwen (XIII 176 B/C 4); opp. 742 ha, ca. 
1 500 inw. (vnl. Kath.); kanalen, rivier de Hene; 
landbouw, veeteelt; kasteel van 1\, kerk uit de 15e 
eeuw, oudheidkundige vondsten. Eertijds afhankelijk 
van Ville-Pommcroeul. V . Asbroeck. 

Poniona, andere naam voor > Mainland (1°). 

Poinorje, Bulgaarsche naam van > Anchialos. 

Poinorze (Duitsch: Pommerellen), Pool- 
sche provincie; opp. 36 386 km 2 ; ca. 1 300 000 inw.; 
hoofdstad Torun (Thoro). P. strekt zich uit van de 
Oostzee, waar de Kasjoeben wonen, naar het Z. 
langs Weichsel en Netze. In 1309 werd P. door de 
Duitsche Orde bc<.et en in 1466 kwam het aan Polen. 
Van 1772 tot 1918 behoorde P. aan Pruisen en sinds 
1920 vormt het een Poolsche provincie. v. Son. 

L i t. : Grünberg, Der Ausgang der P. Selbst&ndigkeit 
(1915) ; Smogorzewski, La Pologne et la Baltique (1931). 

Pomp, werktuig voor het transport van vloei- 
stoffen tegen het natuurlijke talud in. Men onder- 
scheidt: 1° zgn. verdringerponipon, waarbij het be- 
wegend deel, de verdringer, de vloeistof uit het pomp- 
huis wegduwt, waarna dit zich weder volzuigt. Tot de 
verdringerpompen behooren: a) de z u i g e r- of 
plunjerpomp, bestaande uit een lossen zuiger 
met een klep of ventiel, beweegbaar in een cvlindrisch 
pomphuis, b) Membraanpomp of katte- 
k o p. waarbij door het op en neer bewegen van een 
membiaan (rubber of leder) en een ventiel in den 
pompbodem de pompkamer afwisselend wordt volge- 
zogen en leeggeperst. c) V 1 e u g e 1 p o m p, waarbij 
op een as geplaatste vleugels, voorzien van ventielen, 
in een cylindrischen trommel heen en weer worden 
bewogen, waardoor de vloeistof afwisselend aangezo- 


gen en weggeperst wordt door openingen in den trom- 
melwand. d) Verder nog de zgn. rotatiever- 
dringerpompen, zooals: de tandrad- 
p o m p, waarbii de vloeistof door middel van de 
tanden van eenige, nauw door het pomphuis om- 
sloten tandraderen van de zuig- naar de drukzijde 
wordt, gevoerd; en de waterringpomp, waar- 
bij de verdiinger bestaat uit een cylindr. schijf, excen- 
trisch draaibaar om een as in het cylindervormige 
pomphuis. 

2° Centrifugaal- en schrocfpompcn. Zie hierover 
> Centrifugaal pompen. 

3° Pompen met behulp van gassen. Hiertoe be- 
hooren: de M o n t e j u s en de > p u 1 s o m e- 
t e r s, berustende op de condensatie werking van 
stoom; de > mammoet pomp, waarbij onder 
in een stijgbuis geblazen perslucht de vloeistof naar 
boven voert; de > injecteurpomp, waarbij 
de drukverlaging van stoom, die door een nauwe 
opening in een wijde buis wordt geblazen, de zuigwer- 
king levert (pompen van voedingswater bij stoomke- 
tels). 

Zie ook > Luchtpomp. P. Bongaerts. 

Pompadour, Jeanne Antoinette 
Poisson, markiezin van, minnares van 
Lodewijk XV. * 29 Dec. 1721 te Parijs, f 15 April 1764 
te Versailles. Dochter van een lageren ambtenaar, 
huwde in 1741 den belastingambtenaar Lenormand 
d’Etioles en kwam in 1745 in den hofkring; kreeg 
van den koning haar hoogen titel. Onder de ministeries 
Bemis en Choiseul had zij veel staatkundigen invloed, 
tot zelfs op de benoeming der veldhee^en in den Zeven- 
jarigen oorlog, tot ongeluk voor Frankriik. Haar 
Currespondance werd uitgegeven in 1878. v. Gorkom. 

L i t. : de Caraman, La familie de la marquise de P. 
(1901) ; de Nolhac, Louis XV et Mmo de P. (nieuwe uitg. 
1928) ; id., Mmo de P. et la politique (id. 1930). 

Pompeius, naam van een Romeinsch, plebejisch 
geslacht. Van de vele bekende leden noemen wij hier: 

l c Cncius P. Strabo, veldheer in den bondgenooten- 
oorlog (90 v. Chr.), een man met sterk autocratische 
neigingen. Vader van den grooten Pompeius (2°). 

2° Cncius P. Magnus, de groote mededinger van 
Caesar. * 106 v. Chr.. f 48 v. Chr. in Egypte. Het eerst 
diende hij in den Marsischen oorlog onder bevel van 

zijn vader. In den 
burgeroorlog tus- 
schen Marius en 
Sul la koos hij 
niet alleen de 
partij van dezen 
laatste, maar be- 
zorgde hem zelfs 
drie, door hem- 
zelf geworven, 
legioenen. Hij 
was toen 23 jaar. 
Het volgend jaar 
w T erd hij reeds 
imperator, en 
kreeg den bij- 
naam Magnus. In 
77 werd hij, door 
eigen dringen, 
met proconsulai- 
re macht naar Spanje gezonden, om Sertorius te bestrij- 
den. Dit gelukte eigenlijk slechts door verraad. Op den 
terugtocht (71) vernietigde hij de nog 5 000 man sterke 



69 


Pompeius — Pompoen 


70 


Spartacus -bende, en werd dan eindelijk, maar wettelijk 
toch nog veel te vroeg, voor 70 tot consul gekozen. 
Tot dan toe had het geluk hem bijna ongeloofelijk ge- 
diend. Nog den dag vóór zijn aanvaarding van het 
consulaat, dus met opzet nog als Romeinsch ridder, 
vierde hij Triomf. Maar nu begonnen zijn conflicten 
met den machtigen Senaat. Om sterk te staan, her- 
stelde hij de vroegere voorrechten van de volkstribu- 
nen. Dat bracht hem in 67 en 66 de opdrachten, om de 
zeerooverij en daarna Mithridates te bekampen. Van 
beide kweet hij zich prachtig. Na zijn terugkeer en 
tweeden Triomf weigerde de Senaat zijn maatregelen te 
bekrachtigen. Dit werd hem aanleiding tot het sluiten 
van een verbond met Caesar en Crassus: het eerste 
Driemanschap. P. huwde nu (voor de vierde maal) 
met Caesar ’s dochter Julia. De Senaat bond in; hij 
werd weer consul (55) en mocht daarna als proconsul 
van Spanje toch te Rome blijven. Nu moest hij staats- 
man zijn, wat hij niet was. P. was krijgsman. Na den 
dood van Julia begon de verwijdering van Caesar. In 
het buitengewoon woelige Rome dier dagen werd hij 
in 52 tot consul zonder collega benoemd. Maar voor de 
vijfde maal getrouwd, thans met de dochter van Metei- 
lus Scipio, nam hij dezen tot mede-consul aan. In ver- 
bond met de Optimatenpartij was hij nu verder doende, 
om Caesar (in Gallië) te schaden. Maar deze pareerde 
alle aanvallen, en forceerde ten slotte een openlijken 
oorlog. P. week naar Griekenland, waar hij in 48 
totaal verslagen werd te Pharsalus. Hij vluchtte naar 
Egypte en werd daar bij aankomst laaghartig vermoord. 

ïl° Sextus P. Magnus, zoon van den voorgaande, 
zette met zijn broeder Cneius den oorlog tegen Caesar 
voort. Zij werden bij Thapsus (46) en bij Munda (45) 
verslagen. Na Caesar’s dood en het sluiten van Octavia- 
nus’ verbond met Antonius en Lepidus, eischte hij, 
steunend op de machi van zijn vloot, een deel van het 
rijksbestuur. Hij kreeg Sicilië, öardiuië, Corsica en den 
Peloponnesus. Hij bleef niettemin een gevaar, en 
Agrippa, de veldheer en admiraal van Augustus, ver- 
nietigde bij Naulochus in öo de dreigende vloot van P. 
Hij vluchtte naar Azië en werd er vermoord. Slijpen. 

Pompeius Trogus, Romeinsch schrijver ten tijde 
van Augustus. Uit een Gallisch geslacht. Schreef een 
geschiedenis, die door Justinus werd geëxcerpeerd. 

Pompejji (Ital. Pompei), stadje in de Ital. prov. 
Napels (XIV 320 E4), 13 m boven de zee, ca. 10 000 
inw. P. ligt aan den Z.O. voet van den Vesuvius en 
heeft een beroemde bedevaartskerk (Santuario della 
Madonna di P.). 

In de directe nabijheid liggen de ruïnen van het 
oude P. Dit was een Öud-Rom. stad, door de Osei in de 
6e eeuw v. Chr. gesticht, die opeenvolgend onder de 
heerschappij van Etnisci en Samnieten kwam en 
sterk den invloed der Grieksche cultuur onderging. 
Sedert de le eeuw v. r hr. was P. een rijke stad van 
villa’s met ca. 20 000 inw., waarvan er 2 000 bij de 
bekende uitbarsting van den Vesuvius op 24 Aug. 79 
n. Chr. onder een laag van 4 m (2 m puimsteen, waar- 
boven 2 m asch) bedolven werden. Het eerste schat- 
graven in P. geschiedde door de teruggekeerde in- 
woners, die o.a. den moesten huisraad wegbrachten; 
echte opgravingen begonnen eerst omstreeks 1800 en 
werden sedert 1860 systematisch doorgevoerd. 

P., de hoofdbron van onze kennis van de Oude cul- 
tuur in Italië en vooral van het Rom. privaat-leven, 
is thans voor meer dan s / 6 blootgelegd; zooveel mogelijk 
blijven de vondsten ter plaatse of worden in het mu- 
seum te Napels ondergebracht. Het stadsplan is geo- 


metrisch aangelegd, waarbij twee straten de hoofd- 
richtiug aangeven: de openbare gebouwen, waarvan 
enkele voor-Romeinsch zijn, de meeste echter tot het 
Romeinsch tijdperk behooren, liggen in twee hoofd- 
groepen om het Forum en bij de Porta Stabiana. 

De gevonden huizen worden genoemd, hetzij naar 
gevonden voorwerpen (bijv. Faun -beeld), hetzij naar 
den naam van vermoedelijke bewoners (Tragische 
dichter) of naar ter plaatse gevonden zegels van den 
huiseigenaar. Het woonhuis is het zgn. Italische type, 
met zijn groepeering der plaatsen rond liet > atrium, 
of met toevoeging van een tweede complex rond het 
peristylium. In de zeer rijke en verscheidene muur- 
schilderingen, die zich over een tijdsspanne van 200 jaar 
uitstrekken, treft men 4 stijlen aan: de evolutie ervan 
gaat van den zgn. incrustatiestijl (nabootsen van de 
marmeren muurbedekking) over een meer perspectivi- 
schen (= architectuur-) naar een omamentalen stijl, 
die Egyptische motieven in mooie en zuivere vormen 
gebruikt; de laatste stijl toont een voorliefde voor 
slanke architectuur-schildering, met een speelsch ge- 
bruik van het ornament. Alleen de twee laatste perio- 
den werken met figuren. Mozaïek wordt vaak in voor- 
name huizen aangetroffen: naast zeldzame figuren- 
mozaïek (bijv. de bekende Alexanderslag ; zie afb. 
1 en 2 op de pl. t/o kol. 80 in dl. XVIII) zijn het 
vooral ornament-motieven. 

Ook in menig ander opzicht, zooals waterleiding, 
straatbevloering (o.m. de steenen, waarop de voet- 
gangers van de eene naar de andere stoep overstapten), 
graffiti enz., zijn de opgravingen te P. zeer belangrijk 
geweest. Zie pl. (vgl. index kol. 831/832). Zie ook 
afb. 6 op de pl. t/o kol. 224 in dl. XII. E. De Waele. 

Lit. : Mau, P. in Leben und Kunst (1908). 

Pompelmoes, ook bekend als g r a p e - f r u i t, 
de vrucht van een aan citroen en sinaasappel verwante 
plant, Citrus decumana, welke in kleine hoeveelheden 
ingevoerd wordt. P. worden o.m. in Califomië en 
Ned.-Indië geteeld. De boom heeft groote bladeren; 
het harde hout is zeer geschikt om bewerkt te worden. 
De vruchten zijn bolvormig en kunnen tot ca. 6 kg 
zwaar worden. Men eet ze met suiker; ook worden ze 
ingemaakt of in dranken verwerkt. 

Pompoen (Cucurbita), plantengeslacht van de 
fam. der komkommerachtigen, waartoe een aanmer- 
kelijk aantal soorten behooren. Sommige worden, of- 
schoon in Ned. en België minder, als groente gebruikt, 
andere kweekt men als sierplant en als zoodanig ont- 
leenen zij hun waarde aan de somtijds kolossaal groote 
vruchten, doch ook wel aan de fraaie kleur en de gril- 
lige vormen van de duurzame vrucht. Primitieve vol- 
ken gebruiken de uitgeholde vruchten van de flesch- 
pompoen (Cucurbita Lagenaria) voor vaatwerk, en 
archaeologisch onderzoek heeft uitgewezen, dat ook 
het hunebeddenvolk, zij het misschien vóór de im- 
migratie naar deze streken, deze vruchten heeft gekend 
en als vaatwerk gebruikt. 

De veel gekweekte kalebas (Cucurbita Pepo) 
komt wild in Midden -Azië voor. De stengels zijn 
klimmend en kruipend, meestal van ranken voorzien. 
De driehokkige sierlijke besvruchten hebben zeer ver- 
schillende vormen. Enkele variëteiten zijn eetbaar 
(vegetable marrow), bijv. Centenaar, die tot 50 kg 
zwaar kan worden; andere dienen als siervruchten: 
appel-, citroen-, peer- en eivormige p., Turksche 
muts, koningsmuts e.a. De planten worden veel 
gebruikt voor het bekleeden van kolommen en 
prieelen. Rietsema/ Bonman. 


71 


Pomponatius — Ponsen 


72 


Pomponatius (Pomponazzi), Petrus, Aris- 
totelisch wijsgeer der Renaissance. * 1462 te Mantua, 
f 1524 te Bologna. P. bestrijdt de Averroïstische inter- 
pretatie van Aristoteles en volgt een Aristotelisme, 
dat op verschillende punten met de Christel, leer in 
strijd komt. Ter oplossing van dit conflict huldigt hij 
de leer van de > dubbele waarheid. F. Sassen. 

Werken: De immortalitate animae ; De incan- 
tationibu8 ; De fato, libero arbitrio et praedestinatione. 
— L i t. : F. Sassen, Nieuwere Wijsb. tot Kant (1933). 

Pompondahlia, naam van dahliavariëteiten 
met kleine, massieve bloemhoofdjes. 

Pomponius Mela, > Mela (Pomponius). 

Ponea- Indianen , stam der > Indianen van 

N. - Amerika, Prairiegebied; in den staat Nebraska; 
eng verwant met de Omaha, en evenals deze een der 
vijf Dhegihastammen der Sioux. 

Pon cc let, J e a n V i c t o r, Fr. wiskundige. 
* 1 Juli 1788 te Metz, f 23 Dec. 1867 te Parijs. Als 
krijgsgevangene in Rusland vond hij belangrijke bij- 
dragen tot de projectieve meetkunde, waardoor hij 
een der grondleggers van de moderne wiskunde werd. 

Ponctüelli, A m i 1 c a r e, componist. * 1 Sept. 
1834 te Pademo Fasolare, f 17 Jan. 1886 te Milaan. 
In 1883 leeraar aan het conservatorium te Milaan. 

Werken: vnl. dramat. composities, o.a. de opera’s 
I promessi sposi, Gioconda. Bekend is nog de Garibaldi- 
hymne (1883). — L i t. : G. Cesari, A. P. nell’arto del 
suo tempo (1934). 

Pond, 1° gewichtseenheid van 1 / 2 
kilogram. Vroeger had men nog het Amsterdamsche p., 
overeenkomend met ca. 0,494 kg en onderverdeeld in 
16 ons of 32 lood; dit vertoonde dus veel overeenkomst 
met het Engelsche p. van ong. 0,453 kg, eveneens 
ondcrverdeeld in 16 ons. 

2° M u n t e e n h e i d, was in de M.E. uitsluitend 
rekenmunt. Het werd berekend op 240 grooten of 20 
schellingen ieder van 12 grooten. 

Het pond sterling is de rekeneenheid in het Britsche 
wereldrijk. Van 1220 af als zilveren munt gebruikt en 
Easterling genoemd. Hieruit ontstond een zilveren 
standaardmimt, pound sterling genoemd, oorspr. van 
20 gram Towergewicht en ong. 930 duizendsten fijn. 
Na 1817 was het P. S. (£) de rekeneenheid in het 
Britsche wereldrijk, aequivalent van 7,988 056 g 
goud met een fijnheid van 11 / l2 of 12,2577 Ned. ct. 
Deze goudbasis werd op 20 Sept. 1931 verlaten. 

Pondiehcry, Fransche bezitting aan de 

O. kust van Voor-Indië (X 224 D5). De gelijknamige 

stad (ca. 52 000 inw., waarvan ca. 10 000 Kath.), 
zetel der regcering van Fr. Voor-Indië, ligt in de delta 
van de Penna; spoorwegknooppunt. P. is de zetel van 
een Kath. aartsbisschop. Priesterseminarie. Katoen- 
industrie; koper- en ijzerwinning. In 1672 werd P. 
Fransch. Sipman. 

Pondo’s, kafferstam in Pondoland (Z. Afrika). 
Hun land is een deel van Transkeigebied, dat ook 
Temboeland en Oost-Grikwaland omvat. De P. ge- 
nieten zelfbestuur; hun land werd in 1865 een Britsch 
protectoraat, is in 1894 ingelijfd in de Kaapkolonie. 
Het land is waterrijk, vruchtbaar (bananen, sinaas- 
appelen, citroenen, katoen) en goed voor veeteelt; het 
bevat mineralen (koper, ijzer, nikkel), is boschrijk en 
heeft een prachtige natuur en een gezond klimaat. 

Pondrome, gem. in de prov. Namen (XVIII 
240 C/D 5); ca. 600 inw. (vnl. Kath.); opp. 1 744 ha; 
landbouw; steengroeven. Kasteelhoeve. 

Poiicnte, 1° Westenwind in de Middell. Zee. 

2° > Riviera (di Ponente). 


Pongézijde, in linnenbinding geweven zijde- 
weefsel; 90 cm breed; ketting organzin-, inslag trame 
zijde. Beide niet verzwaard. Ontgomd. In Europa 
vervaardigde p. heeft het nadeel, dat zij door losser 
weven gemakkelijk uit elkaar schuift (schift). 

Het in Japan op dezelfde wijze vervaardigde zijde- 
weefsel is vaster geweven en wordt ter onderscheiding 
van de p. J a p a n z i j d e genoemd. 

Poniatowski, Poolsch geslacht. Het thans in 
Frankrijk levende geslacht der prinsen P. (Ital. titel) 
stamt uit een neef van Stanislaw (2 C ). 

1° J o s e f, Poolsch legeraanvoerder. * 7 Mei 1763 
te Weenen, f 19 Oct. 1813 bij Leipzig (verdronken in 
den Elster). In 1792 Poolsch opperbevelhebber tegen 
de Russen; in 1794 streed hij voor Polen ’s onafhanke- 
lijkheid met Kosciuszko; nam in 1812 deel aan Napo- 
leon’s veldtocht tegen Rusland en werd in 1813 na den 
slag van Leipzig tot maarschalk van Frankrijk be- 
noemd. 

L i t. : Askenazy, P. (Poolsch, 1922). 

2° Stanislaw II August, laatste koning 
van Polen. * 17 Jan. 1732 te Wolczyn, f 12 Febr. 
1798 te St. Petersburg. Door den invloed van Catha- 
rina II van Rusland werd P. tot koning van Polen 
gekozen; hij voerde een sterk russophiele politiek en 
moest in de Poolsche deelingcn toestemmen; na do 
laatste deeling leefde hij tot zijn dood in St. Peters- 
burg. 

L i t. : Forst-Battaglia, P. (Poolsch, 1927). v . Son. 

Poimdorff-cntstof (genees k.), een uit 
tuberkelbacillen vervaardigde entstof, die toegepast 
is bij de behandeling der tuberculose. 

Ponor, > Karst. 

Ponorocjo, 1° regentschap, van de afd. 
Madioen in de prov. Oost- Java; opp. 1 418 km 2 , 
477 916 inw. (eind 1930), w.o. 216 Eur., 1 328 Chin. 
en 18 andere Vreemde Oosterlingen. Inheemsche be- 
volking Javaansch; taal Javaansch. P. is grootendeels 
heuvelland en bergland, omsluitend een van Z. naar 
N. loopende vruchtbare vlakte. Voornaamste culturen 
zijn rijst, suikerriet, tabak en koffie. 

2° Hoofdplaats van het gelijknamige regent- 
schap en district (XIV 496 G3); 21 680 inw. (eind 
1930), w.o. 128 Eur., 960 Chin. en 18 andere Vreemde 
Oosterlingen. Aardig plaatsje met behoorlijk klimaat, 
doch geïsoleerd gelegen. Bezocht door de Lazaristen 
vanuit Madioen. Brokx. 

Ponsard, F r a n <j o i s, Fr. tooneeldichter. 
* 1 Juni 1814 te Vienne (Isère), f 7 Juli 1867 te Parijs. 

P. behoorde tot de zgn. „école du bon sens”, die den 
strijd aanbond tegen de verregaande Romantische on- 
stuimigheden, en streefde naar meer natuurlijkheid, 
eenvoud en waarheid. P. verviel echter niet zelden in 
zoutelooze banaliteit en onbezielde taal. 

Voorn, werken: Lucrèce (1843) ; Agnès de 

Méranie (1846) ; Charlotte Corday (1850) ; Ulysse (1852) ; 
La Bourse (1856); L’Honneur et 1’Argent (1853); Le 
Lion Amoureux (1866). WüUmyns. 

Ponsen , het vormen van gaten in een meta- 
len plaat door met kracht een stalen stempel 
door de plaat heen te drukken, waarbij dan de plaat 
komt te rusten op een ijzeren blok, waarin een bij den 
stempel passend gat is uitgespaard. Tegenwoordig is 
het p. van gaten in constructie-ijzer verboden, aange- 
zien het ijzer rondom een geponst gat ernstig bescha- 
digd wordt; de gaten worden thans uitsluitend ge- 
boord. 

De beeldhouwer gebruikt stalen ponsen van 


73 


Ponskaartensysteem— Ponthier 


74 


verschillenden vorm (bijv. meer of minder puntig) om 
drijfwerk in koper uit te voeren. Hier h p. dus niet het 
slaan van gaten, maar het indrukken of uitduwen van 
het metaal. 

Het woord p. wordt tegenwoordig ook gebruikt voor 
het maken van gaatjes in karton of papier met 
behulp van speciale toestellen. Doel o.a. gemakkelijk 
opbergen van het geponste materiaal of voor verdere 
behandeling op speciale machines [zetmachines, 
boekhoudmachines (> Ponskaartensysteem)]. 

Ponskaartensysteem. Vooral voor statisti- 
sche analyses is het veelal noodzakelijk, dat eenzelfde 
gegeven naar verschillende gezichtspunten kan worden 
verwerkt. Men kan dit bereiken door elk gegeven op 
een afzonderlijk stuk op te nemen, waarna deze stukken 
naar behoefte kunnen worden gesorteerd en gerecapi- 
tuleerd. Bij toepassing van het p. geschiedt dit sor- 
teeren en recapituleeren mechanisch. Daartoe worden 
de gegevens in ponskaarten geponst, waarna door 
middel van een sorteermachine deze kaarten worden 
geklasseerd, terwijl een tabelleermachine de recapitu- 
latie samenstelt, waarbij velerlei mogelijkheden ge- 
geven zijn voor de bepaling van sub-totalen en alge- 
meene totalen. De meeste bekende machines op dit 
gebied zijn de Hollerith en de Powers. C.Janssens. 

Ponson du Terrail, Pierre Alexis, 
v i c o m t e de, Fr. volksromanschrijver. * 8 Juli 
1829 te Montmaur bij Grenoble, f 10 Jan. 1871 te 
Bordeaux. Buitengewoon vruchtbaar en handig 
feuilletonschrijver, uit wiens brein o.a. de bekende 
Rocambole-cyclus groeide. 

Voorn, werken: Les Exploits de Rocambole 
(1859) ; Résurrection de Rocambole (1866) ; Le Dernier 
mot de Rocambole (1866) ; La Vérité sur Rocambole 
(1867) ; Les Coulisses du Monde (1853) ; Les Chevaliers 
du Clair de lune (1862) ; Les Bohêmes de Paris (1863) ; 
Les Drames de Paris (1865). Wülemyns. 

Pont, eenvoudig, meestal vierkant, vaartuig met 
of zonder vast dek, in gebruik voor allerlei doeleinden, 
doch meestal voor het vervoer van personen en voer- 
tuigen bij de zgn. overzetveeren. Al naargelang van 
de wijze van voortbewegen onderscheidt men kabel- 
ponten en gierponten, terwijl in enkele gevallen de p. 
voorzien is van voortstuwingsmachines, hetzij stoom- 
machine of motor. De kabelponten worden langs een 
kabel, welke van oever tot oever is gespannen, voort- 
getrokken, in enkele gevallen door een stoommachine. 
De beweging der gierponten (> gieren) geschiedt door 
de strooming van het water zelf. Bijvoet . 

Pon t-è- Celles , gem. in het O. van de prov. 
Henegouwen (XIII 176 E 3-4); opp. 1 454 ha, ruim 
5 000 inw. (vnl. Kath.). Rivier de Piéton, kanaal; 
landbouw, ijzerindustrie. Oude naam: Celles-sur-le- 
Piéton. Oude heerlijkheid; oudheidkundige vond- 
sten. V. Asbroeck. 

Pontanus, 1° Joannes (Giov. Pontano), 
staatsman en Humanist. * 7 Mei 1426 te Cerreto (Um- 
brië), f 1503 te Napels. Goed Latinist en Neo-Lat. 
dichter. Hoofd van de academie te Napels; 1487 -’95 
staatssecretaris van Ferdinand I. 

2° Joannes Isaac, geschiedschrijver, doctor 
in de wijsbegeerte en de medicijnen, hoogleeraar in 
natuur- en wiskunde. * 21 Jan. 1571, f waarsch. 7 Oct. 
1639. Hij was de zoon van Isaac Pietersz. en noemde 
zich Pontanus, wijl geboren op zee, toen zijn moeder 
op weg was naar Elseneur. Zijn vader was handels- 
agent van Denemarken te Amsterdam. P. had een groot 
deel van Europa bereisd, vóór hij in 1606 hoogleeraar 


werd te Harderwijk. Het meest bekend door zijn 
historischen arbeid. Zijn Historia urbis et rerum 
Amstelodamensium (1611) is de eerste uitvoerige 
stadsgeschiedenis van Amsterdam, waarin een om- 
standig verhaal, geput uit de oude reisjournalen, van 
de reizen der Ned. naar Oost-Indië. P. gaf in de 
Origines rerum Francicarum (1626) het eerste ernstige 
werk over de oude geschiedenis van Frankrijk. Uit- 
genoodigd in 1622 door de Staten van Gelderland om 
de geschiedenis van hun gewest te schrijven, gaf P. 
in 1639 als vrucht mede van veel archiefonderzoek 
„Historiae Geldricae libri XIV”, het volledigste werk 
over dit onderwerp. J . ƒ). M. Cornelissen. 

Pontarlier, stad in het Fransche dept. Doubs, 
840 m boven zee, ca. 12 000 inw. Gewichtig strate- 
gisch punt in de Jura. Industrie van auto’s, rijwielen, 
horloges, houtsnijwerk, likeuren. 

Pont-de-Loup, gem. in het O. van de prov. 
Henegouwen (XIII 176 F4); opp. 388 ha, ca. 2 600 
inw. (vnl. Kath.); landbouw; steenkoolmijnen; 
nieuwe kerk met ouden Romaanschen toren. Eertijds 
afhankelijk van het prinsdom Luik. 

Ponte, FLorenzo da, > Daponte. 

2° (De la Pucnte) Ludovicus de, Jezuïet, 
ascetisch schrijver. * 11 Nov. 1554 te Valladolid, 
1 Febr. 1624 aldaar. Van zijn ascetische werken 
is het meest bekend: Meditaciones de los misterios de 
nuestra santa fé; het werd in vele talen overgezet en 
herhaaldelijk herdrukt; een Ned. bewerking van A. 
Duffels (6 dln. 1865). Het proces der zaligverklaring, 
reeds kort na zijn dood ingeleid, bleef onvoltooid. 

L i t. : May, Der ehrw. Ludw. de P. (1902); Sommer - 
vogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (VI en XI) ; Dict. 
théol. Cath. (XIII). v'üoeck. 

Ponten, J o s e f, Duitsch romanschrijver van 
a-religieuze strekking, hoewel met relicten van een 
Kath. jeugd. * 3 Juni 1883 te Raren bij Eupen. 

Voorn, werken: Der babylonische Turm (1918) ; 
Die Insel (1918) ; Der Meister (1919) ; Die Bockreiter 
(1922) ; Der Gletscher (1923) ; Der Urwald (1924) ; Die 
Studenten von Lyon (1927) ; Seine Hochzeitsreise (1930) ; 
„Wolga, Wolga!” (1930). — Lit. : W. Schneider, J.P. 
(1924). 

Pontes loncji, > Veenbruggen. 

Pontevedra, Spaansche prov. in Galicië; opp. 
4 391 km 2 , ca. 600 000 inw. (Kath.). De hoofdstad P. 
(42° 25' N., 8° 37' W.), met ca. 30 000 inw., ligt aan 
de Ria de P. De prov. levert leer, doeken, sardines en 
vischconserven en heeft mijnbouw. Gotische Mariakerk 
(1555), biss. paleis (12e-13e e.). Havenstad. 

Ponthier, Pierre, Belg. officier. * 4 Mei 
1858, f (gesneuveld) 25 Oct. 1893 bij Kassongo (Belg.- 
Kongo). Vertrok naar Kongo in 1887 als officier van 
de topographische brigade. Nochtans nam hij spoedig 
deel aan de > Arabische veldtochten. Bij zijn terug- 
keer in Kongo voerde hij bevel over de voorhoede der 
Oeële-expeditie. Na een tweede verlof in België nam 
hij het commando over de troepen van Stanleyfalls, 
waarmee hij de Arabieren op de vlucht dreef (Juni- 
Juli 1893). Hij voegde zich bij Dhanis te Kassongo. 
Daar Roemaliza deze plaats bedreigde, bood P. aan 
Dhanis zijn hulp aan. Van 15 tot 19 Oct. werd Roema- 
liza dagelijks aangevallen; P. viel hierbij in handen 
van den vijand en werd op de vlucht door hen neer- 
geveld. Hij stierf enkele dagen later aan zijn wonden. 
Een decreet van den koning -soeverein, op voorstel 
van baron Dhanis, veranderde den naam van Kiroen- 
doe in Ponthierstad. Monheim. 


75 


Ponthierstad — Pontillas 


76 


Ponthierstad, plaats in Belg.-Kongo, prov. en 
district van Stanley stad, gelegen aan den linkeroever 
van de Loealaba (XV 512 F3). Belangrijke bezettings- 
post; gerechtshof; telegrafische en telefonische dien- 
sten; verplegingspost. Eindstation van het bevaarbaar 
stroomvak tot Kindoe en van het eerste deel van den 
Spoorweg der Groote Meren (P. — Stanleystad: 125 km). 
Handelscentrum. Missiepost der Priesters van het 
H. Hart en van de Zusters van het Kind Jesus van 
Nijvel; scholen; verplegingspost. P. is genoemd naar 
P. > Ponthier. Monheim. 

Pontiac, stad in den N.-Amer. staat Michigan, 
ten N. van Detroit; ca. 65 000 inw. (1930). Bijna de 
geheele bevolking leeft van de automobielindustrie. 

Pontianak, 1° landschap met gelijkna- 
mige onderafd. en afd. der res. Westerafdeeling van 
Borneo, Ned.-Indië; ca. 310 000 inw., w.o. 650 Europ., 
34 500 Chin. en 2 400 andere Vreemde Oosterlingen. 
Het Inheemsche element omvat behalve Dajaks ook 
vele Maleiers, Boegineezen en Javanen. Behoort tot 
het apost. vicariaat Ned. -Borneo. 

2° Hoofdplaats van de gelijknam. afdeeling, han- 
delsplaats van beteekenis (XVIII 432 C5); ca. 45 000 
inwoners, waaronder 530 Europ. en 15 000 Chinee- 
zen. Hoofdzetel der missie van de pp. Capucijnen op 
Borneo. Zetel van den apost. vicaris van Ned. 
Borneo. v. Vroonhoven. 

Pontianus, 1° Heilige, paus 230/31-235. 
Door Maximinus Thrax werd P. tezamen met Hippo- 
lytus, die sinds het pontificaat van Callistus tegenpaus 
was, naar Sardinië verbannen. P. deed daar afstand 
van zijn waardigheid en maakte het zoo voor Hippo- 
lytus gemakkelijker eveneens zich terug te trekken en 
zich met de Kerk te verzoenen. Beiden bezweken wel- 
dra aan de gevolgen van het ongezonde klimaat en den 
dwangarbeid. Zij worden als martelaren vereerd. P. 
werd bijgezet in de pausgroeve der Catacombe van 
Callistus. Feestdag 13 Aug. en 19 November. Frames. 

2° Een bisschop in N.-Afrika, midden 6e 
eeuw, schreef aan keizer Justinianus in zake den 
■> Driekapittelstrijd. Waarsch. is hij ook de auteur 
van een aantal hoofdstukken uit De Viris inlustribus 
van Isidorus van Sevilla. Vgl. Schütte (in: Sdralek, 
Kirchengesch. Abhandl. I 1902). Frames. 

Püiiticello (Ital.), kam der strijkinstrumenten. 
Het voorschrift „s ul p.” duidt aan, dat de snaren 
nabij den kam moeten aangestreken worden. 

Pontifex, 1° lid van het hoogste priestercollege 
bij de oude Romeinen; als erfgenamen van de Driester- 
lijke bediening van de oude Rom. koningen, hadden de 
pontifices opperste leiding en het toezicht op den 
totalen Rom. eeredienst; zij teekenden oudtijds tevens 
de voornaamste gebeurtenissen in de officieele jaar- 
boeken of kronieken op, die in het huis van het hoofd 
van het priestercollege, den pontifex maxi mus, voor 
het publiek toegankelijk waren. Bestond het college 
aanvankelijk uit drie of vier leden, in de eerste eeuw 
v. Chr. bracht Sulla het getal op 15, Caesar op 16. 

2° P. maxiimis of sumrnus P. is in de Kath. Kerk 
officieele betiteling van den paus. W. Vermeulen. 

Pontificaat, ambt of waardigheid van een opper- 
priester of > pontifex. Ook: (de duur van een) pause- 
lijke regeering. Sedert de 8e eeuw vermelden de pausen 
in de dateering hunner bullen het jaar van hun ponti- 
ficaat (pontificaatsjaar). Adrianus I begon 
met deze gewoonte in 781. Te voren werd het regee- 
ringsjaar van den keizer genoemd. Van 802 tot 1047 
wisselen pontificaats- en keizersjaren in pauselijke 


stukken af, daarna komt uitsluitend de vermelding van 
het pontificaatsjaar voor. Daarbij werd nu eens van 
de verkiezing (electio), dan weer van de wijding 
(consecratio) of kroning fcoronatio) van den paus ge- 
rekend. Ook thans is deze vorm van dateering bij de 
pauselijke kanselarij in gebruik. De encycliek „Casti 
connubii” bijv. is gedateerd: „te Rome, den 31en Dec. 
van het jaar 1930, het 9e van ons p.”. t;. Campen. 

Pontificale (<f Lat. pontificalis = tot den opper- 
priester behoorend), eertijds ook: liber pontificalis, 
1. episcopalis, ordinarium episcopi, enz. genoemd, het 
boek, dat de liturgische verrichtingen van den bis- 
schop bevat. Het ontwikkelde zich, sinds ca. 800, be- 
noorden de Alpen uit plaatselijke ■> Sacramentariën 
en Ordines (> Ordo, 1°). Naar het Fr. model van Duran- 
dus werd het Liber pontificalis vervaardigd, dat in 
1485 te Rome uitkwam. Dit werd in 1596 herzien door 
Clemens VI II en voor de geheele Westersche Kerk 
voorgeschreven; en door Benedictus XIV en Leo XIII 
aangevuld. De laatste editio typica verscheen in 1934. 
> Caeremoniale episcoporum. Zie ook > Pontificalia. 

L i t. : Baudot, Le Pontifical (1910); P. de Puniet, 
Le Pontifical romain (1930-*31, vert. in Duitsch 1933- ’35 
en Eng. 1 1932). Louwerse . 

Pontificale hoed, > Galerus. 

Pontificale Mis, Vesper, II. Mis of Vesper 
volgens den pontificalen ritus, gelijk die in het > Cae- 
remoniale episcoporum beschreven staat. 

Pontificale Romanum of kortweg > Pon- 
tificale. 

Pontificale zegen, zegen aan het eind der H. 
Mis en der Vespers (ook wel daarbuiten) gegeven door 
een bisschop, of prelaat, die het privilegie der > pon- 
tificalia bezit. De zegenformule is dezelfde als die van 
den priester in de H. Mis, echter worden daaronder 
drie kruisteekens gemaakt, en aan de formule gaan 
twee verzen (met hun antwoorden) vooraf: Sit nomen 
Domini benedictum, en Adjutorium nostrum in nomi- 
ne Domini. Louwerse. 

Pontificalia (pontificaliën), 1° de liturgische en 
kerkrechtelijke bedieningen, die ofwel alleen een bis- 
schop verrichten kan, ofwel op een wijze worden ver- 
richt gelijk het, rechtens, alleen aan een bisschop toe- 
komt. Zij bevinden zich alle vermeld en beschreven 
in het > Pontificale (Romanum) en het > Caeremo- 
niale episcoporum. 

2° Vsch. > insignes, voorwerpen, handelingen en 
formules, die bij bovengenoemde bedieningen gebezigd 
worden. Deze zijn te onderscheiden in p. in strikten 
zin (volgens den C.I.C. can. 337 §2): mijter en staf; 
en andere (onder welke men zelfs eenige quasi -p. rang- 
schikken kan). De voornaamste dezer laatste zijn: ring, 
bisschopskruis; mozetta, mantelletta, cappa magna, 
pallium; liturg, schoenen, kousen en handschoenen; 
dalmaticel, tunicel, gremiale; troon, faldistorium, 
blaker, een 7e altaarkaars, een presbyter-assistens e.a. 
Ook de begroetingsformule Pax vobis, pontificale 
zegen, enz. Louwerse . 

Pontifices, meerv.-vorm van > Pontifex. 

Pontigny, Cisterciënser abdij in het dept. Yonne 
(Frankrijk), tweede dochterklooster van Citeaux in 
1141, zeer in aanzien en vaak toevluchtsoord der 
aartsbisschoppen van Canterbury, wanneer zij in moei- 
lijkheden verkeerden met den Eng. koning. Leed in 
de 16e eeuw veel van de Hugenoten, in 1792 op- 
geheven. Lindeman . 

Pontillas, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 
Dl); ca. 500 inw. (vnl. Kath.); opp. 518 ha; landbouw. 


77 


Pontius — Pool 


78 


Pontius, kerkelijk schrijver, diaken van Cartha- 
go, midden 3e eeuw. P. schreef een Leven van St. 
Cyprianus, dat meer lofrede dan biographie is. Volgens 
d’Alès was P. ook de schrijver van De laude martyrii 
en Quod idola dii non simt (beide van een Ps. -Cypria- 
nus), van de Passio SS. Mariani et Jacobi en de Passio 
SS. Montani et Lucii. 

Lit. : Martin, Ilist. Jahrb. (39 1919); A. d’Alès, 
Rech. d. Sciences rel. (IX 1918). Frnnses. 

Ponton, vaartuig voor stationnair gebruik, meest- 
al van vierkanten vorm, als drijvende aanlegplaats voor 
schepen en booten, of wel ter oplegging of ondersteu- 
ning van de zgn. schipbruggen. 

De p. bij het leger werden in vroeger eeuwen 
meestal te water verplaatst, alhoewel reeds de Ro- 
meinen rijdende brugtreinen bezaten met kleine vaar- 
tuigen op wagens. In de 17e e. ontstond de behoefte 
aan groote p. op wagens. De houten p. droogden uit en 
geraakten lek. De Franschen maakten toen koperen, de 
Nederlanders (Willem Meester) omstr. 1670 blikken p. 
Thans worden stalen, aluminium en ook nog houten p. 
gebruikt, zij het van bijz. constructie. In Ned. kent 
men rijdende pontontreinen en ook varende, 
getrokken door sleepbooten. Het personeel heet pon- 
tonnier, in de 17e e. ook pontgast en bootgast. In 
vele landen doen de pioniers dit werk. In Ned. is de 
oefentijd daarvoor te kort. Een pontonafdee- 
1 i n g bestaat uit 2 comp. elk met 12 pontons, 8 
schragen en bovenbouw. H. Lohmeijer . 

Pontoppidan, H e n r y k, zeer vruchtbaar 
Deensch roman- en novellenschrijver, eerst van natu- 
ralistische, later van gezond regionalistische strekking. 
* 24 Juni 1857 
te Fredericia. No- 
belprijs in 1917. 

Zelf uit een oud 
predikantenge- 
slacht voortgeko- 
men, maakte P. 
van het thema 
der antipathieke 
dominees -familie 
in een van 
Grundtvigian is- 
me aangestoken 
landelijke omge- 
ving het hoofd- 
gegeven zijner ver- 
haalkunst. Zijn 
meesterlijke tee- 
kenkunst van boe- 
ren en buitenle- 
ven maakt hem tot een der grootste > Heimat-vertellers 
van zijn tijd. In de tweede periode van zijn loopbaan 
wordt de roman van P. zerper en grauwer tevens; thans 
ook van het Brandesiaansch naturalisme en individua- 
lisme, en meteen van de liberale politiek, ontgoocheld, 
verschanst hij zich achter het idealisme van den droom. 

Voorn, werken: Det forjaettede land (Het 
beloofde land ; 1891 vlg.) ; De dödes rige (Het rijk der 
dooden : 1912 vlg.) ; Lykke-Per (1900); Mands Him- 
merig (Het koninkrijk van den man ; 1927). — Lit.: 
V. Andersen, H. P. (1917); E. Thomson, II. P. (1931). 
— U i t g. : Romaner og Fortaellinger (192 4 vlg.) . Baur. 

Pontormo (eigenlijk: Carucci), Jacopo, 
schilder. * 1494 te Pontormo, f 1557 te Florence. Hier 
kwam hij nog jong in de leer bij Andr. del Sarto, die 
hem vormde. Later onderging hij sterke invloeden van 


Michelangelo. P. was een der laatste vertegenwoordi- 
gers der Florent. Renaissance, een teekenaar met groo- 
ten stijl, wat vooral in zijn schoone portretten tot uiting 
kwam. 

Lit.: Venturi, Storia dell’Arte ital. Schretlen. 

Pontrcsina, badplaats en wintersportplaats in 
het Zwits. kanton Graubunden; ca. 1 000 inw. (10 % 
Kath.). P. bestaat uit een boven- en een benedendeel, 
welke in den loop der jaren aaneengebouwd zijn. Door 
zijn hooge ligging (1 803 m boven zee) zeer geschikte 
plaats voor hooge-luchtkuren. v. Wijk. 

Pontus, Z.O. kuststreek van de Zwarte Zee. 
Tijdens de Diadochen ontstond hier een Hellenistisch 
rijk, dat zijn grootsten bloei beleefde onder Mithrida- 
tes VI. In 63 v. Chr. door de Romeinen onderworpen. 
De le brief van Petrus is o.a. aan de geloovigen van P. 
gericht, Aquila (Act. 18.2) was er geboren. P. is ook de 
oude naam voor de Zwarte Zee zelf. Zie de krt. 
(B/Cl) t/o kol. 368 in dl. XV. A.v.d.Born. 

Lit.: E. Meyer, Gesch. d. Königreichs P. (1879). 

Pontiisgebercjtc, gebergte aan de Noordzijde 
van Klein-Azië, evenwijdig met de Zwarte Zee. Het 
gebergte (krijt en eruptief gesteente) daalt terrasvormig 
naar de zee en vangt veel regen op, vooral in de hoogere 
deelen (tot 3 000 m.). De lagere deelen hebben land- 
bouw (koren, ooft, druiven, hazelnoten), dan volgt de 
beuken- en dennen -zone, ten slotte de weide. 
Grieksch-Islamietische bevolking. Koper- en loodmij- 
nen. Heere. 

Pontus Ileuterus ofdeHuyter, ■> Heuterus. 

Pontijnschc moerassen, moerassige vlakten 
ten Z.O. van Rome (Italië, XIV 320 D4); opp. ca. 
700 km 2 . Duinenrijen sloten het gebied van de zee af, 
zoodat het rivierwater niet kon af vloeien. In de Oud- 
heid, toen de afwatering goed geregeld was, heerschte 
er een bloeiende cultuur. Vele keizers (Caesar, Augus- 
tus) en pausen (Pius VI) beproefden opnieuw het land 
bewoonbaar te maken. Vooral sinds 1899 ving men aan 
met nieuwe kanalen. De fascistische regeering verricht 
hier zeer mooi werk door drooglegging en vorming van 
flinke boerderijen. Drie middelpunten worden ge- 
sticht: Littoria, Sabaudia en Pontinia, waar ca. 
50 000 menschen een plaats zullen vinden. De bodem 
bestaat uit humus en vulkanische tuf; aan de kust 
vele dichtgeslibde haffen. De temp. loopt uiteen van 
8° - 26° C. Vele immigranten, uit Noord-Italië vooral, 
worden hier als halfpachters neergezet op hoeven van 
ca. 20 ha. 

Lit.: P. Pfalz, Die Umwandlung der Pontinischen 
Sümpfe zum Pont. Acker(in : Geograph. Woehenschrift, 
1934) ; M. Schmitt, Vom Pont. Sumpf zum Pont. Acker 
(in: Geograph. Anzeiger, 1935). Heere. 

Pony, soort van klein paard; in volwassen toe- 
stand is de schouderhoogte niet meer dan 1,40 m. Of 
de ponypaarden van een bijzonderen wildvorm af- 
stammen, is niet bekend. Mogelijk zijn zij ontstaan 
door toeval en onder invloed van de uitwendige om- 
standigheden. Vooral in Engeland zeer veel gefokt. 
Men noemt daar een p. ieder paard, dat minder dan 
1,50 m schofthoogte heeft. Ook in Polen, Litauen, 
Rusland en Noorwegen worden ze gefokt. Ze zijn zeer 
geschikt als trekdier, voor zeer lichte diensten. Zijn 
zeer gehard en stellen weinig eischen aan voeding en 
verpleging. Beroemd zijn de Shetlandsche p. De 
polopony is eigenlijk een klein paard van edele af- 
stamming en wordt in Engeland voor het polospel 
(> Polo, 2°) gebruikt. Verheij. 

Pool. 1° (W i s k.) a) A n a 1 y s e. Een in de 



79 


Poolbanden — Poollicht 


80 


omgeving van een punt z 0 , dit punt zelf uitgesloten, 
+ reguliere functie, heeft in z 0 een pool van de orde m 
(waarbij m een positief en geheel getal), wanneer ze 
zich binnen een cirkel om z Q laat voorstellen door een 
reeks van de gedaante: ao /(z-z*,) m 4- aj /(z-z Q ) m ' 1 4- .. . 
+ ®nri/( z " z o) + a m + a m + 1 (z-z 0 ) + . . . ad inf., 
waarbij a 0 , a 1? enz. getallen zijn, die van de gegeven 
functie afhangen, en a 0 niet gelijk aan nul mag 
zijn. J . Ridder. 

b) (M e e t k.) Een in meetkundige beschouwingen 
optredend vast punt wordt vaak pool genoemd; vgl. 
poolcoördinaten (->■ Coördinaten), > voetpuntskrom- 
me en pool verwantschap. De polen van een op een 

bol gelegen cirkel zijn de eindpunten van de middellijn, 
die op het vlak van den cirkel loodrecht staat. v. Kol. 

2° In deze laatste beteekenis wordt het woord p. 
ook gebruikt in de sterrenkunde; p. van de 
ecliptica, van den Melkweg enz. De hemelpolen 
zijn de punten, waarom zich de hemelbol schijnt te be- 
wegen als gevolg van de aarddraaiing. 

3° (G e o g r.) De polen der aarde zijn de punten, 
waar de draaiingsas het aardoppervlak snijdt. Vgl. > 
Noordpool en de samenstellingen daarmee; eveneens 
> Zuidpool; Poolverschuivingen; Poolvluchtkracht. 

4 ° (N a t u u r k.) Magnetische pool. Bij 
een magneet treden de inductielijnen hoofdzakelijk 
aan de uiteinden naar buiten. Denken we ons de mag- 
neet met magnetisme belegd, zoodanig dat de hoeveel- 
heid per cm 2 evenredig is met de dichtheid der induc- 
tielijnen op het oppervlak, dan noemen we het zwaarte- 
unt van het Noordmagnetisme de Noordpool en van 
et Zuidmagnetisme de Zuidpool van de magneet. Daar 
de inductielijnen gedeeltelijk vóór de uiteinden van de 
magneet uittreden, is de afstand der polen kleiner dan 
de staaflengte [varieerende tusschen de staaflengte (bij 
zeer hooge inductie) en ongeveer 2 / 3 van de staaflengte]. 
De polen van het magn. aardveld (in afwijking van de 
boven gegeven definitie zijn dit de plaatsen waar de 
horizontaalintensiteit van het aardveld nul is) vallen 
niet met de geogr. polen samen, maar liggen op resp. 
70°30'N., 95°30'W. (dit is de magnetische Zuidpool) 
en 74°Z., 155°0. De plaats der magn. polen is saeculair 
variabel. Elenbaas . 

5 ° (Eng. : pot) (Economie) In de oorspr. 
beteekenis is p. een overeenkomst tusschen zelfstandige 
ondernemingen van dezelfde soort, die, als middel tot 
beperking der onderlinge concurrentie, de winsten in 
een gezamenlijken pot brengen en volgens een bepaal- 
den sleutel verdeden. Zeer dikwijls is de beteekenis van 
p. meer omvattend: verbonden met nog andere concur- 
rentie-beperkende overeenkomsten. Vgl. de kartel- 
vormen, m.n. het winstverdeelingskartel, behandeld 
s.v. -> Kartel. Coibbenhagen. 

Poolbanden, ook radiatuswolken, zijn 
wolken, vooral > cirrus, in parallelle banden gerang- 
schikt, w r elke, door perspectivische werking, naar een 
punt van den horizont (of naar twee tegenovergestelde 
punten, zoo de wolken het geheele hemelgewelf over- 
spannen) schijnen te convergeeren. 

Poolcoördinaten, > Coördinaten. 

Pooldrievlaksliock (meet k.). De p. of 
supplementaire drievlakshoek van een drievlakshoek 
T heeft tot ribben de loodlijnen, uit een hierbinnen 
gelegen punt T' neergelaten op de zijden van den 
drievlakshoek T. Zie afb. in kol. 80. 

Poole, oude zeehaven, gelegen aan Poole Harbour, 
een inham van het Engelsche Kanaal (XII 464 E /F 6); 
ca. 68 000 inw.; scheepsbouw. 


Poollicht (Lat.: aurora polaris), lichtverschijnsel, 
vermoedelijk van electrischen aard, dat in de hooge 
stratospheer optreedt en vooral in de polaire streken 
der beide halfronden ’s nachts wordt waargenomen. 
Het p. van het N. halfrond wordt ook Noorder- 
licht, aurora borealis, genaamd; dat van het Z. 
halfrond, Zuiderlicht, aurora australis. De 
bovendeden van het p. zijn meestal wdtachtig of groen- 
achtig; de benedendeelen roodachtig, soms violet. 
Onder het p. ziet men dikwijls, door contrast, een 
donker hemelsegment. 

Het p. verschijnt meestal plotseling en duurt soms 
slechts weinige minuten, soms meerdere uren. Zijn 
helderheid is over het algemeen gering, maar bij 
sterk p. kan men een gewoon geschrift lezen. Zijn 
spectrum vertoont een aantal lijnen, waarvan één, de 
Noorderlichtlijn, in het groene, met een 
golflengte van 5 577 angström, karakteristiek is. Deze 
groene lijn wordt aan de aanwezigheid van zuurstof 
in de hooge atmosfeer toegeschreven. De hoogte van 
zijn benedengrens is tusschen 80 en 300 km boven het 
aardoppervlak, meestal 100 en 106 km; die van zijn 
bovengrens is gemidd. 134 km bij de bogen en 229 km 
bij de stralen. De maximale gemeten hoogte is 780 km. 
De frequentie van het p. vertoont dagelijksche (met 
maximum tusschen 19 en 21 u. plaatselijken tijd), 
halfjaarlijksche (met twee aequinoctiale max. en twee 
solstitiale min.) en meerjarige (o.a. elf-jarige) schom- 
melingen. 

Een cirkelvormig, smal gebied, de Noorder- 
lichtzone (Zuiderlichtzone), waarin de frequen- 
tie en de intensiteit van het p. maximaal zijn, bevindt 
zich in de polaire streken om een bepaald punt, de 
zgn. Noorderlichtpool (Zuiderlichtpool), 
op een afstand van ca. 2 200 km. De Noorderlichtpool 
ligt op 81°N. en 75° W., de Zuiderlichtpool op 81°Z. 
en 105°O. Deze liggingen correspondeeren ongeveer 
met die van de magnetische polen. Van de Noorder- 
lichtzone, waarin ong. 100 w r el ontwikkelde p. per jaar 
worden gezien, naar de lagere breedten, nemen de fre- 
quentie en de intensiteit van het p. af. P. wordt vrij 
zelden in de gematigde streken en nooit in de aequato- 
riale streken duidelijk gezien. Te Brussel kon Quetelet 
van 1833 tot 1862 slechts in 52 nachten het p. waar- 
nemen. In Duitschland vindt Wiechert de Noorder- 
lichtlijn in het licht van het hemelgewelf over de helft 
van aile nachten van het jaar; de nachtelijke hemel- 
klaarte zou gedeeltelijk een zwakke vorm van het 
poollicht zijn. 

Tusschen het p. en de storingen van het > aardmag- 
netisme bestaat een nauw verband. Het ontstaan van 
het p. is nog niet af doend verklaard. Het p. zou woorden 
voortgebracht door een „Anregung” van de materie 
der hoogste atmosfeerlagen door middel van electri- 
sche stralen, die van de zon komen. Het aardmagne- 
tisme zou daarop 
een afwijkenden 
invloed uitoefe- 
nen. Mairan be- 
paalde het p. in 
1733 alsecnelec- 
trisch verschijn- 
sel. 

Lit. : L. Ve- 
gard, Nordlicht, 
in : Ilandb. der 

Exp.-Physik(Bnd. 
25 I 1028); L. 



81 


Poollijn — Poolverwantschap 


82 


Vcgard en O. Krogness, The position in space of the aurora 
polaris (in : Geofys. Publik., 1, I 1920) ; Carl Störmer, 
Résultats des mesures photogTamm. des aurores boréales 
(in : Geofys. Publik., vol. 4, VII 1926) ; Kr. Birkcland, 
Norvegian aurora polaris expedition 1902-’03 (1908-13); 
Mc. Lennan,The spectrum of the aurora and the constitu- 
tion of the upper atmosphere (in : Proc. R. Soc., 1925); de 
art. Poollicht, i.h. tijdschrift : Onweders, Optische Ver- 
schijnselen, enz. in Ned. (tot nu toe 54 dln., sinds 1882); 
Photographic atlas of auroral forms(1930). V. d. Broeck. 

Poollijn, > Poolverwantschap. 

Poolsch(e) Polen (s.v.). 

Poolsehe Corridor, de van 30 tot 90 km breede 
strook, welke als Poolsch gebied een wig slaat in het 
Duitsche Oost-Pruisen. De bevolking van dit gebied 
is overheerschend Poolsch. Bij het verdrag van Ver- 
sailles is dit gebied weer Poolsch geworden, zooals het 
voor de Poolsehe deelingen was. Hoewel Duitschland 
zijn aanspraken op den P. C. niet heeft opgegeven, is 
er in 1933 een overeenkomst tusschen dit land en Polen 
tot stand gekomen, waarbij Duitschland beloofde ge- 
durende 10 jaar zijn aanspraken niet te doen gelden. 

L i t. : Ostwald, Der P.K. in der Geschichte (1924) ; 
Smogorzewski, La Pologne et la Baltiquo (1931) ; id., 
La Pologne, PAllemagne et le „Corridor” (1929) ; Nau- 
deau, Le corridor polouais ou le casse-tête européen 
(1925). v. Son. 

Poolsehe Succcssic-oorlog (1733- ’35). Na 
den dood van August II van Saksen-Polen (1733) 
werd zijn zoon August III als candidaat voor den 
Poolschen koningstroon gesteund door Oostenrijk en 
Rusland, terwijl als tegencandidaat optrad Stanislaus 
Lesczinski, gesteund door Frankrijk en Spanje. Eigen- 
lijk was het meer een Europeesch conflict, dat in 
Italië werd uitgevochten en waarbij Frankrijk door 
den vrede van Weenen (1738) het grootste voordeel 
behaalde (toezegging van Lotharingen). In Polen 
verkreeg August III den troon; Napels en Sicilië 
kwamen aan de Spaansche Bourbons. Gorris. 

Poolschoen (e 1 e c t r.), uiteinde van de kern 
van een veldmagneet van een electrische machine, 
zoodanig gevormd, dat het gedeeltelijk het anker om- 
vat, met het doel den magnètischen krachtstroom 
gunstig over den ankeromtrek te verdeelen. De p. is 
dikwijls een weekijzeren stuk, soms gelamelleerd, dat 
met de kern vast verbonden wordt. v. d. Well 

Poolsch ommelmgcn (g e o 1.), geringe, min 
of meer periodieke bewegingen van de draaiingsas 
der aarde, ten gevolge van het niet samenvallen van 
deze as met de hoofdtraagheidsas. Zie > C h a n d- 
1 e r (periode van). De p. bereiken maximaal een waar- 
de van enkele honderdsten seconden, d.i. een tiental 
meters. > Breedtevariatie; Aardas (Bewegingen van 
de). Jong. 

Poolsch-Russisehe oorlog. In het voorjaar 
van 1920 verklaarde Pilsudski den oorlog aan Sowjet- 
Rusland, met het doel Polen naar het Oosten uit te 
breiden; Kiew werd op 2 Mei ingenomen; doch de Russ. 
troepen bedreigden weldra Warschau, dat met de hulp 
van Fransche troepen onder leiding van Weygand, 
ontzet werd. De vrede werd geteekend te Riga op 18 
Maart 1921. Zie > Polen en > Rusland (sub Gesch.). 

Poolshoogte, de hoogte boven den horizon van 
de hemelpool, d.i. een der punten, om welke de hemel- 
bol zich schijnt te draaien. De p. is gelijk aan de geo- 
graphische breedte der plaats. 

Poolshoogte nemen is daarom hetzelfde als: breedte 
bepalen, daarom overdrachtelijk voor: zich over zijn 
situatie vergewissen, enz. 


Poolsteek (e 1 e c t r.), afstand tusschen twee 
opeenvolgende, ongelijknamige polen, hart op hart, 
van een electrische machine. Het 180e deel van dezen 
afstand heet -> electrische graad. 

Poolster (Lat. Polaris), a Ursae Minoris, 
de helderste ster van den Kleinen Beer, staat slechts 
1°4' van de hemel -Noordpool verwijderd, die ten 
gevolge van de praecessie der aardas voortdurend 
dichterbij komt, 
tot op 26'5" in 
’t jaar 2095. De P. 
is aan den hemel 
te vinden door 
den afstand tus- 
schen a en /? van 
den Grooten Beer 
ong. 5 maal af te 
passen aan den 
kant van a. De 
P. behoort tot de 

spectraalklasse 
F5, heeft de ster- 
grootte 2,1 en is 
een dubbelster. 

De begeleider is 
van de 9e groot- 
te en staat op een 
schijnbaren af- 
stand van 18". 

De hoofdster zelf 
is veranderlijk en 
eveneens dubbel. 

De beide com- 
ponenten staan 
0,24" van elkaar 
verwijderd en verschillen ong. 2 grootteklassen in 
helderheid. de Kort . 

Pool verschuivingen (g e o 1.). Behalve de 
min of meer periodieke > poolschommelingen, nemen 
vele geologen nog langzame, niet-periodieke poolbe- 
wegingen aan van grootere afmetingen, ter verklaring 
van de afwijkende klimaatverdeeling in vroegere 
geologische perioden. Men kan zich bijv. moeilijk 
voorstellen, dat bij de huidige ligging der polen 
op Spitsbergen een tropische flora mogelijk is, terwijl 
toch resten daarvan gevonden zijn. Men kan zich deze 
p. denken als opeenhooping van de kleine afwijkingen 
van een gesloten baan, die bij de poolschommelingen 
schijnt te zijn waargenomen. Deze zouden een grootte 
van enkele tienduizendsten seconden in de richting 
van Groenland bereiken volgens Wanach. De p. zijn 
op te vatten als bewegingen van de aardas t.o.v. de 
korst of omgekeerd als verschuivingen van de korst 
t.o.v. de inwendige aarde en de daarmee vast verbon- 
den draaiingsas, hetgeen het aannemelijkst schijnt. 
In deze p., of wat het zelfde is, in positieveranderin- 
gen van de aequator zien sommigen een der hoofdoor- 
zaken van de gebergtevorming en dus ook der 
aardbevingen. Als oorzaak beschouwt men groote niet 
periodieke massaverplaatsingen op aarde (epirogenese), 
of kosmische krachten. Toch wordt de mogelijkheid van 
p. door astronomen en geophysici niet algemeen aan- 
vaard. > Aardas (Bewegingen van de). 

L i t. : B. Gutenberg, Lehrb. der Geophysik (1924) ; 
S. W. Tromp, Mechanisme en oorzaak der gebergtevor- 
ming (1932). Jong . 

Poolverwantschap (meet k.). Zijn in een 
plat vlak een kegelsnede k en een punt P gegeven, dan 


jaar 3000 n. Chr\ 


jaar 2000 n.Chr 

• POOLSTER 
\ 

jaar lOOO n.Chr 

\ 

\ 

\ 

jaar O J 

\ 

\ 

// 

/ 

V 

\ 

\ 

V 

Ö P -. . 

• 

. * « 'v 

. 


Poolster. De hemelpool verplaatst 
zich langzaam tusschen de sterren. 
De afstand tot de Poolster zal in de 
21e eeuw het kleinst worden. 


83 


Poolvluchtkracht — Poot 


84 


kan men op elke rechte door P een punt Q bepalen, 
dat van P door de snijpunten A en B harmonisch ge- 
scheiden wordt. 
De meetkundige 
plaats van Q is 
een rechte p,die 
de poollijn of po- 
lare van Pt.o.v. 
k genoemd wordt; 
P heet de pool van 
p. Aldus wordt 
aan elk punt een 
rechte toege- 
voegd. Deze be- 
trekking tus- 
schen de punten 
en rechten van 
het vlak wordt poolverwantschap of polariteit ge- 
noemd. 

L i t. : > Projectieve meetkunde. V, Kol. 

Poolvluchtkracht (g e o 1.). Ten gevolge der 
aardrotatie zijn de vlakken van gelijke grootte der 
zwaartekracht, niveauvlakken, niet bolvormig, maar 
eenigszins afgeplat. Het bedrag dezer afplatting neemt 
af met den afstand tot het middelpunt der aarde. Het 
zwaartepunt van een korstmassa (sial), drijvende in 
een zwaardere onderlaag (sima), bevindt zich in het 
algemeen in een hooger niveauvlak dan het zwaarte- 
punt der verplaatste simamassa. De opwaartsche druk 
en de zwaartekracht werken dientengevolge niet in ei- 
kaars verlengde, heffen elkaar dus niet op, maar leve- 
ren een kleine equatorwaarts gerichte resultante, die 
op 45° breedte een maximum bereikt. Maximaal be- 
reikt deze p. een orde van grootte gelijk aan enkele 
tienmillioenste deel en van het gewicht der korst- 
massa, hetgeen gelijk is aan een druk van enkele kg 
per cm 2 . Wegener e.a. zien in deze p. de voornaamste 
oorzaak van de in meridionale richting werkende ge- 
bergtevormende krachten. Jong, 

Poolvos (Canis lagopus L.), een soort van de fam. 
der hondachtigen. Bewoont het hooge Noorden der 
Oude en Nieuwe Wereld. De p. is ca. 95 cm lang. 
Draagt in den zomer een aardkleurig of blauwgrijs, in 
den winter een wit of donker kleed. Voedsel: allerlei 
land- en zeedieren. De donkere winterpels heeft de 
meeste waarde. Keer, 

Poolzee, > Noordelijke Ijszee. 

Poon of knorhaan (Trigla), een geslacht van 
de fam. der zeehanen, van de orde der beenvisschen. 
Leeft in den Atlant. Oceaan en de Noord- en Oostzee. 



P. zijn krachtig gebouwd met grooten ruw gepantser- 
den kop. Uit het water genomen, geven zij een knor- 
rend geluid. Het vleesch wordt, ofschoon hard, graag 
gegeten. Aan onze kusten komen voor : de g r o o t e 
p. of k. (T. hirundo L.), 50 cm lang, met een grijs- 


rooden of bruinen rug en een rosé of witte buikzijde; 
de kleine p. of k. (T. gunardus L.), 25 cm lang, is 
boven bruingrijs met witte stippels, onder zilver- 
wit. # Keer, 

Poort, groote, overdekte toegangsopening tot een 
ombouwde ruimte. Aanvankelijk vooral een motief 
uit de mil. bouwkunst. Van de Romeinen dateert het 
gebruik van de p. als vrijstaand monument (> Triomf- 
boog), welk motief door de Barok en het Klassicisme 
is overgenomen (Parijs). 

Poortadcr (dier k). noemt men bij de gewer- 
velde dieren een grooten aderstam, die het bloed uit 
de darmhaarvaten verzamelt en naar de lever voert, 
waar zich opnieuw een haarvatennet vormt. 

Poorlding, > Jaarding. 

Poortenaar, Jan Christiaan, schilder 
en etser. * 23 Juli 1886 te Amsterdam. Vnl. autodidact. 
Woonde jaren te Londen; maakte met zijn echtgenoote, 
Geertruida van Vladeracken, een kunstreis in Ned.- 
Indië, waar hij vooral danseressen en wajangspelers 
schilderde; woont thans te Amsterdam. Zijn schilder- 
en etswerk bevindt zich in vele binnen- en buitenl. 
musea. Als schilder is hij vooral portrettist. 

Werken: Een kunstreis in de tropen (met zijn 
echtgen., 1925) ; De Boroboedoer (met N. J. Krom, 1929); 
Van prenten en platen (1932) ; Etskunst. Techniek en ge- 
schiedenis (1932); Legende van St. Julianus (Flaubert- 
vertaling, 1932) ; Boekkunst en graphick (1934) ; Rera- 
brandt (1936) ; Het Chin. landschap (Ned. uitg. v. oud- 
Chin. geschrift : Kwo Sji) ; Holl. Etsers van de Gouden 
Eeuw (versch. in 1938). 

Poorter, burger eener stad. Doordat de lands- 
heer aan bepaalde steden voorrechten (> Privilege) 
verleende, groeide de beteekenis van het poorterschap. 
Geruggesteimd door het gildenwezen (> Gilde), ont- 
stond er een sterk gevoel van saamhoorigheid tusschen 
de p. onderling. Men stelde gedurende de M.E. allerlei 
voorwaarden aan de toelating van vreemdelingen tot 
de poort. Wangedrag kon leiden tot verlies van poor- 
terschap, voorts ook verwisseling van poorterschap 
eener bepaalde stad met dat van een andere stad. In 
het laatste geval moest recht van exue betaald wor- 
den. H tr mesdor f. 

Poorter, Willem de, schilder. * 1608 in 
Vlaanderen, f na 1648. Meest werkzaam te Haarlem, 
maar waarsch. ook leerling van Rembrandt, wiens 
stijl en koloriet hij imiteerde. 

Poor tershaven , privé -zeehaven, door de reeders 
de Poorter in 1902 gesticht, gelegen aan den Noorde- 
lijken oever van den Nieuwen Waterweg, tusschen 
Maassluis en Hoek van Holland. Vnl. voor overslag 
van ertsen van zeeboot in Rijnlichter, door middel van 
electrische laadbruggen. Spoorweghalte. 

Poortufjaal, gein. in de prov. Z. Holland, in 
het W. van Uselmonde; opp. 1 262 ha; 3 334 inw. 
(31 Dec. 1930), waarvan 66 % Ned. Herv., 16 % 
Kath., 11,5 % Geref. Op de klei is vnl. landbouw. In 
1842 werd de gem. Albrandswaard ingelijfd. In de gem. 
P. ligt „Ma asoord”, een krankzinnigengesticht en 
psvchiatrische inrichting van de gem. Rotterdam. 

‘Poortvliet, gem. op het eil. Tholen in de prov. 
Zeeland, omvat het dorp P. en het gehucht Strijen- 
ham; ca. 1 700 inw. (80 % Ned. Herv., 15 % onkerke- 
1 ijken); opp. 2 310 ha; kleigrond; landbouw, veeteelt. 

Poot noemt men ter voortbeweging dienende lede- 
maten van vele dieren. Een p. kan ongeleed zijn (veel- 
borstelige wormen) of geleed, en in het laatste geval 
een uitwendig geraamte (geleedpootigen) of een in- 
wendig geraamte (gewervelde dieren) bezitten. 



Poolverwantschap. 


85 


Poot — Pope 


86 


Poot, Hubert Korneliszoon, Ned. 
dichter. * 29 Jan. 1689 te Abtswoude, f 31 Dec. 1733 
te Delft. P. was voor het boerenbedrijf opgevoed, ont- 
wikkelde zich door eigen studie en trok in 1723 naar 
Delft, vanwaar hij het volgend jaar weer naar huis 
terugkeerde om in 1732, na zijn huwelijk, te Delft een 
tabakswinkel te vestigen. Zijn dichttalent is, ofschoon 
niet groot, eerlijk en natuurlijk, zijn verzen zijn diep 
godsdienstig. P. bewerkte de uitgaven van de gedich- 
ten van A. Moonen (1720); J. Zeeus (1721), J. Oudaen 
(1724); Joan de Haes (1724). 

Werken: Mengeldichten (1716) : Gedichten (1721) ; 
Groot natuur- en zedekundig wereldtooneel (een ency- 
clopaedisch woordenboek, 3 dln. 1743). — L i t. : N. 
Beets, Verpoozingen ( :, 1R83) ; Bnsken Huet, in: Liter. 
Fantas, en Krit. (1 1865) ; W. Kloos, Een daad van een- 
voudige rechtvaardigheid (1909). Piet Visser. 

Pootcjoed, Poot hout, > Poten. 

Pootje, populaire naam voor podagra, ontsteking 
van het groote-teengewricht bij een aanval van > 
jicht. 

Pootrecht, de bevoegdheid van aan openbare 
wegen (ook wel aan andere particuliere gronden) be- 
lendende eigenaren, om op den berm van den weg of 
op eens anders grond boomen te planten ten nutte van 
den pootgerechtigde. Dit poot- of plantrecht komt 
nog voor. Hermesdorf. 

L i t. : A. S. de Blécourt, Kort Begrip ( 4 1932). 

Pop noemt men het stadium in de gedaantever- 
wisseling der insecten, dat voorafgaat aan dat van het 



D 


Pop. Vier vlinderpoppen: A = Papilio machaon (konin- 
ginnepage) ; B = Melitaea maturna ; C = Saturnia pavo- 
nia (nachtpauwoog) ; D = Protoparce convolvuli » (lin- 
de pij ls taart). 

volwassen dier. De p. is door een dikken chitinewand 
omgeven en vertoont uiterlijk geen veranderingen; in 
het inwendige vinden echter vele omvormingen van 
weefsels plaats. M. Bruna. 

Pop (< Lat. pupa = meisje) is een plastische af- 
beelding van den mensch, vooral de vrouw. In hoofd- 


zaak behoort de p., dit in tegenstelling met het beeld, 
tot het terrein der gebruikskunst, als speelpop, tooneel- 
pop (> marionet), modepop voor het demonstreeren 
van mode, enz. De grens tusschen beeld cn p. is dikwijls 
niet strak te trekken. Wij bepalen ons hier tot de 
speelpop. Deze is een cultuurverschijnsel. Primi- 
tieve volken kennen haar waarsch. niet. Neolithische 
vondsten worden verklaard als afgodspoppen, die tot 
speelpop werden gedegradeerd. Bij de oude cultuur- 
volkeren zijn het vooral de Egyptenaren, die een schat 
van echte speelpoppen nagelaten hebben. Gesneden 
uit hout of gemaakt uit linnen, dat met papieren 
snippers opgevuld werd, kregen zij zelfs beweegbare 
ledematen. Ook kenden de Egyptenaren het harlekijn- 
systeem (broodbakkertje in het museum te Leiden). De 
Grieksche speelpop werd al gevonden in de onderste 
lagen van Troje (Schliemann): een popje van gebrande 
klei. Ook in kindergraven van Myceensche en Achaeï- 
sche culturen vond men speelpoppen. Het materiaal 
bestond uit klei, gips of was over een houten kern. 
Een drukke poppenindustrie bloeide te Sardes. Bij het 
huwen wijdden de Gr. meisjes hun p. toe aan Artemis 
of Aphrodite (Sappho). De Rom. speelpop had de Gr. 
tot voorbeeld. In kindergraven vond men gave typen 
in ivoor, hout en klei. Ook de catacombengraven gaven 
enkele voorbeelden. Uit de vroege M.E. zijn geen speel- 
poppen bewaard gebleven; haar bestaan kennen wij uit 
de lit. De oudst bewaard gebleven p. dateert uit de 
13e e. en vertoont veel overeenkomst met het klei- 
poppetje uit Troje. Vanaf de 15e e. ontwikkelt zich een 
geregelde poppenindustrie (Parijs, Neurenberg). Eerst 
de 17e e. brengt opnieuw den beschilderden, wassen 
poppenkop. Het streven naar realisme in de poppen- 
industrie loopt parallel met het onstaan van nauw- 
keurig nagebootste poppenhuizen (> Modelhuis). In 
deze periode stelde de speelpop steeds een volwassen 
dame voor in tijdscostuum. Vanaf de 14e e. werd zij 
ook als modepop gebruikt. De 19e e. bracht de speelpop 
tot technische vervolmaking; papier-maché, gutta- 
percha boden de mogelijkheid tot een natuurgetrouwe 
weergave. Kogelscharnieren en beweeglijke hals vol- 
tooiden deze. In 1826 kreeg men de eerste pop met 
slapende en bewegende oogen. Walzel nam in 1827 
patent op de sprekende en loopende p. Maar eerst in 
1855 kwam de eerste babypop op de wereldtentoon- 
stelling te Parijs. De 20e e. belichtte den kunstzinnigen 
en pacdagogischen kant van de p. Zij w r erd kunstobject 
en van massaproduct een individueel speelgoed. De 
vernieuwing kwam vanuit München. Maar de al te con- 
sequent doorgevoerde artistieke p. werden door het 
kind geweigerd. Marion Kaulitz en later Kathe Kruse 
vonden een meer bevredigend type, waarvan de stijl 
momenteel door de grootindustrie van poppen aange- 
nomen is. Zie ook > Poppenkast. Terlingen-Lücker . 

Lit.: Karl Gröbcr, Kinderspielzeug aus alter Zeit 
(1928) ; Max von Boehm, Puppen (1929). 

Pope, Alexander, Eng. dichter. * 21 
Mei 1688 te Londen, f 30 Mei 1744 te Twickenham bij 
Londen. Zoon van een welgesteld koopman. Daar 
hij als Katholiek uit het hooger onderwijs werd ge- 
weerd, en wegens zijn slechte gezondheid (hij was 
dwergachtig, zwak en misvormd) ontving P. geen 
geregelde opvoeding. Hij las en vertaalde op zeer jeug- 
digen leeftijd Klassieke schrijvers, zou op 16-jarigen 
leeftijd reeds zijn Pastor als geschreven hebben. 
Tot 1713 w r as P. lid van de Spectator-groep (> Addi- 
son c.s.) der Whigs, daarna van de on-officieele Tory- 
gezinde „Martin > Scribblerus Club” (Swift c.s.). 


87 


Popeline — Popper 


88 


P. gaf het Eng. vers in de 18e eeuw een klassieken 
vorm, stond echter boven de Klassicistische zoowel 
als de Romantische stroomingen van dien tijd. Zijn 
strijdlustig en vaak oneerlijk karakter vierde hij bot 
in vlijmscherpe satyres, die niet alleen uiting gaven 
aan zijn persoonlijke vijandschappen [> Philips (Am- 
brose)], maar gewoonlijk werkelijk bestaande litte- 
raire misvattingen geeselden. 

Werken: o.a. Pastorals (1709) ; Essay on Criticism 
(1711) ; The Rapé of The Lock (eomisch epos in den trant 
van Boileau en Tassoni ; 1712-14) ; Ilias-vertaling (1713- 
»20) ; The Dunciad (oorspr. anoniem, satyre ; 1728-'29, 
1713 uitgebreid) ; letterk. en philos. opstellen, zooals : 
Essay on Man (1733-’34) ; Epistle to Arbuthnot (tegen 
Prior’s Country and City Mouse). — U i t g. : Gedichten 
talloos. Prozawerken : N. Ault (1936). — L i t. : Cam- 
bridge Lit. (IX, Bensley) ; G. Paston, Mr. P. (1909); 
R. B. Griffith, Bibliography (1922-’27) ; Edith SithweU 
(1930) ; F. Brie, Engl. Rokoko-Epik (1927) ; G. Sherbum 
(1934). Etman . 

Popeline, dunne stof met zwakke dwarsribbetjes, 
ontstaan door den ketting veel dichter dan den inslag 
te nemen. Binding: plat. Materiaal: zijde, wol, event. 
katoen, of gemengd. 

Poperinge, stad in de prov. West-Vlaanderen; 
opp. 4 762 ha; ca. 12 000 inw. (vnl. Kath.). Centrum 
van hopteelt; tabaksteelt; schoennijverheid en aarde- 
werk. Bisschoppelijk college en staatsmiddelbare 
school; gasthuis, weezenhuis en een groot sanatorium 
„De Lovie”. P. bezit drie monumentale Gotische ker- 
ken, w.o. vooral de St. Bertinuskerk (14e e.), met een 
merkwaardigen preekstoel en een laat-Renaissance 
doxaal, en de St. Janskerk (13e e.) van belang zijn. 

Lit.: Opdedrinck, Poperingana (P. 1898). Hennus. 

Geschiedenis. P. is de Frankische neder- 
zetting Pupumingahem bij een oud-Romeinsche heir- 
baan. Gegeven door de Merwigings aan de St. Bertinus- 
abdij te St. Omaars. Stadskeure gegeven door den abt 
in 1147, naar die van Veurne. Verkreeg marktvrijheid. 
Ontwikkelde weefnijverheid. Was van de Vlaamsche 
Hansa van Londen. Langdurige twisten met laken- 
gilde van Ieperen. In 1360 vaart van P. naar den IJzer. 
Herhaaldelijk verwoest in de Engelsch-Fransche oor- 
logen der 14e-15e eeuw. Kende als een der eerste de 
beeldstormerij in 1566. Aan Frankrijk bij tractaat van 
Nijmegen (1678) tot dit van Rijswijk (1697). Opbloei 
van weefnijverheid en hopteelt in 18e eeuw. Hoofd- 
kwartier der Engelschen in den Wereldoorlog. Prims. 

Popocatepctl, vulkaan in den staat > Mexico 
(XVIII 608 H/I 8). 

Popokabaka, plaats in Belg. -Kongo, prov. 
Leopoldstad, district van de Kwango, aan den rechter- 
oever van de Kwango, op ong. 350 km van haar mon- 
ding. Bezettingspost en handelscentrum. Aanlegplaats 
van den scheepvaartdienst van Banningstad tot de 
Frans-Josefvallen. Mijnexploitaties. Monheim. 

Popoloka (Popoeloka), Noordel. stam der Otomi- 
Mangue, van de > Indianen van Middel-Amerika. 

Poppaea Sabina, Romeinsche keizerin, echt- 
genoote van Nero. Eerst met den lateren keizer Otho 
gehuwd. Deze stond haar af, en kreeg Lusitanië (Por- 
tugal) als provincie te besturen. P. was bij Nero de 
verdringster van Octavia. In haar zwangerschap gaf 
de wederhelft haar een dusdanigen trap, dat zij ervan 
stierf (65 n. Chr.). Slijpen. 

Poppe, E d w a r d, priester, apostel van het 
Eucharistisch leven. * 18 Dec. 1890 te Temsche (O.V1.), 
f 10 Juni 1924 te Moerzeke. Onderpastoor te Gent in 
1916, in 1918 kloosterbestuurder te Moerzeke, werd hij 


in 1922, niettegenstaande zeer zwakke gezondheid, om 

zijn schitterende 
gaven van geest 
en ziel, geeste- 
lijk bestuurder 
der clerici in sol- 
datendienst (Ci- 
bisten) in het 
kamp van Bever- 
loo, doch stierf 
na korten tijd in 
geur van heilig- 
heid. Mariakind 
en vooral apostel 
der H. Eucharis- 
tie, deed hij 
wonderen als op- 
voeder en zielen- 
leider. Hij schreef 
tal van leiden- 
de werkjes meest 
voor den > Eucharistischen kruistocht. 

Lit.: Br. Van Havere, Een apostel (1924) ; O. Jacobs, 
Edw. P. (1933). Allossery . 

Poppel, gem. in de prov. Antwerpen (II 512 El); 
opp. 3 149 ha; ca. 1 400 inw. (Kath.). Oneffen bodem, 
zandgrond, heide, moerassen en vijvers; landbouw. 
Werd van 1211 tot 1823 bediend door de abdij van 
Tongerloo, die er een hoeve met molen bezat, welke 
thans nog bestaan. In 1655 van Turnhout gescheiden 
en tot gemeente gemaakt. St. Valentijnskerk uit de 
16e e. met vierkanten toren van Kempisch model, in 
1906 herbouwd. Lauwerys. 

Poppel , N i c. J a n s z., een der martelaren van 
Gorcum. > Nicolaas Janszoon Poppel, en > Gorin- 
chem (sub : Martelaren van G.). 

Pöppelmann , Matthaus Daniël, archi- 
tect. * 1662 te Dresden, f 1736 aldaar. Belangrijk ver- 
tegenwoordiger van de late Barok. Hoofdwerken: 
Zwinger (zie afb. 3 en 4 op de pl. t /o kol. 385 in dl. IX), 
Palais Taschenberg, verbouwing slot Moritzburg, Elbe- 
brug, Dreikönigskirche, Hollandisches (thans Japani- 
sches) Palais, wellicht ook de Matthauskirche, alles te 
Dresden. 

Poppenhuis, > Modelhuis. 

Poppenkast. De p. met handpoppen is een ver- 
eenvoudigde vorm. De hoofdfiguur is in Ned. Jan 
Klaassen, de Guignol, de Kasperl, de Punch van de 
IIoll. poppenkast. De overlevering noemt een hist. 
Jan Klaassen, gehuwd met Katrijn Pieters, die in de 
2e helft der 17e eeuw te Amsterdam de poppenkast ver- 
toonde (Ter Gouw, Amstelodamiana, VIII 1893). 
Anderen meenen, dat de oorspr. Poezinelle (Pulcinella) 
of Polichionelfiguur ca. 1690 den naam Jan Klaassen 
kreeg naar een figuur uit het blijspel van Thomas 
Asselijn. De Amsterd. traditie van Jan Klaassen leeft 
nog voort in de poppenkast op den Dam aldaar. Zie 
nog > Poesjenel en -> Marionetten. T erlingen-Lücker . 

Poppenroovcr of rupsenjager (Caloso- 
ma sycophanta) behoort tot de fam. der loopkevers. 
Lengte tot 29 mm; kleur: goudgroen. Vooral Mei en 
Juni. Maakt jacht op rupsen van den nonvlinder en 
op de processierups ; is daardoor nuttig. Algemeen in 
Midden-Europa, in onze streken zeldzamer. M. Bruna. 

Popper, D a v i d, violoncellist. * 9 Dec. 1843 
te Praag, f 7 Aug. 1913 te Baden bij Weenen. Maakte 
sinds 1863 concertreizen. Componeerde ook talrijke 
populaire virtuozenstukjes en 4 concerten voor cello. 



89 


Poppingawier— Pordenone 


90 


Poppingawier, dorp van ca. 300 inw. in de 
Friesche gem. > Rauwerderhem (XI 208 B2). 

Poppo, hertog der Friezen, > Bubo. 

Poppo (Poppon), Heilige, belijder. * 978 te Deinze 
bij Gent, f 1048 te Atrecht. Als abt van Stablo ijverde 
hij onvermoeid om de hervorming van Cluny in Lotharin- 
gen te verspreiden. Feest 28 Jan. in het bisdom Luik. 

L i t. : Ladewig, P. v. Stablo und die Klosterreform 
unter den ersten Saliern (1883). 

Popuelles, gem. in het N.W. van de prov. Hene- 
gouwen (XIII 176 B2); opp. 368 ha, 220 inw. (Kath.); 
landbouw. Oude heerlijkheid. 

Populares (< Lat. populus = volk), de partij in 
Oud-Rome, die vooral uit de lagere volksklas, in strijd 
met de senaatspartij, ontstaan was, en vooral na den 
2en Punischen oorlog in aanzien steeg. 

Populatie (b i o 1.), een mengsel van homozy- 
gote óf heterozygote, of van homo- én heterozygote 
individuen, die hun ontstaan danken aan zelf bevruch- 
ting of aan onderlinge paring. Alle in de natuur spon- 
taan voorkomende soorten en rassen zijn p. Door stam- 
boomteelt kan men in een p. reine liniën of zuivere 
lijnen afzonderen. Dumon. 

Populier of esp, boom van het geslacht Populus, 
fam. der Salicaceeën. Hiervan zijn vsch. soorten in 
onze streken inheemsch of ingevoerd, o.a. de volgende: 
P. tremula (L.), ratelpopulier; deze heeft 
kleine bladeren met lange platte stelen, 2-huizige 
bloemen in katjes, die reeds in Maart bloeien. De 
ratelpopulier is een lichthoutsoort, stelt weinig eischen 
aan den grond, doch wordt ook geen groote boom; 
graag vormt hij wortelbroed. Voor de houtteelt van 
geen belang. De gewone abeel, P. Alba (L.), is 
afkomstig uit Z. -Europa. De bladeren zijn aan de 
onderzijde sterk behaard, evenals de bladstelen en de 
twijgen. Er komen twee soorten bladeren voor, groote 
handvormige aan de eindscheuten en kleine, langwer- 
pige aan de zijscheuten. De bloeiwijze is ongeveer als 



bij de P. tremula. Evenals deze stelt de abeel weinig 
eischen aan den bodem. Hij heeft veel licht noodig. 
Veelvuldig in parken. Voor de houtteelt is de waarde 
gering. De Italiaansche p., P. nigra (L.) 
var. fastigiata V.S., afkomstig uit Z.O. -Europa, 


heeft door zijn steil opgaande takken een pyramidaal 
voorkomen. Vaak voorkomend in parken en op kerk- 
hoven. Voor de houtteelt van geringe waarde. De 
zwarte p., P. nigra (L.), is de meest waardevolle 
van de inheemsche soorten. De bladeren zijn ong. 
ruitvormig, met lange platte stelen. De bloeiwijze is 
ongeveer gelijk aan die der andere populieren. Aan den 
bodem stelt hij vrij hooge eischen van vruchtbaarheid. 
Daar het hout zeer bruikbaar en de stamvorm goed is, 
werd hij langs wegen, dijken, waterloopen en in bosch- 
vorm aangeplant. Voor dit doel is hij echter in sterke 
mate verdrongen door den Canadapopulier, 
P. canadensis (Mönch), afkomstig uit N. -Amerika 
en in de 18e eeuw in onze streken ingevoerd. De groei 
van deze soort is sneller dan van de inheemsche popu- 
lieren; de stamvorm is recht, zoodat de boom zeer 
geschikt is voor de houtteelt. Er komen vsch. vormen 
voor, bijna alle zijn kruisingen, veelal met de P. nigra. 
Enkele vormen worden veelvuldig door kanker aan- 
getast; dan is de waarde voor de houtteelt gering. 
Sommige streken, zooals de Meierij van Noord-Bra- 
bant en het dal van de Maas met haar zijrivieren in 
Limburg, zijn bekend om de canada-teeit. Het zeer 
lichte en zachte hout wordt gebruikt voor de fabricage 
van lucifers en klompen, voor triplex, voor kisten en 
soms voor bouwhout. De kleur is geelwit. Sprangers. 

Populier bok top (Saperda 
carcharias), kever van de fam. 
der boktorren. Lengte 20-28 
mm; kleur grauwgeel ; het dier 
is behaard en heeft lange sprie- 
ten. Juni-Juli op populieren 
en wilgen. 

Populierzwam [Poly- 
porus (Fomes) connatus (po- 
pulinus)], steelzwammensoort 
van de fam. der buisjeszwam- 
men. Komt meestal met vele 
wit-grijze hoeden boven elkaar Popuherboktor. 
op populieren voor en is vrij algemeen in onze streken. 

Populus, Lat. naam voor > populier. 

Porcelein, > Porselein. 

Porccllis, Jan, schilder van marines. * Ca. 
1584 te Gent, f 29 Jan. 1632 te Zoeterwoudo bij Leiden. 
Een der eersten, die oog had voor de naturalistische 
behandeling van het zeestuk. 

L i t. : Wurzbach, Niederl. Künstlerlex. 

Porclié , F r a n q o i s, Fr. dichter, essayist en voor- 
al tooneeldichter. * 21 Nov. 1877 te Cognac (Charente). 
Als tooneeldichter herstelde P. op een zeer gelukkige 
wijze het vrije vers van La Fontaine en Molière. 

Voorn, w e r k o n : tooneel : Chevalier de Colomb 
(1922) ; La Paix (1933). Poëzie : A chaque jour (1904) ; 
Humus et Poussière (1911) ; Les Commandements du 
Destin (1921). Essay’s : Péguy et les Cahiers (1914) ; La 
Vie douloureuse de Baudelaire (1927) ; Paul Valéry et la 
Poésie pure (1927). — L i t. : H. Martineau, F. P. (1914). 

Porehercsse, 1° gem. in de Belg. prov. Lu- 
xemburg (XVI 736 B3); op 350 m hoogte; opp. 
1 451 ha, ca. 500 inw. (Kath.). Zandgrond, rustend op 
kleiaarde. Ijzererts. Landbouw, klompenmakerijen, 
bosschen. 

2° Gem. in de prov. Namen (XVIII 240 D/E 3); 
ca. 250 inw. (vnl. Kath.); opp. 1 004 ha; landbouw. 

Pordenone, Giovanni Antonio il, 
schilder. *Ca. 1484 te Pordenone, f Jan. 1539 te Ferrara. 
Werkte in Rome en Venetië, waar vooral Titiaan een 
stempel op zijn kunst drukte. Hij was zeer vruchtbaar. 

L i t. : Venturi, Storia delP arte Ital. 




91 


Porfier — Porselein 


92 


Porfier, alg. naam voor een meestal zuur uit- 
vloei! ngsgesteen te met porfierische structuur, d.i. 
met groote kristallen (> eerstelingen) in een fijnere 
grondmassa. 

Porficrict, uitvloeiingsgesteente van diorietisch 
magma, met zure plagioklaas als overwegend licht 
bestanddeel, verder met glimmer, hoornblende of 
augiet. Oorspr. gebruikt voor oudere gesteenten, thans 
vrijwel synoniem met andesiet; evenals kwartsporfie- 
riet synoniem is met daciet. 

Pori (Zweedsch: Bjömeborg), stad in het Z.W. van 
Finland (X 720 B3), aan den mond van de Koemo 
(Kokemaenjoki); opp. 3 260 ha, ruim 18 000 inw. (w.o. 
ca. 1 100 Zweden). P. dankt zijn opkomst aan een 
groot natuurlijk achterland, nl. beneden -Sa takunta 
en W. Tavasteland met Tampere. Stad en haven 
moesten meermaals verlegd worden. Van Ulvila of 
Ulfsby, den middeleeuwschen voorlooper, is de kerk 
bewaard gebleven. Ze ligt nu 6 km ten O. der stad en 
de tegenw. haven Mantyluoto ligt 20 km naar het W. 
Het is de 3e hout-uitvoerhaven van Finland. Een 
groot deel van den winter kan ze worden opengehouden. 
De stad heeft verder houtzagerijen, papier-, lucifers - 
en kistenfabrieken en een katoenspinnerij. Het Sa ta- 
kunta -museum heeft arehaeologische, ethnographi- 
sche en cultuurhistorische verzamelingen. De stad 
bloeit niet. /r. Stanislaus. 

Porie, > Huid. 

Porifera, > Sponzen. 

Porioinanic is de ziekelijke neiging tot zwerven. 
Zie ook -> Manie (2°) en > Monomanie. 

Por jusvallen , watervallen in de Store Luie Elf 
dicht beneden het groote Lule-meer. Hier is sedert 
1915 een der 6 groote Zw r eedsche staatselectriciteits- 
bedrijven gevestigd met een capaciteit van 98 000 pk. 
Hiervoor is een dam gebouwd van 1 250 m lengte en 
13 m hoogte.De nederzetting P.is door een spoorweg ver- 
bonden met Gellivara in het Noorden, jr. Stanislaus. 

Pornoejraphie (( Gr. pornos = ontuchtige). 
Onder p. verstaat men geschriften (boeken, al of niet 
geïllustreerde bladen, enz.), die opzettelijk het oneer- 
bare, obscene beschrijven om overeenkomstige ge- 
voelens bij den lezer te wekken. Ook obscene afbeel- 
dingen, plioto's, kaarten enz. kunnen hiertoe gerekend 
worden. Daar in alle landen wets- en strafbepalingen 
tegen de p. bestaan, welker toepassing echter naar 
land en tijd zeer verschillend is, vormt de verspreiding 
dezer geschriften doorgaans een clandestien bedrijf. 
Behalve deze opzettelijke p. is er nog overvloed van 
lectuur, die, hoewel niet met die uitgesproken bedoe- 
ling geschreven, het obscene zoo onverhuld uitstalt, 
dat zij in haar uitwerking met de eigenlijke p. gelijk 
gesteld moet worden. Boeken wetten. 

Porocjen (Russ. porog., meerv. porogi), stroom- 
versnellingen. 

Porokeratosis (g e n e e s k.), een chronische, 
door de vorming van punt- en schijfvormige hoorn- 
infiltraten in de huid gekarakteriseerde zeldzaam voor- 
komende aandoening. Men heeft kunnen aantoonen, 
dat p. een ziekteproces is, dat van de zweetkliermon- 
dingen uitgaat. De p. werd het eerst beschreven door 
Mibelli. E . Hermans. 

Poros (A n t. h i s t.), vorst uit het Indisch ge- 
west tusschen de Hydaspes en de Acesines, die weer- 
stond aan Alexander, ten slotte overwonnen werd in 
327, maar zijn rijk mocht behouden. In de onlusten na 
Alexander 's dood werd P. door den Macedoniër Eude- 
mus omgebracht. 


Porphyrius, Grieksch neo -Platonisch philosoof. 

* 233 in Batanea of Tyrus, f 304 te Rome. Hij schreef 
in anti-Christelijken geest commentaren op hetw r erk 
van zijn leermeester Plotinus en op oudere Gr. w r erken, 

o. a. op de Elementen van Euclides. Zijn werk over de 

Categoriae van Aristoteles, Isagoge, door Boëthius in 
het Latijn vertaald, is in de M.E. veel gebruikt 
als leerboek der logica. Zie ook > Boom van 
Porphyrius. Dijksterhuis. 

Porpora, Niccola Antonio, compo- 
nist en zanglecraar. * 1686 te Napels, f 1766 aldaar. 

Porreclus ((Lat. porrectum = gerekt) (mu- 
ziek), > neum van 3 noten, waarvan de middelste 
de laagste is; bij het Gregoriaansch in gebruik. Zie 
afb. 4 in kol. 496 in dl. XVIII. 

Porrctanus, Gilbertus, Fr. bisschop. 

* Ca. 1076, f 1154. Doceerde te Parijs, stierf als bis- 

schop van Poitiers, schreef commentaren op de psal- 
men en op de brieven van Paulus, op de opuscula sacra 
van Boëthius. Op het concilie van Rheims 1148 moest 
P. dwalingen herroepen, die hij aangaande de II. 
Drieëenheid en de Menschwording verkondigd had. 
In het waagstuk omtrent de universalia verdedigde 
hij het realisme. Sloots. 

Porring noemt men de hoogte of de pijl van een 
gemetselden boog, d.w.z. de afstand, dien de top 
hooger ligt dan de aanzet of geboorte. Zie afb. in kol. 
689 van dl. V. 

Porselein. Voor de grondstof, zie > Kaolien. 

Geschiedenis. Het eerste echt of hard p. werd in 
China waarsch. rond de 7e e. vervaardigd; het beleefde 
in dit land zijn hoogste bloeiperiode tusschen de 14e 
en 17e e. (zie > China, sub kunst). In de 16e e. werd de 

p. -fabricatie in Japan ingevoerd, w 7 aar zij spoedig tot 
hooge ontwikkeling kwam (zie > Japan, sub VII F). 

Alhoewel in Europa de massa-invoer van dit Oos- 
tersch p. (o.m. door de Oost-Indischc Compagnie) eerst 
in de 16e-17e eeuw aanving, bereikten afzonderlijke 
stukken onze gewesten sedert de M.E. De eerste po- 
gingen om dit p. na te bootsen, leidden tot het vervaar- 
digen van zacht of onecht p. Zoo maakte 
men in het midden der 16e e. te Florence het > Medici- 
porselein. In de 17e en vooral in de 18e e. ontstonden 
fabrieken van zacht p. in Frankrijk, o.m. te Saint- 
Cloud, te Rijsel, te Chantilly. te Atrecht en te Saint- 
Amand; doch de bekendste producten in zacht p. 
w r erden te Sèvres gemaakt. In Zuid -Nederland stichtte 
F. J. Peterinck te Doornik een p. -fabriek (1750-1805), 
w'elke gedeeltelijk onder Duitschen invloed w r erkte. Het 
Engelsch zacht p. uit de 2e helft der 18e e. kwam vnl. 
uit de centra Woch ester, Bow, Chelsea en Derby. 

Het oudste Europeesch hard p. werd door J. F. 
Böttger te Meissen in 1710 vervaardigd. > Meiss(e)ner- 
p. Deze fabricatie vond, vaak met ondersteuning van 
den vorst, spoedig navolging in andere Duitsche ste- 
den; voornaamste fabrieken: Weenen (1718) en Ber- 
lijn (1751), verder Höchst (1740), Fürstenberg (1753), 
Frankenthal (1755), Ludwigsburg (1758), Nymphen- 
burg (1753). Evenals Meissen maakten deze fabrieken 
zoow r el tafelserviezen als kleinplastiek. Ook buiten 
Duitschland werden in de 18e e. belangrijke p. -fabrie- 
ken gesticht; in Italië: Venetië, Doccia bij Florence en 
Capo di Monte bij Napels; in Spanje: Buen Retiro bij 
Madrid; in Denemarken: Kopenhagen; en in Rusland: 
Sint-Petersburg. In Zuid-Nederland w T erkten te Brussel 
de Manufacturen van Montplaisir (1786- ’90) en van 
Etterbeek (1787-1803). In Noord-Nederland hadden 
de Delftsche plateelbakkers sedert de 17e eeuw in hun 


93 


Porseleinaarde — Portaalkrnan 


94 


aardewerk het decor van het Oostersch p. soms nage- 
bootst; zie > Delftsch aardewerk. De oudste p. -fa- 
briek in Ned. werd te Weesp opgericht in 1767; daarna 
volgt Oud-Loosdrecht; doch het mooiste Ned. p. werd 
te Den Haag op het einde der 18e e. gemaakt; het is 
gemerkt met den ooievaar uit het stadswapen. 

Op den hoogen bloei tijdens de 18e e. volgde een 
periode van verval; de meeste fabrieken bepaalden 
zich bij een slaaf sche nabootsing van hun vroegere 
productie. De herleving kwam geleidelijk, in de 2e helft 
der 19e e., toen de eerste wereldtentoonstellingen op- 
nieuw Chineesch en Japansch p. te zien gaven. In na- 
volging hiervan legde men zich eerst toe op technische 
verbetering der p. -fabricatie, later volgde ook her- 
nieuwing in het decor. Vooral de fabriek van Kopen- 
hagen ging in deze nieuwe wegen op; rond 1900 werden 
haar producten toonaangevend voor heel het Euro- 
peesch p. De bloei der ceramiek tijdens de laatste decen- 
nia kwam ook het p. ten goede. Zie ook > Ceramiek. 

Lit. : J. P. Van Goidscnhoven, La céramique chin. 
sous les Ts’ing (1936) ; L. Schnorr von Carolsfrld, Porzel- 
lan der europ. Fabriken des 18. Jhdt. ( 4 1922); Fr. Hof- 
mann, Das Porzellan der europ. Manufacturen im 18. 
Jhdt. (1932); Lowet de Wotrenge, Essai sur la p. dite 
de Bruxellcs (1934) ; E. Soil de Moriamé, Les p. de Tour- 
nay ( 2 li»35) ; H. v. Gelder, Cat. der verzameling Haagsch 
p. (1916). Voor de porseleinmerken : J. Graesse en 

F. Jaennicke, Führer für Sammler von Porzellan 

( 16 1922) ; W. Chaffers, Ma.»ks and Monograms ( l3 1931) ; 
Löwenberg, Tabelle der wichtigsten Porzellanmarken 
( 5 1926). V. Uerck. 

Gebruik in de techniek in hoofdzaak voor drie 
verschillende groepen van doeleinden: 1° voor chemisch 
vaatwerk, 2° als bouwmateriaal, 3° voor electrische 
isolatoren. Voor al deze is alleen het echte (harde) p. 
geschikt, d.i. p. gebrand uit kaolien, kwarts en veld- 
spaat zonder toevoeging van kalk of phosphaten. In 
het bijzonder heeft men den laatsten tijd het voor 3° 
bestemde p. aan nadere studie onderworpen en een 
reeks van eischen opgesteld, waar het aan moet 
voldoen. Zernikc. 

Porseleinaarde, » Kaolien. 

Porseleinbloempje, > Steen breek. 

Porselein hoen (Porzana porzana), moerasvogel; 
iets grooter dan een spreeuw. In vsch. tinten bruin met 
witte vlekjes en banden; buik grijswit; snavel groen- 
achtig en rood. Broedt in moerassen en wordt zeer 
zelden gezien. Het voedsel bestaat voornamelijk uit 
insecten, slakken, wormen en zaden. Bernink. 

Porseleinslak, tot 
het geslacht Cypraeabehoo- 
rende, in zee levende slak- 
kensoort met een fraai ge- 
kleurd, eivormig opgerold, 
porseleinachtig huis. De 
tijgerslak (C. tigris) heeft 
een gevlekte schaal; de geel- 
witte schaal van C. moneta 
wordt in Afrika als betaal- 
middel gebezigd. M. Bruna. 

Porseleinzvvain (Ar- 
millaria mucida), steel - 
zwammensoort van de fam. 
Porseleinslak (C. tigris: der plaat j eszwammen. Komt 
tijgerslak). dikwijls en dan over den 

geheelen stam op beuken voor. De hoed is 3-8 cm 
groot, wit, grijs of bruinachtig op een witten steel. 

Porsenna, koning van Clusium in Etrurië om- 
trent 500 v. Chr. Belegerde Rome, op verzoek van 


den verdreven Tarquinius Superbus. Over zijn succes 
varieeren de bronnen. Waarschijnlijk heeft hij Rome 
vernederende voorwaarden opgelegd. 

Porsflruiid, stad in het Z. van Noorwegen 
(58°N.. 9°0.), aan de N. punt van de Friersfjord; ca. 
8 600 inw. Ten N. der stad ligt een dichtbewoond indu- 
striegebied (hout en porselein). Een Kath. kerk in 
oud-Noorschen stijl. 

Porson, Richard, Klassiek philoloog. * 25 
Dec. 1759 te East-Ruston (Norfolk), f 25 Sept. 1808 te 
Londen. 1792 prof. te Cambridge, 1806 bibliothecaris 
van de Royal Institution te Londen. Zeer goed tekst- 
criticus; beroemd om zijn uitg. van Aeschylus en de 
gedeeltelijke van Euripides. 

Lit.: J. E. Sandys, A Ilist. of class. Scholarship 
(II. 424-430) ; Dict. of Nat. Biogr. (XLVI). Zr. Agnes . 

Port, sterk gealcoholiseerde Portug. wijn (ca. 
20 % alc.), meestal als morgendrank geschonken. 

Porta, 1° C a r 1 o, Ital. dichter. * 15 Juni 1776 
te Milaan, f 5 Jan. 1821 aldaar. Was bankemployé. Hij 
portretteerde het Milaneesch leven tijdens de Fransche 
Revolutie en de Oostenrij ksche overhcersching. 

Voorn, werken: La nomina del cappellan ; 
El viagg de frau Condutt (in dialect ; 1887). 

2° Constanzo, Ital. componist. * Ca. 1530 
te Cremona, f 1601 te Padua. P. was Franciscaan en 
oefende het kapel meesterschap uit in vsch. steden van 
Italië, w.o. Ravenna en Padua. Zelf gevormd door 
Willaert te Venetië, telde hij onder zijn leerlingen o.m. 
Viadana. Zijn werk bevat een boek missen, vsch. bun- 
dels motetten en madrigalen enz. Lenaerts . 

3° G i a c o ra o della, Ital. architect. * Ca. 
1537 te Rome, f 1602 aldaar. Leerling van Michelange- 
lo en na diens dood de leidende bouwmeester in Rome, 
o.a. voor den bouw van de St. Pieter. Hij was een der 
voormannen der Barok en ontplooide een enorme 
werkkracht. 

Lit.: A. Riegl, Entstehung des Barockstils in Rom 
(1923). Schretlen . 

Portaal (Lat. porta), 1° tot rijk plastisch motief 
uitgewerkte ingangspartij van een gebouw, in het 
bijzonder uitgewerkte ingangspartij van (Romaansch 
of Gotisch) kerkgebouw. 

2° Kleine hal, vestibule of „toch tsl nis” in woonhuis. 



Portaalkraan ; 1 = ballast ; 2 = kraanbaan. 


Portaalkraaii (t e c h n.), een om zijn prac- 
tischen vorm vooral op haventerrein en opslagplaatsen 
zeer veel voorkomend type hefwerktuig. De naam wijst 



95 


Portalegre — Port Elizabeth 


96 


op den vorm van den onderbouw, een geconstrueerd 
portaal. Het geheel is gemakkelijk verplaatsbaar en 
neemt niet veel ruimte in, doordat terrein tusschen de 
portaalpooten vrij blijft voor goederenverkeer of op- 
slagruimte. Een variant is de halfportaalkraan, waar- 
bij één poot van het portaal vervangen is door 
een verrijdbaar steunpunt op een vaste construc- 
tie. E. Bongaerts. 

Portalegre (Lat.: Ammania), hoofdstad van het 
gelijknamige Portug. district (6 441 km 2 , ca. 175 000 
inw., Kath.), in de prov. Alemtejo. P. (39°40'N., 
7°30'W.) telt 11 000 inw. (Kath.) en ligt bij de Siërra 
de P. Bisschopszetel. Uitvoer van laken. 

Portalis, Jean Etienne Marie, Fransch 
rechtsgeleerde en staatsman. * 1 April 1746 in de Pro- 
vence (bij Toulon), f 25 Aug. 1807 te Parijs. Als advo- 
caat gevestigd, streed hij vooral tegen de opvattingen 
der legisten, waarbij hij propageert een wetensch. be- 
studeering van het recht steunend op moraal, wijsbe- 
geerte en geschiedenis. Van regeeringszijde werd hem 
een onderzoek naar de rechtspositie der Protestanten 
in Frankrijk opgedragen. Onder het Directoire moest 
hij, wegens zijn oppositie tegen de beperking der ge- 
wetensvrijheid, naar het buitenland vluchten (hier 
schreef hij zijn Essai sur 1’usage et 1’abus de Tesprit 
philosophique au XVIII siècle). Na zijn terugkeer in 
Frankrijk werd hij door Bonaparte aangewezen als lid 
der commissie, belast met de voorbereiding van den 
Code civil (> Burgerlijk Wetboek, sub A). P. had 
daarbij voorkeur voor het Rom. recht. Hij speelt voorts 
een belangrijke rol bij de regeling van vsch. moeilijk- 
heden op kerkrechtelijk gebied. Minister van eeredienst 
(1804), lid der Fransche Academie (1806). 

Werken: o.a. Discours, rapports et travaux inédits 
sur le Code civil et sur le Concordat (uitg. 1845). — L i t. : 
Lydie Adolphe, P. et son temps (1936); Armand Lods, 
in : La Grande Fincyclopédie (s.v.). Hermesdorf . 

Portamento (Ital.), > Glissando. 

Porta Nigra (Lat., = Zwarte of Donkere Poort), 
monumentaal twee-poortig poortgebouw van de Ro- 



Porta Nigra te Trier. 


meinsche vestingwerken te Trier, gebouwd in de eerste 
eeuw na Chr., met twee, ten deele drie bovenverdie- 
pingen, uitwendig versierd met halfzuilcn cn archi- 
traaf ornamentiek; in de M.E. een tijdlang tot kerk 
ingericht. W. Vermeulen. 

Port Artliur, 1° (Japansch: Riojoenko) haven- 
stad in het Japansche gebied Kwantoeng (VII 


384 H3); ca. 130 000 inw. De ijsvrije haven is handels- 
en oorlogshaven. Technische hoogeschool. P. A. werd 
in 1894 door de Japanners veroverd, maar dezen moes- 
ten het aan China, teruggeven ten gevolge van het in- 
grijpen van Rusland, Frankrijk, Duitschland. In 1898 
werd het door Rusland gepacht. In Jan. 1905 gaf 
generaal Stöszel zich hier aan de Japanners over tijdens 
den Russisch- Japanschen oorlog. Heere. 

2° Stad in den N. Amer. staat Texas (29°57' N., 
94°0.) ; ruim 50 000 inw. (1930). Zeer belangrijke 
petroleumhaven aan de Golf van Mexico. 

Portatile ( ( Lat. portare = dragen), > Draag - 
altaar. 

Portato, muziekterm voor gedragen voordracht 
met zachten aanzet of aanslag. > Bogen (2°). 

Port au Prince, hoofdstad en voornaamste 
haven der rep. Haïti, West-Indië, Oostelijk gelegen 
van de gelijknamige bocht. Ca. 100 000 inw. Aarts- 
bisschopszetel. 

Port Darvvin , (vroegere naam: Palmer- 

s t o n), havenstad met prachtige natuurlijke haven 
in Noord-Australië (III 288 El); ca. 1 600 inw. De 
plaats is vnl. van belang voor het verkeer; hier eindigt 
de groote overland-telegraaflijn van Adelaide en be- 
ginnen- de onderzeesche kabels naar Java (Banjoe- 
wangi). In P. D. begint een spoorlijn naar het bin- 
nenland. Zetel van een Kath. bisschop. D. Brouwer. 

Porte d’entrée (genees k.), de plaats, waar 
een ziektekiem of smetstof (virus) het gezonde lichaam 
binnen dringt. Evenals de besmettingswijze, is ook de 
p. voor verschillende > besmettelijke ziekten ver- 
schillend. De p. is een van de factoren, die bij het indi- 
vidu den loop van de besmetting bepalen. Zij kan zijn: 
de huid (> Mijnwerkersworm), het oogbindvlies, de 
slijmvliezen van mond-, neus- en keelholte, van den 
darm (typhus), van de urinewegen e.a. Lang niet altijd 
is de p. de plaats of ook maar de hoofdzetel van de 
ziekte; de bacteriën kunnen via bloed of lymphe in- 
wendig gelegen organen ziek maken (> Encephalitis; 
Nekkramp). Voor veel ziekten is de p. een bepaalde, 
voor andere is ze wisselend; van een aantal ziekten is 
ze niet nauwkeurig bekend. Kleine verwondingen of 
oneffenheden in huid en slijmvliezen kunnen het bin- 
nendringen van parasieten in het lichaam vergemak- 
kelijken. Botman. 

Porte de sortie (genees k.), plaats, waar een 
ziektekiem of smetstof het lichaam verlaat (met spu- 
tum, faeces, urine e.a.). De p. verschilt naar de ziekte, 
of naar den toestand van den lijder. Via de p. vinden 
de smetstoffen weer hun weg naar de buitenwereld, 
vanwaar ze weer opnieuw besmetting van gezonden 
kunnen veroorzaken. Botman . 

Port Elizabeth, havenstad in Unie van Z. Afri- 
ka (I 536 F8); ligt aan de Algoabaai: 80 m boven den 
zeespiegel; de toegang is zeer steil, soms met trappen. 
Inwoners: ca. 45 000 Blanken, 17 000 Kleurlingen, 
13 500 Naturellen en 1 500 Indiërs. P. E. is de derde 
haven wat handelsverkeer betreft; stapelproducten zijn 
wol en huiden; uit- en invoer voor het O. deel der Kaap- 
prov., Oranje-Vrijstaat en Rhodesië; belangrijk nijver- 
heidsmiddelpunt (gieterijen, machine-, meubel- en 
autofabrieken, leerlooierijen en schoen- en lederwerk- 
fabrieken). De laatste dertig jaren een toenemende 
immigratie van Afrikaners, die het Eng. karakter der 
stad, althans industrieel, veranderd hebben. Ontstaan 
uit een mil. post, ingesteld in 1799 en als stad aange- 
legd na de landing van 6 000 Britsche kolonisten in 
1820 door den waamemenden Kaapschen gouverneur 


97 


Porten — Porto 


98 


sir Rufane Donkin, die haar noemde naar den voor- 
naam zijner vrouw. Besselaar. 

Porten, H e n n i e, Duitsche filmactrice. * 7 
Jan. 1890 te Maagdenburg. In de eerste jaren na den 
Wereldoorlog trok zij de aandacht. Na enkele jaren 
non -activiteit verscheen zij in 1935 in haar laatste 
film. Haar bekendste rol is die van Anna Boleyn 
(regie Ernst Lubitsch, 1920). 

Portes Gil, E m i 1 i o, Mexicaansch politicus. 
* 30 Oct. 1891 te Ciudad Victoria. Eerst advocaat en 
hoogleeraar; minister van Binnen 1. Zaken in het kabi- 
net Calles; na den moord op Obregon, 17 Juli 1928, 
werd hij tot president van de republiek gekozen, tot 
5 Febr. 1930; in Sept. 1929 sloot hij een accoord met de 
Katholieken. Cosemans. 

Port Foead, > Port Said. 

Port Gen til, haven in Fransch Equatoriaal Afri- 
ka, bij kaap Lopez (ï 536 D5); uitvoer van palmolie, 
koffie, houtsoorten, ivoor, guano; bij P. een fabriek 
voor het verwerken van de walvisschen, die voor- 
komen langs de kust. Door zijn ligging aan de mon- 
ding van de Ogoewe is P. G. de haven van Gaboen. 

Port Glasgow, centrum van scheepsbouw aan 
de rivier de Clyde, Schotland (XII 464 D4); ca. 
20 000 inwoners. 

Port Harcourt, havenplaats in Eng. Nigeria 
ten N. van Bonny aan een delta-arm van den Niger 
(I 536 D4); uitgangspunt van den Oost-Nigeria-spoor- 
weg. 

Porticus (Gr. > stoa), zuilenhal, die men in 
de Oudheid rond tempels en huizen, doch ook alleen- 
staande aantrof. De p. had gewoonlijk een muuraf- 
scheiding tusschen de twee deelen, zoodat men er zich 
tegen zon en wind beschutten kon. Ook aan markt- 
plaatsen, in gymnasia en palaestra’s, aan de Dipylon- 
straat te Athene en soms aan de havens waren er dgl. 
hallen gebouwd. Het bouwen ervan kwam te Rome 
sedert de 2e eeuw v. Chr. algemeen in zwang, en van 
nuttigheids- werd de p. pronkgebouw. E. De Waele. 

Portiekwoning, woning met portiek ; de term 
wordt inzonderheid gebruikt, wanneer een groot aan- 
tal woningen met hun voordeuren aan één zelfde por- 
tiek uitkomen. 

Portiuncula-aflaat. Het Portiuncula-kapel- 
letje, waarin de H. > Franciscus zijn roeping leerde 
kennen, bevindt zich in de groote basiliek Maria ter 
Engelen, een goed half uur van Assisi. Hier heeft 
volgens de traditie Franciscus op zijn aanvrage van 
Christus zelf den P. verkregen voor den inwijdingsdag 
2 Aug. 1216 en elk jaar op den herdenkingsdag. Hij 
moest dien P. laten bevestigen door paus Honorius III, 
die toen te Perugia verbleef. 

Over den P. is eeuwen lang gestreden, vooral sinds 
1900. 1° Het verhaal van de verschijning 
van Christus, alléén overgeleverd door getuigenissen 
uit de 14e eeuw, kan niet als historisch worden be- 
schouwd. 2° Tegen de meening, dat Franciscus van 
paus Honorius III viva voce (mondeling) één v o 1- 
1 e n aflaat verkreeg voor 2 Aug. van elk jaar, zijn 
vsch. moeilijkheden ingebracht, voornamelijk: het 
niet vermelden van den P. in de oudste bronnen; de 
tegenovergestelde gewoonte der pausen in dien tijd. 
Men heeft ze niet geheel afdoende kunnen weerleggen, 
ofschoon men door nauwlettende studie dichter tot den 
oorsprong is genaderd, nl. tot vóór 1280 (reeds 1268?), 
terwijl men in 1894 nog slechts duidelijke gegevens 
kende uit de 14e eeuw. Twijfel bleef bestaan bij den 
Bollandist F. v. Ortroy S.J., mgr. Kirsch en, zelfs na 


de nieuwste vondsten, bij N. Paulus. Andere historici, 
zooals Sabatier (aanvankelijk tegenstander) en de 
Katholieken H. Holzapfel O.F.M., A. Fierens, R. de 
Nantes O. Cap.. L. Oliger O.F.M. achtten daarentegen 
de historiciteit voldoende gegrond. 3° De af laat, 
waarover de discussie liep, is: de volle aflaat, op 2 Aug., 
elk jaar eenmaal te verdienen in het Portiuncula- 
kapelletje, die dan later tot andere kerken werd uitge- 
strekt. De zgn. toties-quoties-aflaat 
(d.i. bij elk bezoek) op 2 Aug. is bekend sinds de 14e 
eeuw. De toties-quoties-aflaat voor eiken dag van 
het jaar bestaat alleen in genoemd kapelletje; een 
publiek pauselijk document is eerst bekend uit 
het pontificaat van paus Benedictus XV; over den 
vroegeren tijd werd tusschen de geleerden een scherp 
dispuut gevoerd. De rechtsgeldigheid van den P. is 
echter thans aan geen twijfel onderhevig. Over de 
voorwaarden zie de auteurs bij > Af laat. v. d. Borne . 

Lit. : zie Dict. Théol. Cath. (XII, 2602-2611 ; 

Teetaert) : Lex. Theol. Kirche (VIII, 380 vlg. ; Bihl). 

Port Jackson, haven van Sydney, Nieuw-Zuid- 
Wales, Australië. P. J. is een diep in het land dringen- 
de baai, die door een smalle opening (The Gap) met 
den oceaan in verbinding staat. Aan deze zeer be- 
schutte reede werd in 1788 Sydney gesticht. 

Portland, 1° stadsdistrict op het gelijknamig 
schiereiland in Engeland (XII 464 E6); 12 000 
inw. Kalksteengroeven; Portland Stone. Cement erop 
lijkend heet Portlandcement. 

2° Stad in den N. Amer. staat O r e g o n (XVIII 
608 F5); ruim 300 000 inw. (1930). P. ligt aan de 
Willamette, dicht bij de monding van deze rivier in de 
Columbia River. Door de kanalisatie van deze stroo- 
men is P. voor zeeschepen bereikbaar. Uitvoer van 
hout, landbouw- en veeteeltproducten. P. is een van 
de mooiste en rijkste steden van de Unie. D. Brouwer. 

3° Stad in den N. Amer. staat M a i n e ; ruim 
70 000 inw. (1930). Visschershaven. 

Portlandcement, -> Cement. 

Portland -vaas, vroeger Barberini -vaas; waar- 
schijnlijk Alexan- 
drijnsch fabri- 
kaat, van donker- 
blauw glas, waar- 
over een melk- 
witte glaslaag 
met in cameo- 
techniek een voor- 
stelling van de 
bruiloft van Pe- 
leus enThetis(P); 
in de 17e e. te 
Rome gevonden, 
thans in het 
Britsch Museum 
te Londen. 

W. Vermeulen. 

L i t.: Kisa, Das 
Glas im Altertum 
(1908). 

Port Louis, hoofdstad van het Eng. eiland 
> Mauritius met ong. 55 000 inw. (I 536 17). 

Port Na tal, > Durban. 

Porto, ook O p o r t o, hoofdstad (41°9 , N., 
8°37'W.) van de Portug. prov. Minho en het gelijk- 
namige district (2 338 km 2 , ca. 796 000 inw., Kath.); 
telt ca. 232 000 inw. (Kath.) en ligt 6 km van de 
monding in het nauwe granietische dal van den Douro. 



XX. 4 


99 


Porto Alegre — Port Royal 


100 


Centrum van industrie (weverijen, kleeding, metaal, 
meubel, kurk, leder, zeep en kaarsen); natuurlijk ver- 
keersmiddel punt van N. Portugal (buitenl. havenver- 
keer in 1926: 5,6 millioen ton). Invoer van ruwe grond- 
stoffen, uitvoer van wijn (Douro -portwijn), kurk en 
erts. De oude stad met haar met tegels getooide huizen 
heeft vele oude bouwwerken, als de kathedraal (12e 
eeuw), Martinus- (12e eeuw) en Franciscuskerk (1383- 
1410), Kristalpaleis, enz. Bisschopszetel. 

De voorstad Vila Nova de Gaia (aan den linkeroever 
van de Douro) heette vroeger Portus Cale (= rots- 
haven). Hieruit ontstond de naam Portugal: deze 
naam ging nl. over op de heele vestiging, vervolgens 
op het diocees en ten slotte op den staat. Sipman. 

1*01*10 Alegre, hoofdstad van den staat Rio 
Grande do Sul, in de rep. Brazilië (VI 160 E/D 7-8); 
ca. 300 000 inw. (w.o. 35 000 Duitschers); voornaam- 
ste handelsplaats in het Z. van Brazilië. Meerdere 
hoogescholen. Vsch. industrieën, o.a. textiel, machi- 
nes. Uitvoer van landbouw cn vcctceltproducten. 
Aartsbisschopszetel. Zuylen. 

Porto Alexandre, natuurlijke haven in het Z. 
van Portug.- West- Afrika (Angola) (I 536 D/E 6). 

Portoferraio, hoofdstad van het eiland Elba 
(XTV 320 C3) in de Ital. prov. Livomo, ca. 9 000 inw. 
Hoogovens. Verblijfplaats van Napoleon I 1814- ’15. 

Portolane of Portulane, > Periplocs. 

Porto I\ovo, stad in Fransch-West-Afrika (I 536 
D4); ca. 22 000 inw.; hoofdplaats van Dahomey; 
P. N. is door een spoorweg met Kotonau verbonden. 

Porto Praya, hoofdstad der > Kaapverdische 
Eilanden, gelegen op Sao Thiago (I 536 A3). 

Porto-Kichr, Georges de, Fransch-Parnas- 
siaansch dichter, maar vooral tooneelschrijver in de 
naturalistische richting. * 20 Mei 1849 te Bordeaux, 
f 6 Sept. 1930 te Parijs. Zijn helden worden gedreven 
door primaire geslachtsdrift. Deze ongezonde „théatre- 
d’amour”, steunend op een snijdende taal, doet even- 
wel soms sterk dramatisch aan. Willemyns. 

Porto ft Ico, het Oostelijkste en kleinste eiland 
der Groote Antillen, gelegen in de Caribische Zee, be- 
hoorend aan de Ver. Staten (lS^ö'N., 66°30'W.); 
opp. 8 896 km 2 , met ca. 1543 000 bew. P. is berg- 
achtig en bereikt in de Siërra de Luquillo een hoogte 
van 1 066 m. Vulkanische verschijnselen en aardbe- 
vingen (uitbarsting 1919). Het ligt in de subtrop. 
zone; veel neerslag (1 500 - 2 000 mm) door den N.O. 
passaat, aan de Zuidzijde echter minder. Temp. 24 è, 
27° C. Onder de bevolking zeer vele Spaansche immi- 
granten. Onderwijs is verplicht. Onder het Amerik. 
bestuur is de welvaart zeer toegenomen. Voornaamste 
exportartikelen: suiker, tabak, bananen, katoen. De 
handel, die zich in de laatste 25 jaren verdertigvoudigd 
heeft, heeft vooral plaats met de Ver. Staten, en is ge- 
concentreerd te San Juan. Het bestuur van P. is ge- 
regeld in 1917 door de zgn. Jones Act. De gouverneur 
staat aan het hoofd van het bestuur. P. is missiegebied 
der Ned. Dominicanen. 

Geschiedenis. P. is in 1493 door Columbus 
ontdekt. Meerdere pogingen der Engelschen om zich 
van het eiland meester te maken, zijn mislukt. Den 
opstand in 1823 wisten de Spanjaarden te bedwingen. 
In 1898 werd het door de Amerikanen veroverd, die 
het behielden en het een zekere mate van zelfbestuur 
hebben gegeven. Zuylen. 

Port o-Rieo-randmzinking , meer dan 8 000 m 
diepe inzinking in den Atl. Oceaan, beginnende ca. 
150 mijl benoorden den N.W. hoek van Porto Rico en 


zich uitstrekkende tot bijna 65° W. Het W. gedeelte 
is het diepst, aldaar werd 8 138 en 8 341 m (op 19°36'N. 
en 66°26'W.) gelood. Een looding van 8 525 m 
van den Amerik. kruiser „Dolphin” wordt als niet 
zeker beschouwd, daar geen grondmonster werd op- 
gehaald. Wissmann. 

Porto Santo, Port. eiland ten N.O. van Ma- 
deira (I 536 BI); opp. 50 km 2 met ong. 2 500 bew. 
Wijnbouw; drukbezocht strand. De gelijknamige 
hoofdplaats heeft ong. 2 000 inwoners. 

Portretbuste, > Buste. 

Portretkunst. Deze is waarschijnlijk zoo oud 
als de beeldende kunst zelve. Wij weten, dat zij reeds 
hoog bij de Antieken bloeide (vooral bij de beeldhou- 
wers). De oudste voorbeelden van geschilderde p. zijn 
de zgn. Fajjoemportretten uit Egypte (zie pl. t/o kol. 
760 in dl. I). Voor de latere kunst vindt men geen spo- 
ren vóór het eind der 14e e. en het oudste stuk, waarop 
men wijzen kan, is het portret van den Franschen 
koning Jan den Goeden (Louvre). Van het begin der 
15e e. af ontwikkelde deze kunst zich in op- en neer- 
gaande lijn tot op onze dagen toe. Hoogtepunten in 
vsch. landen en periodes zijn: de Nederlanden in 15e, 
16e en 17e e. (J. v. Eyck, Rogier, Moro, van Dyck, 
Rembrandt, F. Hals, enz.), Italië in 15e en 16e e. 
(Ghirlandajo, Botticelli, Raffael, Titiaan, enz.), 
Duitschland in 16e e. (Dürer, Holbein, enz.), Spanje 
in 17e e. (Velasquez, enz.), Frankrijk in 18e en 19e e. 
(La Tour, Fragonard, Manet, Renoir, enz.), Enge- 
land in 18e eeuw (Gainsborough, enz.). Zie > 
Schilderkunst. Zie ook > Familieportret. Voor af- 
beeldingen, zie bij de voornaamste schilders en lan- 
den. Schretlen. 

Port Royal, vroegere naam van > Annapolis 
Royal. 

Port Royal (Portus regius), Cisterciënse- 
rinnenklooster nabij Parijs, in 1204 door Mathilde de 
Garland gesticht; sedert 1214 abdij. Het werd in 1609 
door zijn jonge abdis Angélique Amauld volledig her- 
vormd en nam sindsdien een buitengewone uitbreiding: 
reeds in 1626 telde het meer dan 70 nonnen en in 1646 
werd een bijhuis Port Royal de Paris, in tegenstelling 
met Port Royal des Champs, opgericht; daarbij kwam 
nog, dat de abt van Saint-Cyran, sedert 1638 biecht- 
vader der religieuzen, in 1638 te P. R. des Champs 
een centrum schiep voor leeken, die zich geestelijk van 
de wereld afzonderden („s o 1 i t a i r e s”), aan wie 
hij de zorg opdroeg van kleine scholen („p e t i t e s 
é c o 1 e s”). Niettegenstaande hun kort bestaan 
(1638/43 tot 1660) hebben deze scholen, dank zij de 
geleerdheid en toewijding der leeraren, ontzaglijken 
invloed uitgeoefend: Antoine Arnauld, Le Maitre, 
Nicole, Lancelot, De Sacy, Pascal enz. hebben tot den 
bloei dier scholen krachtig bijgedragen. 

Onder invloed van Saint-Cyran is P. R. in den 
Jansenistenstrijd verwikkeld geraakt. Nonnen en 
solitaires weigerden hardnekkig de veroordeeling van 
Jansenius te onderschrijven (1653); in 1664 werden zij 
door den aartsbisschop van Parijs in den kerkdijken 
ban geslagen; de nonnen van P. R. de Paris werden 
naar P. R. des Champs verbannen en haar meisjes- 
scholen geschorst (1679); zij kregen ook verbod nog 
verder novicen aan te nemen. In 1705 weigerden zij 
opnieuw de veroordeeling van paus Clemens XI te 
onderteekenen; hun klooster werd opgeheven, de 
22 overgebleven religieuzen in andere kloosters onder- 
gebracht, de gebouwen met kerk en kerkhof verwoest 
(1710). De ruïnen van P.R. des Champs behooren nu aan 


101 


Port Said — Portugal 


102 


de Société de saint Augustin et des arais de Port Royal. 

L i t. : A. Malvault, Répertoire alphabétique des 

personnes et des choses de P. R. (Parijs 1902) ; Ch. Cle- 
mencet, Hist. générale de P. R. (10 dln. Amsterdam 
1755-’57) ; Ch. A. Sainte-Beuve, P. R. (3 dln. Parijs 
1840-’48) ; H. Reuchlin, Gesch. v. P. R. (Hamburg 
1839-*44) ; J. Berliet, Les amis oubliés de P. R. (1921) ; 
Cécile Gazier, Hist. du monastère de P. R. (1920) ; N. 
Abercrombie, The origins of Jansenism (1936). Voor de 
scholen van P. R. zie o.a. Bernard, The little Schools of 
P. R. (1915) ; J. Sellmair, Die Padagogik de9 Jansenismus 
(1932). Voor den invloed van P. R. op cultureel gebied, 
zie nog : H. Bremond, Hist. litt. du sentiment reiig. (dl. 
MI, IV-V). A. De Meyer. 

Port Said, havenstad in het N.O. van Egypte 
bij het Suez-kanaal (I 636 bijkaartje Nijldelta Dl). Het 
ontstond tijdens den aanleg van het Suez-kanaal (1859) 
en ontwikkelde zich snel tot een drukke aanloophaven 
met thans ong. 110 000 inw. De buitenhaven, 230 ha 
groot, wordt door twee golfbrekers ingesloten; op den 
Oostelijken staat een standbeeld van F. de Lesseps. 
P. S. is ook een drukke zeebadplaats; door een spoor- 
lijn verbonden met Kairo en Suez, door een bootlijn 
met Damiette. Het is genoemd naar den khedive Said 
(1854- ’63). Er tegenover ligt Port Foead, in 1926 
door de Suez-mij. als woonplaats voor haar personeel 
gesticht. P. S. is de zetel van den apost. vic. van de 
Suezkanaalzone. v. Velthoven. 

Portsmouth, 1° voornaamste oorlogshaven van 
het Britsche Rijk (XII 464 T6), gelegen in een 
Alluviale vlakte. Van het eiland Wight gescheiden 
door het Spithead Kanaal. Ca. 250 000 inw. Scheeps- 
bouw, arsenalen. De stad omvat het eigenlijke P., de 
garnizoensstad, Portsea met de scheepswerven, South- 
sea, een populaire badplaats, en Landport, de woon- 
wijk voor de industriearbeiders. G. de Vries. 

2° Stad in den N. Amer. staat V i r g i n i a; ca. 
46 000 inw. (1930). > Norfolk. 

3° Stad in den N. Amer. staat O h i o ; ca. 42 500 
inw. (1930). Fabrieken en kolenmijnen. 

4° Havenstad in den N.Amer. staat NewHamp- 
s h i r e ; ca. 14 500 inw. (1930). Scheepsbouw, 
machinefabrieken. In dit P. werd door bemiddeling 
van president Theodore Roosevelt de vrede van P. 
gesloten, die een einde maakte aan den Russ.-Japan- 
schen oorlog. Rusland erkende het Jap. protectoraat 
over Korea en stond aan Japan Dalny, Port Arthur, het 
Z. van Sachalin en de spoorwegen van Z.Mantsjoerije af. 

Port Soedan, jonge havenstad van ong. 30 000 
inw. aan de Roode zee in Anglo-Egypt. Soedan (I 536 
bijkaartje De Nijl C4) ; de uitvoerhaven van dit belang- 
rijk Eng. gebied, door spoorwegen met Wadi-Halfa, 
Berber, Kartoem en Sennaar verbonden. 

Portugal (Republica Portuguesa). I. Aardrijks- 
kunde en economie, A) Algemeen. P. is een repu- 
bliek in Z.W. Europa. 

Haar naam ontleent zij 
aan de haven Portus Cale 
(zie > Porto). Opp. 

88 683 km 2 ; aantal inw. 
circa 6360000 (1930), 
bijna allen Katholiek. 

Zie pl. (vgl. index in 
kol. 831/832); voor de 
kaart, zie bij > Spanje. 

B) Ligging. P. wordt 
begrensd in het W. en Z. 
door den Atl. Oceaan, 
in het O. en N. door Spanje. Het ligt zeer geschikt 



Wapen van Portugal. 


voor den handel op W. Afrika, Midden- en Z. Ame- 
rika; het vormt een tusschenstation voor hetzeever- 
keer van W. Europa naar de tropische landbouwge- 
bieden in het O. en naar het Middellandsche-Zeege- 
bied. Het heeft echter weinig goede havens en een 
onbeduidend achterland. 

C) Opbouw en reliëf. Het oude Iberische massief 
(bestaande uit gneis, graniet, kristallijne leien, enz.), 
dat in P. in het N.W. en Z.O. tot aan de zee komt, 
heeft zijn hoofdrichting N.O. -Z.W. gekregen door de 
Hercynische plooiing. Van een latere opwelving ligt 
de hoofdculminatie, de zgn. Iberische hoofdculminatie, 
in de richting van laatstgenoemde plooiing. Interfe- 
reerend met deze culminatie, treedt de horstwerking 
van het hoofdscheidingsgebergte op (Siërra de las 
Mesas, S. da Estrella, S. da Cintra). Doordat de romp- 
vlakte vaak gebroken en verbogen is, zijn ook vsch. 
bekkens ontstaan, waarin Douro, Taag, Sado en Gua- 
diana stroomen. De Port. gebergten zetten zich meestal 
voort op Spaansch gebied, uitgezonderd het Algar- 
visch grensgebergte. 70 % van den bodem van P. is 
vrij van jonge bedekking; de overige 30 % bestaan 
vnl. uit Tertiaire en Quartaire lagen. De zoomland- 
vorming (haffen, lido’s, duinen, delta’s) is Alluviaal. 
Van K. Vincent tot de Taagmonding zijn geen goede 
havens, uitgezonderd de baai van Setubal; vandaar af 
steilkust tot K. Carvoeiro en verder duinkust met 
haffen; Oporto heeft daar een goede haven. 

D) Klimaat. Onder invloed van het Iberisch mini- 
mum heeft P. in den zomer vooral N.W. en W. winden, 
die geen regen brengen in tegenstelling met de in dien 
tijd ook optredende Atlantische cyclonen (Z.W. 
winden), wier invloed zich uitstrekt van het N. tot 
het Midden. Het kustgebied ondergaat den verkoelen- 
den invloed van den zeewind. Door het veelvuldiger 
optreden van de Z.W. en W. winden is de neerslag in 
den winter veel grooter. De neerslag neemt naar het 
Zuiden af. De koude brengen in den winter de 
uit het binnenland komende O. winden. Philippson 
onderscheidt: a) Noord-Atlantisch klimaatgebied (het 
kustgebied ten Noorden van de Taag), gekenmerkt 
door overheersching van de zeewinden, rijken neerslag 
(ongeveer 80 cm) en groote vochtigheid in alle jaarge- 
tijden, gematigde temperatuur, vooral koele zomers 
(Juli ca. 19° C; Jan. ca. 8° C). b) Z. Atlantisch (kust- 
gebied ten Z. van de Taag) met heete, droge zomers 
en zachte winters met rijken neerslag (Juli ca. 27° C; 
Jan. ca. 10° C); jaarl. regenval ca. 50 cm. Om zijn be- 
schutte ligging wordt de oever van de Taag tusschen 
Lissabon en Cascaes, de zgn. Costa do Sol (= zon- 
kust), in den winter veel bezocht. 

E) Planten- cn dierenwereld. Naarmate dc droge 
tijd naar het Z. langer, en de neerslag evenals het aan- 
tal regendagen minder wordt, worden de Midden- en 
W.Europ. plantensoorten vervangen door de Mediter- 
rane. De weiden in het N. maken rundveetcelt moge- 
lijk; in het Z. vindt men meer schapen en geiten. Ezel, 
muildier en paard doen dienst als last- en trekdieren. 

F) Bevolking en godsdienst. Anthropologisch on- 
derscheidt men in Portugal Mediterrane, Nordische 
en Alpine typen. De Portugeezen zijn dolichocephaal 
(langgerekte schedel) en in haar en oogen het don- 
kerste volk van Europa. Alhoewel Portugal vrijwel 
geheel Katholiek is, wordt deze godsdienst niet door 
het geheele volk beleefd. In het Z. praktizeert 10 %; 
het midden is volgens den patriarch van Lissabon 
„een groot geestelijk kerkhof”; in het N. is de toe- 
stand veel beter. P. telt vele bedevaartplaatsen, 


103 


Portugal 


104 


o.a. Nossa Senhora de Fatima (W. helling der Siërra 
d’Estrella) en Bom Jesus in Braga. P. telt 3 kerk- 
provincies: de aartsbisdommen Lissabon, Braga en 
Evora met 11 suffrag. bisd. in P., terwijl bovendien 
5 koloniale bisdommen onder Lissabon staan. 67 % 
der bevolking is analphabeet. De Port. bevolking is 
gehecht aan traditie. 

G) Sociaal -economische ontwikkeling. Reeds in 
het Palaeolithicum was P. bewoond. Later stichtten 
de megalithenbouwers hun nederzettingen tegen de 
bergen tot meer dan 950 m hoogte. Onder invloed der 
Romeinen, die hun sterkten in de dalen aanlegden, 
gingen de Port. meer en meer in de vlakten wonen. De 
Arabieren en Berbers brachten akkerbevloeiing, ver- 
beterden de olijfteelt, voerden nieuwe gewassen in, 
enz. Na de verdrijving der zgn. Mooren begon P. te 
koloniseeren en werd het rijk en machtig. Prachtige 
gebouwen o.a. in den Manoestijl herinneren daaraan. 
De kolonisatie eischte veel menschen: het platteland 
ontvolkte. Het grootgrondbezit breidde zich uit en 
het bodemgebruik werd meer en meer extensief. Toen 
de schijnwelvaartsbronnen van woekerhandel en het 
delven van edele metalen niet meer vloeiden, verviel 
het volk tot een geestelijke en materieele armoede, die 
het nog niet te boven is. De arbeid wordt nog als een 
noodzakelijk kwaad beschouwd. Zie ook onder, sub 
Geschiedenis. 

H) Middelen van bestaan. Uit de indeeling van de 
gemeenten naar de grootte blijkt het agrarisch karakter 
van P. Bijna de helft van de bevolking woont in gem. 
beneden de 2 000 inw., 27 % in die van 2 000 tot 5 000 
en slechts 12 % in steden boven 100 000 inwoners. 

De landbouw (vooral granen: tarwe, maïs) wordt 
zeer extensief uitgeoefend. De helft van den hiervoor 
benutten cultuurbodem ligt braak als gevolg van de 
geringe bemesting. De opbrengst per ha is de geringste 
van Europa. Het grootgrondbezit heeft dit in de 
hand gewerkt. De dichtbevolkte gebieden (Lissabon 
en Opórto uitgezonderd) liggen waar het grootgrond- 
bezit zich het minst ontwikkeld heeft. P. is een van de 
eerste wijnbouwlanden der aarde (veel eigen gebruik). 
Bekend is de port van het boven -Dourogebied. Veel 
fruitteelt: kersen, appels, peren, pruimen, zuidvruch- 
ten. Ong. 9000 km 2 wordt thans bevloeid. De bosch- 
bouw heeft groote beteekenis om de boschproducten 
(hout, kurk, hars, terpentijn, kastanjes enz.). P. is de 
eerste kurkproducent der wereld. Voor P. geldt: hoe 
dichter de bevolking, hoe meer bosch. Veeteelt. Van 
den bodem is 30 % geschikt voor weidegrond. Vee- 
teelt; in het Z. vooral schapen en geiten. Het meest 
gebruikte lastdier is de ezel. De paarden en muildieren 
zijn bijna even talrijk. Visschcrij. Per hoofd vangt de 
Portugees evenveel visch als Engelschman of Deen; in 
volgorde der waarde vooral: sardines, tonijn, mossels 
en elft. Mijnbouw. P. levert 6 % van de wereldpro- 
ductie van kopererts (Rio Changa - S. da Grandola). 
Bij Oporto ontgint men per jaar ca. 200 000 ton anthra- 
ciet. Zout wordt gewonnen bij Setubal. Industrie. Om 
de havensteden Lissabon en Oporto concentreeren zich 
de industrieën, die buitenl. grondstoffen noodig heb- 
ben, bijv. katoen, wol, schoenleer, ijzer. Specifiek 
Port. is de bouw van geglazuurde kachels. Huisindus- 
trie is nog de pottenbakkerij. Jonge ind. zijn: visch - 
conserven, kurk, geconfijte vruchten, glas en marmer. 
De handel zetelt vooral in Lissabon en Oporto (94 % 
van den invoer en 82 % van den uitvoer). De belang- 
rijkste invoerart. zijn: ijzer en staal, katoen, kolen, 
visch, petroleum, suiker, machines, maïs, huiden, 


rijst, kunstmest, textiel, verf en koffie. Uitvoer: wijn, 
visch, kurk, textiel, enz. Totaal werd in 1935 inge- 
voerd voor 2.218.784.781 escudos en voor 892.294.561 
esc. uitgevoerd [1 escudo is (1937) 7,5 centj. 

I) Bestuur. De grondwet van de republiek dateert 
van 21 Aug. 1921. Uitvoerende macht: president, voor 
4 jaar gekozen door het Congres. Wetgevende macht: 
Congres, bestaande uit twee Kamers (Senaat gekozen 
voor 6 jaar door de gemeenteraden: Kamer van Afge- 
vaardigden gekozen voor 3 jaar bij alg. stemrecht). 
Feitelijk heerscht er thans echter dictatuur. Zie onder, 
sub II (gesch.). 

L i t. : W. v. Balen, P., de tuin van Europa (1930) ; 
H. Lautensach, P. (in : Petermanns Mitteilungon, Er- 
ganzungsheft 213, 1932) ; id., P. u. Spanicn (in : Ilandb. 
der Geogr. Wiesensch., Heft 14-18, 1935) ; M. Sorre, P. 
(in : Géogr. Univers., Vil Parijs 1934). Sipman. 

J) Weermacht. Het leger in het moederland is 
tevens bestemd voor de verdediging van de Azoren 
en Madeira. Het bestaat uit: 21 reg. inf., 9 bat. jagers, 

4 afzonderlijke bat. (eilanden), 2 bat. wielrijders, 

3 bat. mitrailleurs, 2 cav. brigaden en 5 regionale cav. 
regimenten, 5 reg. art., 2 gemengde afd. art. (lange 
kanonnen en houwitsers), 2 afd. rijdende art., 3 afd. 
bergart., 2 reg. zware art., 2 reg. kust-art., 4 mobiele 
bat. kust-art. (eilanden), 3 bat. luchtafweer, 2 reg. 
genie, 1 bat. pontonniers, 1 reg. telegrafisten, 1 reg. 
spoorwegtroepen, 3 reg. luchtvaart (93 vliegtuigen), 

1 bat. ballontroepen. De republikeinsche garde (5 690), 
de fiscale garde (5 189) en de veiligheidspolitie (5 253), 
uit vrijwilligers bestaande, zijn semi -militaire orga- 
nisaties. De dienstplicht is algemeen van 17 tot 45 
jaar: van 21 tot 24 jaar in het actieve leger, van 25 tot 
40 jaar reserve, van 41 tot 45 jaar territoriale reserve. 
Eerste oefeningstijd normaal 15 maanden. Jaarl. vredes- 
sterkte: 3 146 ofL en 22 924 onderoff. en minderen. 

Koloniën. Het kol. leger wordt gerecruteerd 
uit het actieve leger in het moederland (vrijwilligers 
met 4 jaren, dienstplichtigen met 3 jaren dienstver- 
band) en uit inlanders (in beginsel tot mil. dienst ver- 
plicht, te beginnen met 20 jaar; duur 15 jaar). Angola: 
o.a. 14 inlandsche comp. inf.; sterkte totaal: 4 544 
(113 off.). Mozambique: o.a. 10 inl. comp. inf.; sterkte 
totaal: 2 667 (109 off.). Etablissement de 1’Inde: o.a. 

2 inl. comp. inf. en 4 comp. mil. politie; sterkte to- 
taal 1 379 (39 off.). Macao: sterkte 911 (36 off.). Timor: 
sterkte 486 (11 off.). Guinea: sterkte 287 (8 off.). St. 
Thomé en Prince: sterkte 155 (9 off.). Cap vert: sterkte 
84 (4 off.). 

De vloot telt : 12 kanonneerbooten, 6 torpedojagers, 

3 torpedobooten, 3 onderzeebooten, 26 watervlieg- 
tuigen. De vlootwet 1930 voorziet in uitbreiding. 
Sterkte bemanning: 5 506 (926 off.). Vrijwilligers 6 
jaar, dienstplichtigen 4 jaar diensttijd. Voor beide 
categorieën verlenging met 3-jar. periodes mogelijk. 

L i t. : Annuaire mil. (1936). v. Munnekrede. 

II. Geschiedenis. De oorspr. bewoners waren de 
Lusitaniërs, die in 138 v. Chr. door de Romeinen onder- 
worpen werden. Na de vsch. volksverhuizingen be- 
zetten ca. 711 de Arabieren het land, dat echter lang- 
zamerhand door de vorsten van Castilië en Leon werd 
herwonnen. Alfons I wist zich door Castilië in 1143 als 
onafhankelijk koning van P. te doen erkennen. Johan I 
(1383-1433) legde den grondslag voor de koloniale 
uitbreiding: Ceuta. Zijn jongste zoon, Hendrik de 
Zeevaarder, moedigde de ontdekkingstochten aan langs 
de kust van Afrika; onder Johan II (1481-’95) werd 
Kaap de Goede Hoop bereikt; tijdens Emanuel den 


105 


Portugal 


10G 


Grooten (1495-1521) beleefde P. zijn hoogsten bloei. 
Vasco da Gama landde in 1498 in Indië; de stadhou- 
ders Almeida en Albuquerque maakten uitgebreide 
veroveringen, terwijl Cabral Brazilië ontdekte (1500). 
Door deze en andere uitbreidingen werd P. verrijkt 
en werd Lissabon de eerste havenplaats van Europa. 
Doch langzamerhand ging het land achteruit door te 
groote krachtsinspanning, door de vervolging der 
Joden en van de Mooren. Met den kardinaal -koning 
Hendrik stierf het Portugeesche koningshuis uit 
(1580); Philips II van Spanje liet P. door Alva inlijven. 
Dit had voor P. het verlies ten gevolge van een groot 
deel der koloniën ten voordeele van de Ned. Republiek 
en van Engeland. De ontevredenheid hierover kwam 
in 1640 tot uitbarsting, toen P. zich onafhankelijk 
maakte onder Jan van Braganza (1640- ’56). In 1703 
sloot Pedro II (1683-1706) het verdrag van Methuen, 
waardoor P. economisch en politiek van Engeland 
afhankelijk werd. Josef I Emanuel (1750- ’77) liet zich 
door Pombal in het spoor brengen der „verlichte des- 
poten”. Terwijl Johan VI in 1807 naar Brazilië vlucht- 
te, wisten de Engelschen zich in P. tegen de Franschen 
staande te houden; Johan VI keerde in 1820 terug en 
erkende de liberale grondwet van 1822. Na den bur- 
gerstrijd tusschen Pedristen en Miguelisten (zie hier- 
over Pedro I, Miguel en Maria da Gloria) wisselden 
liberalen en conservatieven elkaar af in de regeering, 
tot een derde partij, de republikeinsche, aanhangers 
verwierf, omdat vooral het financieel bestuur veel te 
wenschen overliet. Op 1 Febr. 1908 werd de koning 
Karei I (1889-1908) met den kroonprins vermoord en 
volgde de jonge Manuel op (1908-H0). In Oct. 1910 
brak echter de revolutie uit, die zich zoowel tegen het 
koningschap als tegen de Kerk keerde; in 1911 kwam 
een republikeinsche grondwet tot stand. Afhankelijk 
van Engeland verklaarde P. in 1916 den oorlog aan 
Duitschland, en verkreeg bij den vrede een klein deel 
van Duitsch-Oost-Afrika. De binnenlandsche onrust 
duurde voort tot generaal Carmona in 1926 door een 
staatsgreep zich tot president maakte, de Cortes ont- 
bond en met behulp van Oliveira Salazar de financiën 
in evenwicht bracht. Deze volgde hem op als president 
en voert een dictatuur, die door haar gematigdheid en 
rechtvaardigheid, ook jegens de Kath. Kerk, een zegen 
is voor het land. P. is verdeeld in 22 districten, waar- 
van er 3 op de Azoren en 1 op Madeira bestaan, welke 
eilanden dus niet tot de koloniën gerekend worden. 

L i t. : G. Diercks, Port. Geschichte (1927) : T. Le- 
grand, Histoire de P. (1923); Hans Meyer, Das port. 
Kolonialreich der Gegenwart (1918) ; L. de Poncins, 
Le Portugal renait (1936). Derks. 

III. Taal. Het Portugeesch is de meest Westelijke 
Romaansche, dus Indo-Gcrm. taal. Gesproken in P., 
Galicië, de Azoren en Brazilië en voorts in creolisee- 
ringen. Verschilt van het Spaansch, o.a. door minder 
Arabische, doch meer Fransche leenwoorden en neus- 
klanken. De oudste voorbeelden van het gebruik van 
het Portugeesch als schrijftaal zijn van rond 1200. 

L i t. : Re vista Lusitana, Frei Domingos Vieira, 
Tesouro da lingua portugueza (6 dln. 1873). Weijnen. 

IV. Portugeesche letterkunde. Tot de eerste uitin- 
gen der Port. letterkunde behoort de Gallicisch-Port. 
lyriek (13e e.), verzameld in Cancioneros (ruim 
2 000 verzen). Men onderscheidt: 1° de autoch- 
t h o n e lyriek, die, buiten de Moorsche poëzie 
om, Oosterschen invloed verraadt, wellicht van psalm- 
vertalingen, bekend door kerkelijke liturgie en de be- 
devaarten naar Santiago de Compostela. Het vroegste 


vers (1199) wordt toegeschreven aan koning Dinis, den 
grooten troubadour. 2° De Cantigas de Amor 
enCantigas de Amigo, die sterk de ken- 
merken dragen van de Proven Qaalsche lyriek. Het 
oudste vers van dit genre (1189) is van Pay Soarez de 
Ta vei roos. Het proza (enkele documenten einde 12e e.} 
vindt als litterair instrument eerst toepassing (begin 
14e e.) in de kronieken, in religieus- 
ascetische werken, in heiligenlevens 
en legenden. Merkwaardig zijn de geslachts- 
registers („livros de linhagem”), o.a. van D. Pedro, 
Conde de Barcellos (1289-1354), die tot de Bretonsche 
sagencyclus teniggaan. De meeste van de vroeg-Port. 
vertalingen der Bretonsche legenden zijn verloren, be- 
halve die van de Historia dos Cavalleiros da Mesa 
Redonda e da Demanda do Santo Graal. Uit deze 
Arthur-legenden komt voort het proto-type van de 
ridderromans: Amadis de Gaula (ca. 1350), waarsch. 
geschreven door Joao de Lobeira. Epische gedichten, 
gelijk aan de Fransche en Spaansche, kent de Port. 
lit. niet. Een enkel episch gedicht, maar van veel 
lateren datum dan het Chanson de Roland of het Poema 
de Mio Cid, is het Poema da Batalha do Salado van 
Alfonso Giraldez (1340). Door de afwezigheid van 
epische lyriek ontbrak ook het materiaal voor de ro- 
mances. Zij ontstaan wel, maar geheel on der Spaanschen 
invloed. In deze periode schrijven de Port. dichters 
zelfs Spaansch. De kroniekschrijvers der 15e eeuw 
waren in dienst der koningen. De eerste groote Port. 
historiograaf is Femam Lopez (ca. 1380 - ca. 1460). 
Zijn opvolger Gomez Eanez de Zurara (ca. 1410- ’74) 
zette zijn Cronica de D. Joam voort. In deze eeuw wor- 
den ook reeds Lat. en Gr. Klassieken vertaald, onder 
aanmoediging van koning Duarte (1391-1438). 

In de 16c eeuw begint voor P. het roemrijkste 
tijdperk (ontdekking van den Zeeweg naar Indië). Het 
stelt zich open voor de Ital. Renaissance. Gil Vicente 
(ca. 1465-1536) legde den grondslag voor het drama, 
B. Ribeiro (1482-1522) en Cr. Falcao (ca. 1512- ’53) 
voor de lyrische liefdespoëzie (invloed der Ital. klas- 
sieken) en Fr. de S& de Miranda (1485-1558), de Huma- 
nist van Portugal, voor de bucolische poëzie. Jorge 
de Montemör (1520- ’61), vnl. Spaansch schrijvend, 
behoort om zijn Diana (naar den geest zuiver Portug.) 
onder de belangrijkste bucolische dichters. Op drama- 
tisch gebied is het aantal epigonen van Gil Vicente 
omgekeerd evenredig aan hun artistieke conceptie. 
Te noemen zijn de cx-Franciscaner monnik Antonio 
Ribeiro (1520- ’91), bijgenaamd Chiado (de spotvogel). 
Moraliseerende allegorieën schrijven o.a. Antonio 
Prestes (een Auto da Ave Maria), de blinde Balthazar 
Diaz, Jorge Pinto, Anrique Lopez. Een eigen plaats 
neemt Jorge Ferreira de Vasconcellos (1515- ’63) in, 
die in zijn Eufrosina en andere stukken het toenmalige 
stads- en hofleven uitbeeldt (invloed van de Sp. 
Celestina?). Ook Luis de > Camoes (1524- ’83) schreef 
voor het tooneel; het geniaal dichterschap van dezen 
rustelooze, die geen tooneel tot zijn beschikking had, 
vindt zijn uitdrukking in het grootsche nationale epos: 
Os Lusiadas. De zee en de ontdekkingsreizen hebben 
in deze gouden eeuw der Port. letterkunde de motieven 
geleverd voor de belangrijkste litteraire momumenten. 
Navolgers van Camoes zijn o.a. de zgn. „Quinhentis- 
tas” (16e-eeuwers): Joao Lopes Leitao, Antonio de 
Abreu, Luiz Franco, Femao Alvaras d’Oriente. Ber- 
nardo Gomes de Brito verzamelde twaalf van deze 
verhalen in: Historia Tragica-Maritima (2 dln. 1735- 
’36). Van historisch belang zijn de „Cartas” van Aionso 


107 


Portugal 


108 


de Albuquerque (1461-1516), gouverneur van Indië. 
Trots al het exotische van dit soort verhalen bleef de 
ridderroman in trek: Clarimundo en Palmeirim de 
Inglaterra van Francisco de Moraes (ca. 1550) werden 
door een heele reeks gevolgd. De mystieke en religieuze 
lit. verrijken Frei Heitor Pinto (1528- ’84), Amado 
Arraez (1530-1600) en vooral Frei Thomé de Jesus 
(1529- *82). 

De kunstmatigheid en opgeschroefdheid, kenmerken 
van de 17e-ecuwsche Europ. letterkunde, tastten ook 
de Port. „seiscentistas” aan. De belangrijkste figuur is 
D. Francisco Manuel de Mello (1608- *66) met „Carta 
de Guia de Casados”, verder zijn te noemen Diogo Ca- 
macho met burleske verzen en Soror Violante do Ceo 
met religieuze poëzie. Mystiek dichter is D. Francisco 
Child Rolim dé Moura (1572-1640), die in zijn dorre 
„Os Novissimos do Homem” de vier uitersten bezingt. 
Karakteristieke dichtwerken uit de 17e eeuw vindt 
men bijeen in de beide verzamelwerken Fenix Ren as - 
cida (5 dln. 1716- ’28) en Eccos que o Clarim da Fama 
da (2 dln. 1861- *62). De schaarschte aan profaan proza, 
evenals trouwens aan andere litteraire uitingen, is 
opvallend: Portugal doorleeft de 60-jarige Spaansche 
overheersching. De vermaarde minnebrieven van de 
non Marianna Alcoforado (1640-1723), waarvan de 
oorspr. tekst verloren is, zijn als het eenige zuiver ge- 
voelde voortbrengsel van dezen tijd te beschouwen 
(Braga). De ridderroman rekt zijn bestaan nog met 
wanproducten als Christus da Alma van Gerardo de 
Escobar en Desmaios de Maio van Diogo Ferreira 
Figueiroa. Ten slotte hooren bij deze periode de 15 dln. 
preeken van den Bossuet van Portugal, den Jezuïet 
Antonio Vieira (1608- ’97). 

In de 18e c. begonnen ook in P. de Arcadias welig 
te tieren: de Arcadia Ulyssiponense en de Nova Arca- 
dia. Zij streven naar zuivering van Gongoristischen 
wansmaak. Antonio Diniz da Cruz e Silva en Pedro 
Antonio Gorrea Garcao (1724- *72) zijn de meest pro- 
minente dichters der eerste Arcadia. Een vruchtbaar 
poëet met zuiveren stijl is ook Francisco Manuel do 
Nascimento (Filinto Elyseo). Het purisme tot in het 
uiterste doorgevoerd verstikte op den duur de poëzie. 
Door oprichting van de Nova Arcadia trachtte José 
Agostinho de Macedo (1761-1881) vernieuwing te 
bereiken; naast hem is nog te noemen Elmano Sadino 
(Manel Maria Barnosa du Bocage) (1765-1805). 

De eerste decennia der 19e eeuw vormden een tijd- 
perk van onrust (Fransche overheersching en twisten 
tusschen Miguelisten en Constitutionalisten). Terug- 
gekeerde ballingen brachten de Romantiek: Almeida 
Garrett (1799-1854) voerde de lyrische romantiek en liet 
historisch tooneel in, en Alexandre Herculano (1810- 
*77) schreef hist. romans en geschiedk. werken. Deze 
beide figuren domineeren de laat ingezette romantische 
periode. Herculano had tal van navolgers: Antonio de 
Oliveira Marreca (1805- ’89), Joao de Andrade Corvo 
(1824- ’90), Amaldo da Gama (1828- *69). In een nieuwe 
phase trad de Romantiek met Camillo Castello Branco 
(1825- *90), in wiens laatste werken het Realisme reeds 
doorbreekt. Francisco Gomes de Amorim (1827- *92) 
werd zeer populair door zijn spelen en sentimenteele 
poëzie. Als reactie tegen de romantische uitwassen 
ontstond in 1865 de groep van Coimbra, zoowel op 
Duitschland als op Frankrijk georiënteerd. Tot hun 
woordvoerders behoort Anthero de Quental (1842- *91), 
wiens werken een overgang vormen naar het Realisme. 
De grootmeester van het Port. Realisme is José Maria 
d 2 E<;a de Queiroz (1843-1900), die vooral sociale pro- 


blemen behandelt. Joao de Deus (1830- *96) zoekt zijn 
inspiratie onder het eenvoudige volk. Joaquim Guil- 
hermo Gomes Coelho (Julio Dinis) (1839- *71) neemt bij 
voorkeur het „bourgeois** -type tot voorwerp. De 
criticus van dit tijdperk is Theophilo Braga (1843- 
1924). Antonio Nobre (1867-1900) werd als dichter der 
vorige generatie algemeen gewaardeerd; „saudade” , 
de melancholische trek van heel de Port. lit., kenmerkt 
zijn werk bijzonder. 

Lit.: A. Forjaz Sampaio, Hist. du lit. port. (3 dln. 
1928-’32) ; G. Le Gentil, La litt. port. (1935). Terlingen . 

V. Beeldende kunst. A) Bouwkunst. Uit de 

Romeinsche en Moorsche perioden zijn vrijwel geen 
resten over; een eigen architectuur begint met het zelf- 
standigworden van het land in de 12e e. Belangrijke 
Romaansche monumenten zijn de kathedraal 
van Coimbra (eerste hoofdstad), met een weerbaar, 
burchtachtig karakter (ca. 1150), de Tempelierskerk te 
Thomar (1162), het zeer groote klooster te Alcoba<ja 
(1148-1222), dat reeds Gotische vormen vertoont, 
evenals de Dom van Evora (1185-1204). De G o t i e k 
ontplooit haar grootsten luister in het prachtige kloos- 
ter van Batalha, het nationale heiligdom, begonnen 
1385, met rijke kloosterkerk en kapellen. Engelsche 
stijl-invloed is onmiskenbaar. Verder de kathedralen 
van Silves, Funchal (op Madcira) en Porto. De over- 
gang van Gotiek naar Renaissance doet in P. een eigen, 
nationalen stijlvorm ontstaan, den E m a n u e 1- 
s t ij 1 (naar den koning van dien naam), een mengsel 
van Gotische, Renaissance- en Moorsche motieven. 
Het hoofdwerk is het klooster van Belem, met zeer 
groote, rijk versierde kruisgang. Verder o.a. de be- 
roemde Capellas imparfeitas (onvoltooide kapellen) 
aan de kloosterkerk te Batalha. 

Hierop volgt een streng-Ital. periode, met den Ital. 
architect Terzi e.a. (S. Vicente de Fora te Lissabon 
naar het voorbeeld van de Gesü te Rome). 

Uit de late Renaissance en de Barok 
zijn te noemen de Sta. Engracia te Lissabon, hospitaal 
en Slot te Braga, het reusachtige klooster te Maf ra en 
het koor van den Dom te Evora. In 1785 wordt Lissa- 
bon door een aardbeving verwoest en het resultaat is 
een typisch 18e-eeuwsch stedebouwkundig geheel met 
gebouwen in een gematigden laten barokstijl. Deze 
stijl heeft tot op heden stand gehouden, ondanks pogin- 
gen van jongere architecten (w.o. Raul Lino) om tot 
moderne vormen te komen. 

Lit.: Feilchenfeld, Meisterwerke d. Baukunst in P. 
(1903); A. Iiaupt, diverse werken: Watson, Portuguese 
architecture (1908). v. Embden, 

B) Beeldhouwkunst. Voorbeelden van Romaansch 
en Gotisch werk zijn alleen bewaard in graftomben en 
architectuur-versiering. Romaansch is de tombe in 
Paco de Sousa. Gotisch zijn: Alcoba<;a, Braga, Lissa- 
bon, Sao Marcos. De voornaamste Gotische kunstenaar 
is Diogo Pires. Met den Emanuel -stijl gaan Spaansche 
(Santa Clara in Coimbra en Braga) en Fransche beeld- 
houwers (Renaissance-kansel in Coimbra, Belem) reeds 
den boventoon voeren. In de 18e e. is nog eenigszins 
belangrijk J. Machado de Castro, een decoratief talent 
van het vroege Klassicisme. De 19e e. (Soares dos 
Reis) en de 20e e. (Teixeira Lopes) sluiten zich aan bij 
Frankrijk. 

C) Schilderkunst. Het oudste bewaarde stuk is 
tevens het schoonste, een werk van eerste grootte: het 
Vincentius-altaar van Nuno Gontjalves (ca. 1460) in 
Lissabon (museum). Een alg. bloei brengt de Emanuel- 
periode mee, waarin onder Ned. invloed wordt ge- 


109 


Portugeesche Noord — Porfcunal 


110 


werkt, o.a. door Jorge Aifonso (f1551), Gregorio Lopes 
(f1550), Fiqueiredo, Fray Carlos en Grao Vasco 
(f1542). Van hun werk zijnook vele kerkschilderingen 
bewaard. In den Barok-tijd vervalt de schilderkunst. 
Een 18e-eeuwsch meester van eenige beteekenis is De 
Sequeira. De 19c en 20e e. staan onder Fr. invloed 
(Lupi, Silva Porto, Columbano, Malhoa). 

Portugeesche IVoorcI, benaming van de op de 
Westkust van Spanje en Portugal gedurende de zomer- 
maanden veelvuldig voorkomende N.W. en N. winden, 
welke uiteraard door de tijdelijke en plaatselijke 
luchtdrukverschillen worden veroorzaakt. 

Portugeescli-Guinca, » Guinea. 

Portugecsch-Indië, > Goa. 

Portugccsch-Oost- Afrika, ook Mozam- 
bique, Africa Oriental Portugue- 
s a genaamd, Port. kolonie in Oost-Afrika vanaf de 
Jtovoema tot en met de Delagoa-baai (I 536 G 6-7). 
P. neemt het vlakke kustgebied tusschen den Ind. 
Oceaan en den steilrand van het Oost-Afrik. hoogland 
in; alleen in het N. reikt de kolonie tot in het bergland 
van het Njassa-meer, evenals in het Zambesigebied. 
Opp. 771 000 km 2 , ong. 4 millioen inwoners. 

De kust is moerassig en daardoor ongezond; 
de talrijke delta’s wisselen af met inhammen, waarvan 
Sofala- en de Delagoa-baai het verst naar binnen drin- 
gen. Ten N. van de Zambesi komt veel heuvel- en berg- 
land voor, ten Z. ervan wijkt het bergland verder binnen- 
waarts. De rivieren, o.a. Zambesi en Limpopo, voeren 
veel slib naar hun monding. Zij vormen veel stroom- 
versnellingen, zoodat de bevaarbaarheid niet groot is. 

Het klimaat is tropisch; de temp. is er hoog 
(22-28°), mede een gevolg van den warmen Mozam- 
bique-stroom. De Oostenwinden voeren tegen den 
steilrand veel regen aan; de eigenlijke laagvlakte heeft 
slechts regen in het zomerhalfjaar (Nov.-Maart), waar- 
door er de steppe overheerscht. De kusten en rivier- 
strooken dragen oerwoud. 

De bevolking bestaat uit gedeeltelijk nog 
onafhankelijke Bantoe-Negers, o.a. Zoeloe-stammen. 
Bij de komst der Portugeezen lagen er geordende 
Negerstaten. De Portugeezen hebben hier niet veel tot 
stand gebracht; gebrek aan kapitaal en energie zijn er 
de oorzaken van. Eng. maatschappijen brachten eenige 
welvaart. In het beneden-Zambesi -dal wordt suikerriet 
aangeplant, op de hoogere deelen koffie, in de kust- 
landschappen en in het Zambesi -dal rijst. Voor vee- 
teelt kunnen door de gevreesde tsetse -vlieg alleen de 
hoogere deelen worden gebruikt. Delfstoffen, o.a. 
koper, aardolie, goud en steenkolen, komen voor, maar 
worden nog weinig geëxploiteerd. 

P. ontleent mede zijn beteekenis aan de ligging vóór 
het Eng. Rhodesia-gebied, dat over zijn havens in- en 
uitvoert. Door den aanleg van spoorwegen werden 
vooral Lourenzo-Marquez en Beira belangrijke havens. 

G e s c h. De Portugeezen veroverden in 1507 de 
stad Mozambique en breidden geleidelijk hun macht 
uit. In de 19e eeuw poogde Serpa Pinto een verbinding 
tot stand te brengen tusschen Port. Oost- en West- 
Afrika, wat door Engeland werd verijdeld: de Eng. 
Rhodesia-kolonie werd tusschen de twee Port. deelen 
ingeschoven (1891). 

L i t. : Negreiros, Le Mozambique (1904) ; Maugham, 
Port. East Africa (1906) ; Meyer, Das port. Kolonialreich 
der Gegenwart (1919) ; Anu&rio estatistico da Colonia de 
Mozambique (1930). v. Velthoven. 

Kerkelijke toestand. Port .-Oost-Afrika 
vormt in zijn geheel de zgn. Praelatura nullius van 


Mozambique (afhankelijk van de Congregatie der 
buitengew. kerkel. zaken te Rome), residentie te Mo- 
zambique, bediend door saeculieren en Franciscanen, 
ca. 62 000 Katholieken. 

Portugeeseh-West- Afrika, ook Angola, 
Africa Occidental Portuguesa ge- 
heeten, Port. kolonie vanaf den Kongo tot aan de 
Koenene en in het binnenland tot het Kassai- en Zam- 
besi -gebied (I 536 E 5-6). Opp. met de enclave > Ca- 
binda ten N. van den Kongo 1 260 000 km 2 ; ong. 
5 millioen inwoners. 

P. is een deel van het Zuid-Afrik. hoogland, dat in 
terrassen naar de smalle kustvlakte afdaalt; in het 
Z.O. ligt een deel van de Kalahari -woestijn. De kust 
is in het N. steil; ze gaat in het Z. in de duinenkust van 
de Namib over en heeft hier een aantal goede, natuur- 
lijke havens, o.a. die van Lobito en van Porto Alexan- 
dre. Het hoogland, waarvan de uit graniet en gneis 
bestaande ondergrond met roode laterietleem is bedekt, 
is door de erosie tot een gebergteland gemodeleerd met 
als hoogste verheffing de Moco (2 620 m). De van dit 
hoogland stroomende rivieren moeten den steilrand 
door middel van watervallen overwinnen, waardoor 
zij alleen in den benedenloop bevaarbaar zijn. 

Het klimaat is tropisch; de temp. wordt ver- 
minderd door de hooge ligging van vele landschappen 
en door den kouden Benguella-stroom, die zich langs 
de kust beweegt. De Westrand van de hoogvlakte 
heeft den meesten regen: oerwoud, met tegenw. ook 
plantagebouw. Het eig. hoogland is meestal savanne; 
ten Z. van Mossamedes de zandwoestijn Namib. 

De bevolking behoort tot de Bantoe-Negers. 
Aantal Blanken ong. 30 000; de invloed der Portugee- 
zen is gering. Onlusten komen nog vaak voor. Portugal 
had gebrek aan energie, kapitaal en arbeidskrachten. 
Onder invloed van vreemd kapitaal, vooral uit 
Engeland, ontstond er eenige welvaart. Belangrijkste 
voortbrengselen: rubber, wilde koffie, suikerriet, katoen , 
visch, aardolie. Vroeger leverde dit gebied veel slaven. 

Het verkeer is nog weinig ontwikkeld; het 
dragersverkeer overheerscht. Een belangrijke spoorlijn 
voert van Lobito langs de hoofdstad Nova Lisboa naar 
Belgisch-Kongo (Katanga). Drukste havenplaatsen: 
Loanda, Benguella en Porto Alexandre. 

De Port. ontdekker Cao bevoer 1485- ’88 de kust van 
Angola; in 1574 werd Loanda gesticht. Pas in de 19e 
eeuw werd het binnenland in bezit genomen en poogde 
Serpa Pinto Angola met Mozambique te verbinden, 
welk plan door Engeland werd verijdeld (-> Portu- 
geesch-Oost- Afrika). 

L i t. : Negreiros, Angola (1901) ; Meyer, Das port. 
Kolonialreich der Gegenwart (1918) ; Marquardsen, 
Angola ( 2 1928) ; Schachtzabel, lm Hochland von An- 
gola (1923). v. Velthoven. 

Kerkel ij k e toestand. Reeds in 1596 is 
in het kustgebied van Port.-West-Afrika een bisdom 
Angola opgericht, met zetel te Loanda. Dit bestaat 
nog, maar de kolonie wordt thans vnl. gemissioneerd 
door de beide apost. praefecturen van Neder-Kongo 
(residentie Landana, Priesters van den H. Geest, ca. 
32 000 Kath.) en van Koebango (res. Gallangue, Pr. 
v. d. H. Geest, ca. 375 000 Kath.) en de beide missies 
van Loenda (res. Malanga, Pr. v. d. H. Geest, ca. 
89 000 Kath.) en van Koenene (res. Hoeila, Pr. v. d. 
H. Geest, ca. 19 500 Kath.). 

Portulaoaceeën , > Posteleinachtigen. 

Portunal (ook clarabella), orgelregister, 
open fluit; zie > Orgel. 


111 


Porvoo— Positieve wet 


112 


Porvoo (Zweedsch: B o r g a a), Finsche stad 
ten N.O. van Helsinki (X 720 C3); ca. 7 000 in w. In de 
M.E. was de stad van veel beteekenis; ze heeft nog: een 
groote kerk uit de 15e eeuw. In de 17e eeuw verliep de 
handel. In de 18e w r erd P. bisschopsstad en onderwijs- 
centrum. Sedert 1923 woont er de bisschop van het 
Zweedsche diocees van Finland. P. heeft een haven 
van 3 m diepte en een reede 5 km ten Z. der stad. 
Industrie en houtuitvoer. fr. Stanislaus. 

Pos (Acerina acerina L.), een soort van de fam. der 
baarzen of * Percidae, leeft in Midden-, West- en 



Noord-Europa. Kieuwdeksel met stekels bezet. 25 cm 
lang en 150 g zwaar. Het lichaam is kort, ineengedron- 
gen. Rug en zijden zijn olijfgroen, donker gevlekt. 

Poseeren is het voor een schilder, een beeldhou- 
wer of fotograaf aannemen van een karakteristieken 
stand of houding, waardoor de kunstenaar in de gele- 
genheid is om een portret te maken of naar het mensche- 
lijk figuur te studeeren en hierdoor zijn kimstwerken 
voldoende levensvol te maken. Poseeren kan een be- 
roep zijn, zoo iemand noemt men dan een model. 
Het beroepsmatig poseeren is niet zoo eenvoudig, men 
dient de aan te nemen pose te begrijpen en deze goed te 
kunnen volhouden tijdens de séance. Men laat voor een 
gewone pose veelal 3 / 4 uur poseeren en geeft 1 / 4 uur rust. 

Het zal meestal 
de taak van den 
kunstenaar zijn, in 
zijn stuk zoo weinig 
mogelijk te toonen, 
dat de voorgestel- 
de heeft geposeerd, 
d.w.z. stilgezeten, 
en zooveel mogelijk 
een natuurlijk, on- 
gedwongen aan zien 
aan den persoon te 
geven, zoowel bij 
een stille houding, 
als bij de weergave 
eener beweging. 
Etienne/ Poortenaar, 
Poseidon (G r. 
m y t h.), bij de Ro- 
meinen > N e p t u- 
n u s, zoon van Cro- 
nus, broeder van 
Zeus, echtgenoot van 
Amphitrite. Bij de 
verdeeling van de 
wereld verkreeg hij 
de heerschappij over 
de zee. 

Posen, 1° huidige P o o 1 s c h e prov. en stad. 
> Poznan. 


2° Voormalige Pruis, provincie; omvatte ca. 
29 000 km 2 . Bij het verdrag van Versailles heeft 
Duitschland groote deelen van de provincies P. en 
West-Pruisen af moeten staan (> Poznan); het over- 
geblevene werd in 1922 tot één provincie vereenigd 
onder den naam: Grcnzmark Posen West Prcussen 
met als hoofdstad Schneidemühl. Opp. 7 714 km 2 ; ca. 
337 500 inw. (ong. 123 500 Kath.) Het gebeèle gebied 
is gemodeleerd door het landijs. Er zijn dan ook vsch. 
dalen, gescheiden door Glaciaal opgestuw r d materiaal. 
Enkele zijn erg moerassig. Daarnaast treft men zooals 
overal in de O. deelen der Noord-Duitsche laagvlakte 
vele meren aan, terwijl ook de wouden een grooten 
om vang hebben. Door de deeling der prov. heeft het 
econ. leven zeer geleden en herstelt het zich eerst heel 
langzaam. De bevolking leeft vnl. van landbouw en 
veeteelt, maar voert een armelijk bestaan, v. Wijk . 

Posidonius van Apamea, Grieksch wijsgeer van 
de middelste > Stoa. * 135, f 61 v. Chr. Veelbereisd 
man en begaafd schrijver, reeds in de Oudheid zeer ge- 
roemd om zijn sierlijken stijl en uitgebreide weten- 
schap. Door de religieuze richting van zijn denken heeft 
P. de latere godsdienst-wijsgeerige stelsels voorbe- 
reid; zijn invloed reikt over geheel de verdere wijsbe- 
geerte van de heidensche en gedeeltelijk ook van de 
Christel. Oudheid. 

L i t. : K. Reinhardt, P. (München 1921) ; F. Sassen, 
Wijsb. der Grieken en Romeinen ( 2 1932). F. Sassen. 

Posilipo, 6 km lange heuvelrij aan de Z.W. zijde 
van de Golf van Napels (Italië). De heuvelrij bestaat 
uit tufsteen en is overdekt met talrijke villa’s, die 
genieten van het prachtige uitzicht over de Golf en 
den Vesuvius. De heuvelrij is genoemd naar de Villa 
van Pausilupon (Grieksch, = Lenig de smart) van 
Vedius Pollio. Heere. 

Positie (muziek), de ligging der linkerhand 
bij het bespelen der strijkinstrumenten; in de le p. 
ligt de hand aan het hoofdeinde van den hals (de wijs- 
vinger een toontrap boven de losse snaren); door de 
hand steeds dichter naar den kam te verschuiven, ont- 
staan de verdere p. Het aantal gebruikelijke p. ver- 
schilt bij de onderscheidene strijkinstrumenten (bij 
de viool tot 11). 

De zeven standen van de schuif der schuiftrombones 
noemt men ook posities. de Klerk. 

Positief, 1° in de kristallographie 
(kristaloptica) aanduiding van een bepaalde gedaante 
van den indicatrix. 

2° (Rug-positief) (muziek), -> Orgel (sub C). 

3° (W i s k.) Een positief getal is een getal grooter 
dan nul. 

Positief lak, verbinding van schellak met alco- 
hol, of van schellak met borax en water, ofvanamyl- 
acetaat met acetonen kollodiumwol. P. 1. worden ge- 
bruikt om photographieën geheel af te sluiten, retouche 
te beschermen. 

Positiestelsel, > Cijfer. 

Positieve psyeholofjie, vrijwel synoniem met 
> empirische of > experimenteele, in tegenstelling met 
rationeele of speculatieve > psychologie. 

Positieve wet (moraaltheologie) is 
de wet, die door een vrije wilsbeschikking van God of 
van een menschelijke autoriteit tot stand komt. Een 
goddelijke p. w. w T as noodzakelijk, omdat de mensch 
door zijn verheffing tot den bovennatuurlijken staat in 
de natuurwet niet voldoende leiding vond voor zijn 
gedrag. Maar ook in de natuurlijke orde w r as een posi- 
tieve goddelijke wetgeving moreel noodzakelijk, vooral 



113 


Positieve zuil — Possibilisten 


114 


na den zondeval, o.a. wegens de moeilijkheid voor den 
mensch de natuurwet volkomen te kennen. In het 
Oude Verbond is deze wet aan den mensch gegeven en 
in het Nieuwe Verbond aangevuld en vervolmaakt. 
De menschelijke p. w. is afkomstig van het gezag in de 
Kerk of in den Staat, en wordt gevormd door het com- 
plex van kerkelijke- en civiele wetten. P. de Jong. 

Positieve zuil, > Glimontlading. 

Position (Fr., = stelling). Den grondslag van het 
ballet vormen de vijf positions van de voeten. 
Ie p.: voeten met hielen diametraal gesloten; 2e p.: 
voeten uiteen in zijwaartsche 
richting; 3e p.: de hiel van den 
eenen voet raakt het midden 
van den anderen; 4e p.: uit de 
eerste p. gaat een voet diago- 
naalsgewijze vooruit; 6e p.: bei- 
de beenen zoo gekruist, dat de 
teenen van den eenen voet den 
hiel van den anderen raken. 

T erlingen - L ücker . 

Positivisme (p h i 1 o s.), 
en kentheoretische opvatting, 
die alleen de z i n n e 1 i j k e 
waarneembare, positieve feite- 
lijkheden voor kenbaar houdt. 

Het bestrijdt alle metaphysiek 
(> Scepsis), maar doet daar- 
door zonder het te willen zelf 
aan metaphysiek. Ook op na- 
tuurwetenschappelijk gebied wil 
het niets weten van een ver- 
klaring der natuurverschijnse- 
len; het wil deze enkel beschrij- 
ven en zoekt hun statistische 
wetmatigheid vast te stellen. 

Eigenlijke grondlegger van het p. is reeds Hume. 
Maar het dankt zijn naam, na Saint Simon, vooral 
aan Aug. Comte, volgens wien het menschelijk denken, 
na een theologisch en metaphysisch stadium, in het 
ositivistisch stadium pas "zijn cindontwikkeling 
eeft bereikt. 

Tot de tallooze „positivisten” behooren o.a. Spencer 
en Poincaré; verder Stuart Mill en Mach, die als het 
positief gegevene enkel de bewustzijnsinhouden aan- 
vaarden: het kennend bewustzijn en de gekende werke- 
lijkheid vallen hier samen. Een neopositivistische 
richting wordt voorgestaan door den zgn. „Wiener 
Kreis” (Schlick, Camap, Reichenbach). t;. d. Berg. 

Positron, positief electron (> Negatron). 

Poso, afd. en onderafd. met gelijknamige hoofd- 
plaats van de res. Manado, Ned.-Indië, gelagen aan de 
Golf van Tomini. De afd. (VIT 160 nr. XII) is in het 
binnenland bergachtig met tusschen de bergketens 
langgerekte vlakten, waardoor de rivieren stroomen, 
en een hoogvlakte, ca. 600 m, waarop het tot 300 m 
diepe Poso-meer, dat afwatert door de Poso-rivier, 
welker dal in het W. en het O. wordt afgesloten door 
het Fennema-gebergte en het Pompangeo-geb., beide 
tot 2 000 m hoog. De afd. wordt verdeeld in de onder- 
afd. Poso, Kolonedale, beide met gelijkn. hoofdplaat- 
sen, en Banggai, met de hoofd pl . Lowoek, en telt 
241 422 inw. (1930), waarvan 191 Europeanen, 2 783 
Chin. en 1 089 andere Vreemde Oosterlingen. De Inh. 
bevolking, grootendeels Toradja’s, is in de strand- 
kampoengs Mohamm., in de binnenlanden meest 
heidensch, behalve rondom het meer, waar veel Prot. 
Christenen zijn. Hier werkt het Ned. Zend. Genoot- 


schap (Adriani en Kruyt). Het hoofdmiddel van be- 
staan is de landbouw: rijst, maïs, klappers, in het ge- 
bergte koffie. Sago -palmen leveren het volks voedsel 
sago. Bosch producten worden verzameld: rotan, da- 
mar. De veestapel is vrij belangrijk. De handel is vnl. 
in handen van Chineezen en Vreemde Oosterlingen. 
De uitvoerhaven is Poso, dat geregeld door de booten 
der K.P.M. wordt bezocht. Olthof. 

Possart, Ernst von, acteur. * 11 Mei 1841 
te Berlijn, f 8 April 1921 aldaar. Kwam naar München 
(1864) aan het hoftheater. Daar werd hij de groote 
kracht voor romantische en klassieke karakterrollen. 
Als intendant van de hofschouwburgen aldaar (sinds 
1895) stichtte hij in 1901 het Prinzregontcntheater. Na 
1905 wijdde hij zich uitsluitend aan declamatie. Hij 
schreef vsch. werken over toonecl kunst. Tot zijn groote 
ontdekkingen behooren Josef Kainz en Richard Strauss. 

Werken: Die Kunst des Schauspielers (1907) ; 
Erstrebtes und Erlcbtes, Erinnerungen aus meiner 
BühnentStigkeit (1916). v. Thienen. 

Possim ti , G a h r i ë 1, * Gabriël van de Moeder 
van Smarten. 

Posscssio, Romeinsch-rechtelijk de feitelijke 
heerschappij over een zaak, toekomend aan een be- 
paald persoon, die zich als eigenaar beschouwd wenscht 
te zien, en beschermd door een ■> interdictum. P. en 
eigendom zijn niet steeds in één en dezelfde hand ver- 
eenigd. Over het verschil tusschen beide, alsmede 
voor den „houder” (detentor) eener zaak, zie -► Bezit 
(sub II). Hermesdorf. 

Possessivum {= pronomen possessivum; < Lat. 
possidere = bezitten) of bezittel ij k voor- 
na a m w o o r d, term uit de grammatica. Het staat 
bijvoeglijk bij een substantief, bijv.: heb je mijn boek 
ook gezien; of vervangt dit en wordt dan verbonden 
met het lidwoord van bepaaldheid, bijv.: al het mijne 
is het uwe. Het p. drukt een zgn. betrekking van 
bezit uit, die echter dikwijls geen werkelijke bezitsbe- 
trekking is, bijv.: Je geklets verveelt me, hij verwaar- 
loost zijn studie, terw ijl hij w r eet dat zijn toekomst op 
het spel staat. Strikt genomen kan men dus alleen 
spreken van een algemcene betrekking tusschen den 
grammatischen persoon, die met het p. w r ordt aange- 
duid, en het bepaalde begrip; zoodat in veel talen de 
werkwoords-conjugatie possessief is : mijn werk = ik 
w r erk; je werk = je werkt, enz. v. Marrewijk. 

Possevinus, A n t o n i u s, Jezuïet, controver- 
sist, geschiedschrijver en diplomaat. * 10 Juli 1633 te 
Mantua, f 26 Febr. 1611 te Ferrara. Hij was vele jaren 
volksmissionaris in Frankrijk en rector der colleges 
te Avignon en Lyon. Gregorius XIII zond hem als 
pauselijk legaat naar de hoven van Zweden (1577 en 
1579), Rusland en Polen (1581). 

Voorn, werken (geschiedk.) : Apparatus saccr 
ad scriptores veteris et novi testamenti (3 dln., waarin 
meer dan 8 000 schrijvers besproken worden) ; Bibliotheca 
selecta qua agitur de ratione studiorum in historia 
procuranda. — L i t. : Sommervogel, Bibl. de la Comp. 
de Jésus (VI en XI) ; Dict. Théol. Cath. (XII) ; rastor, 
Gesch. d. Papstc (IX) ; Studiën (CXIX 1934) ; Pierling, 
Possevini misrio Sloscovitica (Parijs 1882). v. Hoeck. 

Possibilisttm . Met dezen naam w'ordt een 
fractie der Fransche socialistische partij aangeduid, 
die in 1882 zich afscheidde van de Parti ouvrier fran- 
cais socialiste. Zij werden aldus genoemd, omdat zij 
het socialistisch partijprogram wdlden splitsen, ten 
einde de tenuitvoerlegging mogelijk te maken. In 
1892 splitsten zij zich in Allemannisten en Broussisten, 
waarvan de eersten in 1896 de aanhangers van Louis 


7 





De vijf positioü8. 


115 


Possidius — Postduif 


116 


Blanc uitstootten, die daarop de Alliance Communiste 
vormden . In 1899 kwam het tot een hereeniging. Borrel. 

Possidius, Heilige, bisschop van Calama in Nu- 
midië (vanaf 397), leerling, vriend en strijdgenoot van 
St. Augustinus, met wien hij volgens eigen getuigenis 
40 jaar lang in vertrouwelijk verkeer geleefd heeft. Hij 
is de schrijver van een eenvoudig, doch betrouwbaar 
Leven van St. Augustinus, waarin hij volgens eigen 
verklaring heeft uitgeschakeld, wat deze reeds zelf 
in zijn Belijdenissen had verhaald. Aan het slot 
dezer levensbeschrijving geeft P. een vrijwel volledige 
lijst (toch niet in allen deele volledig en nauwkeurig) 
der werken, brieven enz. van Augustinus. Feest 16 Mei. 

L i t. : Migne, Patr. Lat. (XXXTI, 33-66; XLVI, 
5-26^ ; Dict. Théol. cath. (XII, niet juist); Lex. Theol. 
Kirche (VIII). Claesen. 

Possony, Hongaarsch voor > Bratislava. 

Post, > Postwezen; (ra i 1 i t.) > Dubbelpost. 

Post, 1° A 1 b e r t H e r m a n n, een der grond- 
leggers der zgn. vergelijkende rechtswetenschap. * 8 
Oct. 1839 te Bremen, f 25 Aug. 1895 eveneens tc Bre- 
inen, waar hij „Landsgerichtsrat” was. Met Jos. 
Kohier behoort hij tot de school der evolutionisten, en 
wel tot de individueel -psychologische, in tegenstelling 
met de sociaal -psychologische van Durkheim c.s. 

Voorn, werken: Die Geschlecbtsgenossenschaft 

der Urzeit und die Entstehung der Ehe (1875) ; Bausteine 
für eine allg. Rechtswissenschaft auf vergleichend ethnol. 
Basis (1880); Grundrisz der ethnologischen Jurisprudenz 
(1885). Keulemans. 

2° E 1 i s a b e t h Maria, schrijfster. * 22 Nov. 
1755 te Utrecht, f 3 Juli 1812 te Epe. Schreef, in licht- 
sentimenteelen trant, een roman in brieven: Het Land 
(1787); een bundel impressies in proza en poëzie: Voor 
Eenzamen (1789); Reinhart, of Natuur en godsdienst 
(1792), benevens een aantal gedichtenbundels: Mijne 
kinderlijke tranen (1792); Gezangen der Liefde (1794); 
Ontwaakte zanglust (1807). 

L i t. : Prinsen, in : De Gids (1915, I) ; J. Koopman, 
in : De Beweging (1914, III). Piet Visser. 

3° P i e t e r, architect en schilder. * 1 Mei 1608 te 
Haarlem, f 2 Mei 1669 te Den Haag. Met van > Kampen 
is hij de voornaamste, Klassicistisch geörienteerde 
Ned. architect der 17e eeuw. Hij werkte veel met 
hem samen. In Holland voerde hij talrijke belangrijke 
werken uit (Mauritshuis, Waag te Leiden, Stadhuis 
te Maastricht; zie afb. 5 en 6 op de pl. t/o kol. 816 in 
dl. XIV). Schreden. 

L i t. : A. Weissman, Gesch. d. Ned. bouwk. (1912). 

Postabonnement. 1° In Ned. kan men zich 
door tusschenkomst van de posterijen op alle biirnen- 
en buitenlandsche couranten en tijdschriften abon- 
neeren. 2° In N e d. is voor het binnenland tegen lager 
tarief frankeering bij abonnement mogelijk bij verzen- 
ding van minstens 500 nieuwsbladen en gedrukte 
stukken [tegelijk. De afzender moet dan zelf de post 
sorteeren. Het verschuldigde port wordt niet in opge- 
plakte postzegels, maar tegen kwitantie betaald. Snel. 

Voor België gelden nagenoeg dezelfde principes. 
Zij maken het voorwerp uit van art. 124 vlg. van de 
samengeordende wetten van het postwezen (coördi- 
natie van 10 Sept. 1936). Voor de diensten door het 
postkantoor bij de opname van het abonnement be- 
wezen, eischt het beheer van de uitgevers, behalve het 
frankeerport, een taks, waarvan het bedrag verandert 
naargelang van de periodiciteit van het blad. Rondou. 

Postbus of postbox. Er bestaat gelegenheid 
in Ned. en België om stukken, na aankomst van elke 
post, aan het postkantoor af te halen, door vooruitbe- 


taling van een busrecht. De belanghebbende kan, onder 
bepaalde voorwaarden, ook in den sluitingstijd stukken 
af halen. 

Postcheckambt (België) werd opgericht in 
1913, telt heden (einde 1937) meer dan 400 000 reke- 
ninghouders en wordt als een model-organisatie be- 
schouwd. Zie verdere Postchèque-en-girodienst (voor 
Ned.). 

Postcheque- en girodienst, bedrijf, dat vnl. 
ten doel heeft om betalingen mogelijk te maken zonder 
het gebruik van contant geld (> Chèqueverkeer; Giro- 
verkeer). De dienst ving in Ned. aan als gedecen- 
traliseerd stelsel op 16 Jan. 1918, maar werd in 1924 
gecentraliseerd, met vestiging van het centrale giro- 
kantoor (Den Haag). Voor het gireeren is noodig een 
kring (Ital. giro) van rekeninghouders. Door middel 
van girobiljetten kunnen door hen bedragen van hun 
rekening op die van hun crediteuren worden overge- 
schreven. Voor betalingen aan niet-rekeninghouders 
gebruikt men postchèques. Voor de afgifte 
zendt men een advies aan de Girocentrale. Nict-reke- 
ninghouders kunnen aan rekeninghouders gelden 
overmaken door middel van stortingsformu- 
lieren. 

De voordeelcn van deze overdracht van geld be- 
staan in besparing van tijd (de rekeninghouder kan zich 
den gang naar een postkantoor besparen), porti (vrij- 
dom van briefport voor de zendingen aan het giro- 
kantoor), zegelkosten (daar de kennisgevingen, die de 
kwitanties vervangen, vrij van zegel zijn), terwijl een 
kostelooze en veilige bewaring van overtollige kasgel- 
den geschiedt. Vsch. landen hebben onderling een rege- 
ling getroffen, waardoor ook gelden op buitenlandsche 
giro -rekeningen kunnen worden overgemaakt. Sommige 
Ned. gemeenten hebben een eigen girodienst; die van 
de gemeente Amsterdam is vrij belangrijk en kan door 
ieder voor alle betalingen worden gebruikt. Snel. 

Voor België, zie > Postcheckambt. 

Postcommunio (= na de Communie) heet in de 
Rom. en Ambrosiaansche liturgie het (tegelijk met de 
» collecta en de > secreta volgens de feesten af- 
wisselende) slotgebed der H. Mis, waarbij de slotzegen 
(ook het zegeningsgebed, > Oratio super populum) 
zich aansluit. Louwerse. 

Pos teonsulaatsj aren, > Consulaatsjaren. 

Postcredietbricf . In vele landen bestaat bij de 
post een bijz. vorm van reiscrediet, dat door reizenden 
wordt benut, die het meenemen van groote bedragen 
willen vermijden. In Ned. zijn r e i s p o s t c h è- 
queboekjes ingevoerd. De boekjes staan op 
naam. Minimum bedrag 100 gld. Op vertoon kan geld 
worden opgenomen. Het gebruik van reischèqueboekj es 
is nog gering. # Snel. 

Postduif (Columba domestica tabellaria). Reeds 
in de oudste tijden werd de duif gebruikt voor het over- 
brengen van berichten; thans nog o.a. voor militaire 
doeleinden; in België en Ned. is de postduifhouderij 
een sport geworden. De p. bezit een sterken trek naar 
haar woonplaats, een uitmuntend gezichtsvermogen 
en een zeer groot oriënteeringsvermogen. Recent on- 
derzoek heeft aangetoond, dat dit laatste niet op een 
geheimzinnig zesde zintuig, maar hoofdzakelijk op 
gezichtsindrukken berust, waaraan ze zich bij het 
terugvliegen oriëntcert.Vooral in den tijd van broeden 
en voeding der jongen is de trek naar huis zeer sterk. 
In de oudste tijden werden voornamelijk als postduif 
gebruikt de thans nog als luxe-duiven gehouden 
Bagdetten. Thans worden er voor gebruikt kruisings- 


117 


Postel — Postillen 


118 


producten van Eng. carriers en bepaalde huisduiven, 
o.a. meeuwduiven en tuimelaars. Zeer beroemd zijn 
de Antwerpsche en Luiksche p. De snelheid dezer 
dieren kan zeer groot zijn, gemidd. 55 km per uur 
(max. 100 km). De afstanden, die zij afleggen, zijn vaak 
zeer groot, tot 1 000 km en meer. Huisvesting, ver- 
pleging en training eischen veel zorgen en liefhebberij. 
Het aantal p.-vereenigingen is in Ned. en België zeer 
groot. Zij zijn bijna alle aangesloten bij den Bond voor 
postduivenliefhebbers. Er bestaat in Ned. ook een 
rijkspostduivendienst, gevestigd te Den Haag, en 
ressorteerend onder het ministerie van Defensie, welke 
ook samenwerkt met particulieren (vaste en ver- 
plaatsbare stations). Verheij. 

Postel, Norbertijner abdij bij Retie, in de Antw. 
gem. > Mol ; ca. 1140 door de abdij van Floreffe ge- 
sticht als pleisterplaats voor reizigers ; in 1619 tot 
abdij verheven. P. bediende tot de FYansche Revolu- 
tie vscli. parochies in het bisdom Den Bosch; in 1797 
werd de abdij opgeheven, doch in 1847 hersteld. 

L i t. F. Prims, De O.L.Vr.-abdij der Norb. te P. 
(1915). Th. Heijman. 

Postel, MariaMagdalena, Heilige. * 28 Nov. 
1756 te Barfleur (Fr.), f 16 Juli 1846 te St. Sauveur-le- 
Vicomte. Werkte tijdens de Revolutie onder de ver- 
waarloosde jeugd. In 1807 stichtte zij de Congr. der 
zusters van de Christelijke Scholen en van Barmhartig- 
heid, waarvoor in 1832 de voormalige Benedictijnen- 
abdij St. Sauveur-le-Vicomte tot moederhuis werd in- 
gericht. Heiligverklaard 1925. Feestdag 17 Juli. In 
Nederland telt de Congregatie 14 huizen (ziekenhui- 
zen en bewaar- en naaischolen). Moederhuis op het 
kasteel te Boxmeer. Tevens huizen in de prefectuur 
van Malaag. 

L i t. : Leven door mgr. Legoux, Ned. bewerking d. A. 
Wijtenburg O. Carm. ( 2 1931). 

Postcleinachtlgcn (Portulacaceeën), planten- 
fam. met 17 geslachten, vnl. in Amerika. De kelk 
bestaat uit twee bladeren, de bloemkroon is 5- (soms 
4- of 6-) bladig; 

3-15 meeldra- 
den ; de vrucht is 
een doosvrucht 
met centralen 
zaaddrager.Bijz. 
nut hebben de 
vertegenwoordi- 
gers van deze 
fam. niet. Por- 
tulaca grandiflo- 
ra uit O.-Indië 
dient als veel- 
kleurige sier- 
plant. Andere ge- 
slachten .zijn : 
montia, Russi- 
sche of winter- 
postelcin en Ca- 
landrina. Poste- 
lein (Portulaca 
oleracea var. sa- 
liva) wordt als 
groente gebruikt. Deze heeft roodachtigen stengel en 
gele bloemen; vraagt veel warmte. 

Posteiiibryonaal noemt men de ontwikkelings- 
phase van het jonge dier, welke volgt op het embryo- 
nale leven, dat in het moederdier of binnen de eihuid 
of de eischaal verloopt. 


Posten is het uitzetten en betrekken van wachten 
bij de toegangen van een bedrijf, waarin gestaakt wordt, 
welke wachten dan tot taak hebben te trachten even- 
tueel werkwilligen, zoowel in als buiten het bedrijf, 
van het verrichten van arbeid te weerhouden. 

Postc-rcstante (postlagemd, post office), post- 
stukken, welke door den geadresseerde ton postkant ore 
worden afgehaald. De adreszijde bevat daartoe een 
aanduiding, meestal bovenstaande term. De stukken 
worden alleen afgegeven aan bezitters van een identi- 
teitsbewijs. 

Posterholt, gem. in de Ned. prov. Limburg 
(XVI 448 C/D 4), grenzende aan Duitschland. Opp. 
1 198 ha (zand-, klei- en veengrond; 74 % bouwland); 
2 101 inw., w.o. 12 niet-Kath. (1 Jan. 1937). Er is 
landbouw, veeteelt en industrie (textielfabr. met 170 
arbeiders). P. heeft een landbouwhuishoudschool met 
opleidingsschool voor leeraressen bij het landbouw- 
huishoudonderwijs. P. vormde vroeger met Vlodrop 
één schepenbank en één parochie en werd in 1277 een 
deel van het ambt Montfort. In 1772 werd P. tot 
parochie verheven. Jongen . 

Posterijen, Postwezen. 

Postglaciaal, > Ijstijden. 

Postglossatoren (ook wel genaamd: Bartolis- 
ten, commentatores, dialectici), rechtsgeleerden, die 
zich (vooral te Bologna) sedert de helft der 13e tot 
het eind van de 15e eeuw toelegden op de beoefening 
van het Rom. recht (opvolgers der > glossatoren). 
Doel is vnl.: het Rom. recht aan te passen aan de 
behoeften van het practische rechtsleven van dien tijd. 
De p. hebben zich niet steeds weten vrij te houden van 
overdrijvingen; desondanks oefenden zij grooten in- 
vloed uit in Italië en elders in Europa. Een der belang- 
rijkste figuren is > Bartolus di Sassofcrrato (1314- ’57). 

L i t. : v. Savigny, Gesch. d. röm. Rechts in M.A. 
(V 2 1850) ; J. L. J. v. d. Kamp, Bartolus de Saxoferrato 
(diss., Amsterdam 1936). Hermesdorf. 

Post hoe, ergo prop ter hoe (Lat.) = Daarna 
en dus daarom. Uitdrukking, gebruikt met betrekking 
tot de valsche conclusie, dat hetgeen op elkaar (tempo- 
reel) volgt, ook uit elkaar (causaal) moet volgen; bijv. 
een ramp na het verschijnen van een komeet. 

Posthoorn, een verouderd koperen blaasinstru- 
ment van de familie der hoorns en trompetten, waarop 
enkel natuurtonen mogelijk waren. Door toevoeging 
van ventielen groeide uit de p. de > cornet & pistons. 

Posthuina, Folkert Evert, Ned. land- 
bouwkundige. * 20 Mei 1874 te Leeuwarden. Was 
1914- ’18 minister van Landbouw, Handel en Nijver- 
heid (ministerie Cort van der Linden) en als zoodanig 
leider der distributie van levensmiddelen enz. tijdens 
den Wereldoorlog. Zijn stelsel, dat felle critiek onder- 
vond en zeker gebreken bezat, heeft in ieder geval de 
bevolking in de gevaarlijkste oorlogsjaren door den 
nood geholpen, zonder dat het tot een volkomen ellende 
kwam . 

L i t. : Ritter, De donkere poort (z.j.) ; Brugmans, 
De Wereldoorlog (1936). Verberne. 

Postlmmc plooüng (geo 1.), hernieuwde 
plooiing van reeds geplooid gebied, waarbij de hoofd- 
lij nen gelijk blijven. > Plooi. 

Postillen, afgeleid van Lat. post illa (verba) = 
na deze woorden, of van posta (pagina) = de laatste 
bladzijde; beteekent: korte verklaringen, die in som- 
mige bijbeluitgaven na den tekst van O. en N. T. zijn 
geplaatst. De meest bekende zijn die van Nicolaus 
Lyrensis. C. Smits. 



119 


Postincunabel— Postwezen 


120 


Postincunabel. Drukken, na 1500 tot stand ge- 
komen, noemt men postincunabels (in Ked. tot 1520, 
in Duitschland tot 1540); drukken van voor dien tijd 
heeten > incunabel. 

Postkwitanties . De Postdienst belast zich met 
het innen van kwitanties. In 1871 in Ned. inge- 
voerd. Sedert 1922 bedraagt het recht voor betaalde 
kwitanties 12V 2 cent, voor de aangeboden en onbe- 
taalde 10 cent. Het maximum bedrag der kwitantie 
bedraagt 1 000 gld. 

Postliminhim (Lat., < post = nadat; limen = 
grens), Rom. rechtsinstelling, krachtens welke de in 
krijgsgevangenschap geraakte en daardoor een reeks 
rechten verloren hebbende Rom. burger na terugkeer 
op Rom. territoir zijn vroegere rechten, althans het 
meerendeel daarvan, herkrijgt. Hermesdorf. 

Postludiuin (Lat.), muziekterm voor naspel, 
meestal bedoeld voor orgel. 

Postraad , > Postwezen. 

Postscriptum (Lat.) = naschrift; afgekort P.S. 

Postspaarbank , > Spaarbank. 

Poststempel of postmerk, stempel, dat 
aan het kantoor van afzending en ontvangst op de 
brieven en andere poststukken wordt geplaatst; meest- 
al bestaande uit plaatsnaam en datum. Hiermee 
worden de postzegels voor hernieuwd gebruik onge- 
schikt gemaakt. Op groote postkantoren zijn stempel - 
machines in gebruik, anders gewone hamerstempels. 

Postulaat (< Lat.: postulare = vorderen), 1° 
(p h i 1 o s.), wat wel is waar theoretisch onbewijsbaar 
is, maar noodzakelijk moet worden aanvaard om be- 
paalde feiten te kunnen begrijpen. Volgens > Kant 
zijn de drie groote metaphysische waarheden (wils- 
vrijheid, onsterfelijkheid der ziel, godsbestaan) postu- 
laten van een a priori absoluut geldende zedewet. 

2° > Postulant. v.d. Bng. 

Postulant, kloostercandidaat, die zich bevindt 
in den eersten proeftijd (postulaat) aan het noviciaat 
voorafgaande. Volgens het hedendaagsch alg. kerkel. 
recht is een postulaat van minstens zes maanden ver- 
plicht in kloostergenootschappen met eeuwige 
geloften en wel voor alle vrouwelijke candidaten en 
voor leekebroeders-candidaten aldaar; voor priester - 
candidaten en in het algemeen voor kloostergenoot- 
schappen met enkel t i j d e 1 ij k e geloften alleen 
maar voor zoover de eigen constituties het voorschrij- 
ven. C.I.C., can. 538-541. Schweigman. 

Postulator, bijzonder in de processen tot heilig- 
verklaring, de persoon, die als actor optreedt in het 
proces, en daarom de bewijzen leveren moet. Hij moet 
priester zijn en blijvend te Rome w^onen. Degenen, die 
in de bisdommen de zaak beginnen en ze later in naam 
van den p. voortzetten, zijn vice-postula- 
toren en hangen in alles van den p. af. De p. moet 
door de H. Congregatie der Riten als zoodanig erkend 
worden na aanbieding van zijn geloofsbrieven, de vice- 
p. moeten worden erkend door de bisschoppelijke recht- 
bank. Zij moeten allen den eed afleggen de waarheid 
te zullen voorstaan en op geenerlei wdjze bedrog te 
zullen plegen, en later ook den eed, dat zij de geschrif- 
ten van den dienaar Gods nauwkeurig zullen verzame- 
len en voorleggen. Zij dragen de zorg voor de kosten, 
moeten getuigen en bewijsstukken aan de rechtbank 
aanbieden en de artikelen maken, waarover de getuigen 
in het proces moeten ondervraagd worden. Zie C.I.C. 
can. 2C 04 -2008, 2027, 2031, 2037, 2047. Drehmanns. 

Postumius, naam van een Romeinsche gens, 


met cognomen Albinus, die talrijke consuls heeft op- 
geleverd onder de Romeinsche Republiek. 

Lit. : Thesaurus Linguae Latinae (I 1900, i.v. Al- 
binus). 

Post urbem conditam (Lat.) = na de stich- 
ting der stad (Rome), d.i. 21 April 753 v. Chr. Afge- 
kort p.u.c. Hetzelfde beteekent p.R.c., nl. post 
Romam conditam. 

Postverbalia noemt men in de grammatica der 
Indo-Germaansche talen de naamwoorden, die van 
een afgeleid werkwoord gevormd zijn, terwijl ze den 
schijn wekken, dat deze werkwoorden van de naam- 
woorden zijn afgeleid, bhv. verzoek ^ verzoeken, 
handel < handelen, Lat. pugna < pugnare, enz. 

Postvliegtuig, luchtvaartuig in gebruik bij het 
burgerluchtverkeer uitsluitend tot het vervoeren van 
poststukken. Men bezigt ervoor snelle land-, water- en 
katapultvliegtuigen (bijv. aan boord van groote 
oceaanschepen om tijd op den overtocht te winnen). 
Het luchtpostvervoer dagteekent reeds van 1919. Over 
het algemeen vervoeren de luchtvaartmaatschappijen 
zoowel post als passagiers en vracht. Een uitzondering 
maakt bijv. de Sowjet-Russische onderneming „Aéro- 
flot”, welke de lijn Moskou — Wladiw r ostok bevliegt 
vrijwel uitsluitend voor het postvervoer. Het speciaal 
voor vervoer van post naar Ned.-Indië gebouwde Pan- 
dervlicgtuig „Postjager” verongelukte bij zijn eerste 
retourvlucht in 1933. Zie nog > Luchtverkeer; Ko- 
ninklijke Luchtv. Mij.; Koninklijke Ned.-Ind. Luchtv. 
Mij.: Sabena. Koppert. 

Postvorta, •> Antevorta. 

Postvulkaniselic verschijnselen zijn zwak- 
ke nawerkingen van uitgedoofde vulkanen.^ Vulka- 
nisme. 

Postwezen. A) Begrip. Post in modernen zin is 
een groot bedrijf van den staat voor het massale, snelle 
en veilige verkeer van schriftelijke berichten, vooral 
van brieven en drukwerken, verder van pakketten en 
geld, ten behoeve van iedereen (openbaar bedrijf), 
tegen vastgestelde tarieven. Uit het betalingsverkeer 
heeft zich het postchèque- en girover- 
k e e r ontwikkeld. Veelal zijn ook het telefoon- en 
telegraafverkeer bij de post ondergebracht (> T e 1 e- 
phonie en Telegraphie), uitgezonderd in 
de Ver. Staten van Amerika. Tevens is de post dienst- 
baar gemaakt aan het spaarbankbedrijf (post- 
spaarbank), de uitvoering van sociale verzeke- 
ringswetten, de aanneming van belastingbetaling e.d. 

Vóór de spoorwegen beschikte de post over een zelf- 
standig verkeersapparaat, met een belangrijk pers o- 
nenverkeer. Door de autobus heeft de post 
thans vooral in bergstreken (Duitschland. Zwitserland 
en Oostenrijk) een deel van het personenvervoer weer 
tot zich getrokken. Overigens laat zij door allerlei 
transportmaatschappijen vervoeren (spoor, boot, vlieg 
tuig). Alleen voor opbalen en plaatselijk bezorgen 
heeft de post een eigen vervoerapparaat. 

B) Geschiedenis, a) Oude tijd. De geschiedenis 
van den geordenden postdienst gaat terug tot de groote 
rijken in het Oosten (China, Egypte, Babylonië, As- 
syrië, Phoenicië, Perzische Rijk). De post diende alleen 
voor staats- en militaire doeleinden. Cyms schijnt den 
eersten koerierdienst (angareion) met inrichtingen voor 
het wisselen van paarden te hebben ingesteld. Het 
Grieksche Rijk had voetboden (hemerod romen). In 
het Romeinsche Rijk bereikte het p. een hoogen graad 
van volmaking. Caesar gebruikte voor het overbrengen 
van berichten ruiters, op gelijkmatige afstanden opge- 


121 


Postwezen 


122 


ateld (equites dispositi), waaruit het staatsberichten- 
reisverkeer (cursus publicns) ontstond, voorzien van 
„stationes” voor de wisseling van paarden en boden 
(posita statio, waarvan de term post afstamt). De 
stationes werden onderscheiden in mutationes en 
mansiones, de eerste waren wissel-, de laatste rust- 
plaatsen. Aanvankelijk mocht de cursus publicus niet 
voor het particuliere berichtenverkeer worden benut. 
De kosten van onderhoud werden opgebracht door de 
bewoners aan de groote wegen, die de gunstige verkeers- 
ligging daarom als een last beschouwden. Toen het 
Rom. Rijk uiteen viel, geraakte ook de postorganisatie 
in verval, behalve in het Kaliefenrijk. 

Eerst in de middeleeuwen ontwikkelde zich het 
berichtenverkeer opnieuw door kerkelijke instellingen, 
universiteiten en corporaties, die aan schriftelijk ver- 
keer behoefte hadden. Re benden, monniken en pel- 
grims namen brieven tegen belooning mede. De handel 
was aanvankelijk op dit occasioneele verkeer aange- 
wezen. Geleidelijk ontstonden geregelde bodediensten, 
o.a. bij de Hanzesteden en de Duitschc ridderorden. 
Ook de „Metz^er” -diensten speelden in midden- 
Europa langen tijd een rol in het verkeer tusschen stad 
en platteland, waar de slagers vee opkochten. Metter- 
tijd stelden de steden speciale postboden aan. 

In de 15e en 16e eeuw ontstond in Europa de 
s t a a t s p o s t, die zoowel het staats- als het par- 
ticuliere verkeer diende; in Frankrijk onder Lodewijk 
XI in 1464; in Duitschland onder Maximiliaan I, 
die in 1493 Franz von Tavis met den postdienst be- 
lastte (en deze aan zijn geslacht verpachtte); in Enge- 
land onder Jacob I in 1619, waaruit in 1635 een al- 
gemeene postdienst ontstond. De postdiensten vormden 
een bron van inkomsten voor den staat (fiscale doel- 
einden) en werden vaak verpacht. 

b) Het postwezen in den modernen tijd. Lang- 
zamerhand traden de fiscale belangen naar den ach- 
tergrond. De post werd een instelling ten dienste van 
de alg. economische en cultureele belangen van een 
land, zoodat ook niet en minder rendabele diensten 
ten algemeenen nutte werden onderhouden. De ont- 
wikkeling van het moderne p. wordt gekenmerkt door 
een drietal belangrijke gebeurtenissen. 1° De opkomst 
van de spoorwegen en de ontwikkeling van bet verkeer. 
Wat de spoorwegen betreft, werd in alle landen bet 
postnet bij den staat geconcentreerd (de post behoefde 
niet meer een eigen vervoerapparaat te bezitten). Aan 
het vervoer ter zee, m a i 1 p o s t, dat snel en regel- 
matig transport van de scheepvaart verlangde, ver- 
leende de staat veelal subventies (Engeland 1837, 
Ned. en Italië in de 60er jaren, enz.). 2° Een tweede 
belangrijke gebeurtenis vormde het uniformeeren der 
tarieven, naar het voorbeeld van de Eng. post, waar 
de voorstellen van Rowland Hill (Post office reform) 
werden aanvaard en het one-penny porto voor brieven 
werd ingevoerd. Dat tarief stelsel zag af van den af- 
stand in het binnenland, de tarieven werden gediffe- 
rentieerd naar het gewicht en door middel van post- 
zegels vooruit betaald. 3° De totstandkoming van de 
Wereldpost unie (Union postale universelle, 
Welt post verein of Algemeene Postvereeniging). Von 
Stephan, die het verbrokkelde Duitsche postwezen 
had geconcentreerd, was de leider van het eerste Inter- 
nat. Postcongres te Bern in 1874, waar uniforme ta- 
rieven voor hei. internat, postverkeer w’erden vast- 
gesteld en het transito verkeer werd geregeld. Tevens 
werd een permanent Internat. Bureau te Bern inge- 
steld. Aanvankelijk traden tot de vereeniging 22 landen I 


toe, met een uitgestrektheid van 37 millioen km 2 en 
102 millioen inwoners. Bij het 25-jarig bestaan in 1899 
besloeg het gebied 350 mi 11. km 2 met 1 075 mill. in- 
woners. Thans omvat deze unie alle zelfstandige 
landen der wereld. 

C) Postwezen in Nederland. Het p. is hier ont- 
staan uit het gebruik van voetboden door den staat 
of de grootere steden. In 1752 trad een gecentraliseerde 
staatspost in werking, maar deze bleef voorloopig be- 
perkt tot de staten Holland en West-Friesland. In 
1803 werden de overige provincies aan de staatspost 
getrokken. Tijdens de inlijving bij Frankrijk golden de 
Fransche postreglementen, die tot 1850 van kracht 
bleven. Van 1850 af was alleen de staat bevoegd tot 
bet intercommunaal postverkeer (post monopolie). 
Betaalde tot dan, de geadresseerde het briefport, voort- 
aan mocht dit ook door den afzender geschieden. In 
1870 kwamen de gedwongen frankeering door den af- 
zender en de uniforme brief porti. De briefkaarten 
werden ingevoerd in 1869, de postwissel in 1871, de 
Rijkspostspaarbank en het pakkettenvervoer (tot 
5 kg) in 1881. Het pakketvervoer was reeds in handen 
van een particuliere onderneming (Van Gend en Loos), 
zoodat de post voor dezen dienst geen monopolie ver- 
kreeg. 

Thans geldt de Postwet van 1891 met de daarna ge- 
volgde Kon. Besluiten. In 1913 werden Posterijen, Te- 
legraphie en Telephonie (P.T.T.) aangewezen als 
staatsbedrijf, zoodat jaarlijks een afzonderlijke be- 
groeting moet worden opgemaakt. De leiding berust 
bij den directeur-generaal der P.T.T. 
Voor het toezicht op de uitvoering van den dienst zijn 
7 inspectieafdeelingen en één inspectie der spoorweg- 
postkantoren, alsmede 18 telefoondistricten ingesteld. 
De inspecteurs oefenen toezicht uit op de post-, bij-, 
en hulppostkantoren, poststations en postagentschap- 
pen. De post- en telegraafkantoren te Amsterdam, Den 
Haag, Rotterdam en Utrecht ressorteeren rechtstreeks 
onder het hoofdbestuur. Aan het hoofd van een post- 
kantoor staat een directeur. 

In 1918 werd een > Postchèque- en girodienst inge- 
steld. In 1920 begon men het luchtpostvervoer te 
organiseeren. In 1927 werd een Postraad inge- 
steld, welke tot taak heeft den betrokken minister en 
den directeur-generaal desgevraagd of uit eigen be- 
weging van advies te dienen. De Postraad houdt toe- 
zicht op de wijze, waarop het staatsbedrijf der P.T.T. 
aan zijn maatschappelijke functie beantwoordt. 

L i t. : Postgids (I 1936): J. Bruns, Das Postwesen 
(1907) ; H. J. Doedens, Wet tot regeling der Brievcn- 
posterij (1918) ; W. Kiisgen e.a., Handwörterb. des Post- 
wesens (1927) ; W. Rignalda, Hoofdtrekken geschiedenis 
Ned. Postwezen (1895) ; C. F. D. Marshall, The British 
Postoffice (1926) ; Sax, Die Verkehr3mittel (II 1920) ; 
L'Union postale Universelle, 1874-1924, Mémoire pu- 
blié par le Bureau international, Genève. Snel. 

D) Postwezen in België. De eerste systematische 
organisatie van het postwezen in de Belg. provincies 
dagteekent van de 16e eeuw, nl. van het jaar 1516, 
waarin Maximiliaan van Oostenrijk aan Franz von 
Taxis opdracht gaf een koerierdienst in te richten tus- 
schen Brussel en Weenen. In 1543, onder keizer Karei 
V, werd de dienst uitgebreid en werd Leonard von 
Taxis tot alg. postmeester der Nederlanden benoemd. 
Voor de locale diensten bleven nog de plaatselijke 
boden bestaan, door den magistraat van hun stad ge- 
commissioneerd. Een ordonnantie van 17 Maart 1701, 
uitgaande van keurvorst Maximiliaan-Immanuel, gaf 
nieuwe uitbreiding aan het postwegennet van het 


123 


Postwissel — Postzegelkunde 


124 


binnenland. Dit zelfde jaar werd voor de eerste maal 
een alg. tarief voor gansch het land ingevoerd. Onder 
het Franseh regime was het postwezen in België ge- 
regeld door de wet van 16 Frimairc jaar V. 

Het thans van kracht zijnde systeem berust op de 
wet van 30 Mei 1879, aangevuld en gewijzigd door de 
wet van 26 Juni 1889. Vlg. de wet van 1879 is het post- 
wezen belast met: a) het inzamelen, vervoeren en uit- 
deelen van alle briefwisseling van welken aard ook, 
daarin begrepen monsters van koopwaren, zakenpa- 
pieren, drukwerken en dagbladen; b) het uitgeven van 
postmandaten; c) het innen voor derden van kwitan- 
ties en andere effecten met of zonder protest; d) het 
aannemen van > postabonnementen; e) het in ont- 
vangst nemen van deposito’s en stortingen op de Alg. 
Spaar- en Lijfrentekas ; f) het te koop stellen van 
postzegels, enz. Door de wet van 28 Dec. 1912 werden 
de postdiensten uitgebreid door de inrichting van den 
postcheck- en girodienst. Verder zijn aan het post- 
beheer de telefoon- en telegraafdiensten verbonden. 
Na den Wereldoorlog werd het beheer der posterijen 
eveneens belast met zekere werkzaamheden voor de 
uitvoering der sociale wetten: o.m. het uitgeven van 
pensioenkaarten en lijfrentezegels. De laatste coördina- 
tie van de wetten, die betrekking hebben op het post- 
wezen, dagteekent van 10 Sept. 1936. Rondou. 

L i t. : Giron, Dict. de Droit adm. (II, s. v. Poste aux 
Lettres) ; Pandectes Beiges (LXXVIII, s. v. Poste aux 
Lettres) ; Officieel postboek van België (ed. 1 Jan. 1937). 

E) Postwezen in Ned.-Indië. In den Compagnies- 
tijd (> Oost-Indische Compagnie) was het particuliere 
brievenvervoer aan strenge bepalingen gebonden, ten 
einde het bekend raken van al, wat den handel der 
O.I.C. betrof, te voorkomen. Het verkeer had bijna 
geheel te water plaats, waarbij het zeer veel last onder- 
vond van de zeeroovers. In de 17e en 18e e. was de 
14-daagsche verbinding Batavia — Semarang de eenige 
geregelde. Het eerste officieele postkantoor werd 26 
Aug. 1746 te Batavia geopend. 

Groote verbeteringen werden ingevoerd door Daen- 
dels, die den grooten postweg, in de lengte over geheel 
Java loopend (Anjer — Banjocwangi), ca. 1000 km lang, 
liet aanleggen, waardoor de reis West — Oost van 40 tot 
6 dagen werd verkort. Van hem is ook de instelling 
van de geregelde paardenposterij. 

Tegen w. organisatie. De post-, telegraaf- en 
telefoondienst ressorteeren onder het dept. van Ver- 
keer en Waterstaat. Voor den dienst is Ned.-Indië ver- 
deeld in 6 inspectie-afdeelingen. Plaatsen, waar geen 
post- of hulp -postkantoor is gevestigd, ontvangen en 
verzenden de post door middel van: a) de districtspost, 
ingesteld voor de geregelde uitwisseling van dienst- 
brieven tusschen de ambtenaren in een gewest; b) den 
ambulanten dienst langs de daarvoor aangewezen lijnen 
van de Staats-spoor- en tramwegen; c) de aan boord 
van vsch. schepen van de K.P.M. gevestigde fungeeren- 
de hulp -postkantoren. 

L i t.: J. H. Beer van Dingstee, De ontwikk. v. h. 

Postwezen in Ned.-O.-Indië. De Indische Gids (1928, 
988 vlg.). 

Postwissel. Hiervan wordt in de practijk slechts 
gebruik gemaakt voor overmaking van kleine bedra- 
gen, omdat het postwisselrecht vrij hoog is. Er is geen 
maximaal bedrag vastgesteld. Op de keerzijde van het 
formulier, dat per gewone bestelling aan den geadres- 
seerde wordt bezorgd, is plaats voor een endossement. 
Voor buitenlandsche p. is een maximaal bedrag vast- 
gesteld. De overmaking van gelden kan door middel van 
de telegraaf bespoedigd worden (telegrafische p.).£neh 


Post zegelkunde of philatelie (( Gr. 
philos = vriend; ateleia = vrijdom van lasten) is de 
studie der door de staatsregeeringen of van harentwege 
gemachtigde ondernemingen uitgegeven postwaarden 
(Victor Suppantschitsch). Hieronder vallen dus niet 
alleen postzegels, maar ook portzegels, dienstzegels, 
postbladen. briefkaarten, enz. 

De uitvinding der postzegels wordt heden algemeen 
toegeschreven aan James Chalmers, een Schot, die 
reeds in 1834 gegomde proeven ontwierp. Den 
Engelschman Rowland Ilill komt echter de eer toe, 
ze ingevoerd te hebben (6 Mei 1840). 

Uit den aard der zaak worden op postzegels in de 
eerste plaats de regeerende vorsten af geheeld. Verder 
beroemde personen en heiligen en ten slotte allerlei 
zaken van meest onderscheiden aard. 

Evenals alle landen gaf de Kerkelijke Staat van 
1862-1868 vsch. series zegels uit, die wegens hun be- 
trekkelijk hooge waarde veelvuldig nagemaakt zijn. 
Toen in 1929 den paus weder wereldlijk gebied werd 
toegekend, verscheen er onmiddellijk een serie zegels 
met de beeltenis van Pius XI, sindsdien gevolgd door 
vele andere. 

Pas omstreeks 1860 is er voor het eerst sprake van 
het verzamelen van postzegels. In het laatste deel der 
19e e. ontwikkelde de p. zich tot de liefhebberij, die 
tot in onze dagen nog groeiende is door het voortdurend 
grooter wordende aandeel, dat de postzegels in de 
geschiedkunde en de economie van alle landen gaan in- 
nemen. Zelfs heeft de p. zich tot een wetenschap ont- 
wikkeld, die ook de geschiedenis der posterijen vóór 
1840 tot haar studiegebied heeft getrokken (leerstoel 
aan de univ. van Baltimore; ph ilatel istisch proef- 
schrift te Leipzig). De postzegel zelf is tot een 
handelsartikel geworden, waarin jaarlijks over de 
geheele wereld vele millioenen worden omgezet. 

In tal van landen zijn postmusea ontstaan, 
die kostbare collecties bevatten. Die in het Britsch 
Museum (de Tapling-collectie) en in het Reichspost- 
museum te Berlijn zijn de meest bekende. Ook Neder- 
land heeft zijn postmuseum in Den Haag, waarvoor 
de aan het Rijk vermaakte verzameling Waller den 
grondslag heeft gelegd. 

Organisatie. De philatelisten zijn over de geheele 
wereld in vereenigingen en bonden vereenigd, terwijl 
er ook een internationale bond bestaat. De eerste in 
Ned. was de Ned. Postzegel verzamclaarsbond (1884), 
in 1886 omgedoopt in Ned. Vereeniging van Postzegel- 
verzamelaars. In Londen werd reeds in 1869 The 
Royal Philatelic Society opgericht en in Frankrijk in 
1874 La Société fran^aise de Timbrologie. 

Door de behoefte aan onderling contact ontstonden 
jaarlijksche bijeenkomsten, philatelistendagen ge- 
noemd, de eerste in 1889 te Mainz. In Ned. in 1906. 
In 1908 werd de Ned. Bond van Vereenigingen van 
Postzegelverzamelaars opgericht. 

Tijdschriften. Het eerste postzegelblad, dat in 
1862 verscheen, was The Stamp-Collectors Review 
and monthly Advertiser te Liverpool. In Ned. ver- 
scheen in 1869 The Philatelic Magazine te Amsterdam. 
Het leefde slechts kort. In 1870 kwam van denzelfden 
uitgever (Com. v. Rinsum) De Timbrophilist, in de 
Ned. taal geschreven. In 1884 verscheen het Ned. 
Tijdschrift voor Postzegelkunde onder redactie van 
A. Huart en in 1894 gaf de Ned. Ver. van Postzegel- 
verzamelaars een standaardwerk uit over de Postwaar- 
den van Nederland en zijn koloniën (3 dln.). 

De eerste postzegelcatalogus (van Potiquet) ver- 


125 


Pot — Potentiaal 


126 


scheen te Parijs in 1861. De allereerste poging in Ned. 
een catalogus uit te geven, was in 1863: „De postzegels 
van alle rijken en staten”, door P. H. Witkamp. Later 
kwamen nog de catalogi van Senf (1892), van Stanley 
Gibbons (1893), van Yvert en Tellier (1895), van Michél 
(1910), en reeds in 1867 Scott’s Standard Catalogue, 
New- York. 

Tentoonstellingen. De eerste postzegel tentoonstel- 
ling in Ned. vond plaats in 1885 te Amsterdam. Een 
internationale expositie had voor het eerst plaats in 
1889, bij het 5-jarig bestaan der Ned. Ver. van Post- 
zegelverzamelaars. 

Lit. : Standaardwerk der postwaarden van Ned. en 
koloniën (I en II Nederland, III Suriname en Cura^ao ; 
1894-’95) ; Ilandb. der postwaarden van Ned.-Indië 
(2 dln. 1923) ; W. G. Zwolle, Handl. voor speciaal-ver- 
zamelaars van Ned. poststukken (1933) ; Postzegel- 
kunde en Postwezen. Jubileumboek van het Ned. 
Maandblad voor Philatelie (1852-1922-1932) ; P. C. 
Korteweg, Landmailporten (1928) ; Het Ned. Maand- 
blad voor Philatelie (Breda) ; De Philatelist (Rotterdam) ; 
De Vraagbaak der Philatelie (uitgave van De Philatelist, 
Rotterdam). Zwolle. 

Pot, Hendrik, schilder. * Vóór 1585 te Haar- 
lem, f 1657 te Amsterdam. Verdienstelijk genre- en 
portretschilder, die sterke invloeden van Frans Hals 
onderging. 

Lit.: Thieme-Bccker, Allg. Künstlerlex. 

Potaarde, > Aardewerk; Ceramiek. 

Potala, klooster bij Lhasa (Tibet), tevens resi- 
dentie van den dalai-lama. Een imposant bouwwerk, 
omstr. 1650 door den eersten dalai lama gebouwd op 
een heuvel. Het midden, dat de staatsievertrekken 
bevat en de heiligdommen met de relieken der dalai- 
lama ’s, vormt een groot blok, dat met zijn paviljoens 
in Chineeschen stijl de rest van het bouwwerk over- 
heerscht, waarin nog duizenden g kamers zouden 
zijn. Hendricks. 

Potamobius, > Rivierkreeft. 

Potamogale, > Waterspitsmuis. 

Potamogeton, > Fonteinkruid. 

Potaseh is, chemisch gesproken, kalium- 
carbonaat (K 2 C0 3 ). Werd vroeger in ruwen vorm 
verkregen door hout in een pot te verasschen, tegenw. 
uit kaliumzouten door een Leblanc-proces, door om- 
zetting met magnesiumcarbonaat, of door electrolyse. 
P. wordt vooral gebruikt in de zeep- en glasf abri cage. 
Voor bijtende potaseh, zie > Kaliloog. Zernike. 

Potawatomi- Indianen, stam der -> Indianen 
van N.-Amcrika, Noordoostergebied; ten Z. van het 
Michiganmeer; in de staten Michigan, Illinois en In- 
diana. 

Potcamp (Potkamp), G e r h a r d, apost. vica- 
ris der Hollandsche Zending. * 1641 te Borne (Overij- 
sel), f 16 Dec. 1705 te Leiden. Werkte 1665- ’81 als 
missionaris in Twente en was 1681-1705 pastoor, 
sinds 1697 tevens aartspriester van Lingen. Met alle 
andere aartspriesters teekende hij 1701 de suppliek 
ten gunste van Codde. Na diens schorsing weigerde 
hij het gezag van Th. de > Koek te erkennen, doch toen 
deze, uit Holland gebannen, zich te Emmerik vestigde, 
ontving hij daar 3 April 1704 kennisgeving van onder- 
werping namens P. en alle andere Lingensche missio- 
narissen. Een jaar later werd P. als onpartijdig buiten- 
staander tot apost. vicaris benoemd, ten einde een 
scheuring te voorkomen. P. vestigde zich te Leiden, 
waar hij, lichamelijk en geestelijk verzwakt, niets was 
dan de strooman van Van -> Heussen. Op zijn sterfbed 
teekende hij een herderlijken brief (14 Dec. 1705), 


waarin de clerus tot vrede vermaand werd. P.’s be- 
noeming, hoe goed bedoeld, bleek een vergissing; den 
vrede hebben de maatregelen van dezen afgelecfden 
man niet kunnen bevorderen. Zie ook > Hollandsche 
Zending; > Oud-Katholieken. Rogier. 

Lit.: Janssen (in: Nw. Ned. Biogr. Wbk., IV). 

Potchef stroom, groot dorp in Transvaal; aan 
de spoorlijn Pretoria — Kimberley, aan de Mooirivier, 
in een vruchtbare vlakte. Ca. 15 000 inw. P. is in Dec. 
1838 gesticht door en genoemd naar den voortrekker - 
leider (chef) A. H. > Potgieter. Tot 1862 hoofdstad van 
Transvaal (•> Pretoria); het is belangrijk als centrum 
voor onderwijs : Theol. School der Doppers en univer- 
siteitscollege en een der voornaamste landbouwscholen 
met proef plaats. Besselaar. 

Potemkin, Gregorius Alexandro- 
w i t s j, bijgenaamd de T a u r i ë r, Russ. staats- 
man. * 24 Sept. 1739 te Tsjisjewo (gouv. Smolensk), 
f 16 Oct. 1791 in Bessarabië. P. trok als garde-vaan- 
drig de aandacht van Catharina II, werd haar min- 
naar en gunsteling in 1774 en behield als staatsman 
haar vertrouwen tot aan zijn dood. In het binnen- 
landsch bestuur was hij almachtig; hij verbond zijn 
naam aan de feitelijke bezetting en kolonisatie der 
Zuidelijke, op de Turken en Tataren veroverde provin- 
ciën, stichtte daar een reeks van steden en havens; 
verwierf zich een groot vermogen, waardoor hij te 
St. Petersburg kon laten bouwen het Taurische paleis, 
waar in 1905 de eerste Doema vergaderde. 

Lit.: Brückner, P.’s Glück und Ende (1870) ; 
Schiemann, Russische Köpfe (1916). v.Gorkom . 

De muiterij op de Potemkin, een naar P. genoemd 
Russisch oorlogschip, is een der voornaamste episoden 
van de Russ. revolutie van 1905. 

Poten. Cultuurgewassen, die voor een goede ont- 
wikkeling in een meer nauwkeurig bepaald ruimte- 
verband moeten staan, worden geplant of gepoot. In 
den landbouw is dit vooral met aardappels het geval. 
De pootaardappels (pootgoed) worden in met de 
schop, den dichten of den hollen pootstok of poothout 
(de zgn. boor) vooraf gemaakte poot- of plantgaten 
gelegd, daarna met grond bedekt. De plaats van die 
pootgaten wordt soms vooraf met den > markeur 
bepaald. Ook wordt veelvuldig in de voor achter den 
ploeg of in door den vorentrekker gemaakte geulen 
gepoot. De poot- of plantgatmachine maakt het moge- 
lijk de platgaten machinaal te maken, de aardappel- 
pootmachine legt de aardappels in de gaten of sleuven 
en maakt deze daarna ook weer dicht. Tabak, mangel- 
w T ortels, koolsoorten en koolrapen, alsmede meerdere 
tuinbouwgewassen worden eerst op een kweek- of 
> plantbed uitgezaaid om later als jonge planten te 
worden uitgeplant of verpoot. Dewez . 

Potentiaal. 1° Electrische p. In een 
electrisch veld wordt op geladen voorwerpen een 
kracht uitgeoefend, m.a.w. indien zulk een lichaam 
vrij beweeglijk is, zal het in het veld een verplaatsing 
ondergaan. Omgekeerd zal er dus arbeid noodig zijn 
om het geladen lichaam tegen de richting der kracht in 
te verplaatsen. Nu kan men bewijzen, dat de arbeid, 
noodig om een geladen lichaam in een electrisch veld 
van een punt A naar een punt B te verplaatsen, geheel 
onafhankelijk is van den weg, waarlangs men het li- 
chaam van A naar B brengt. Om langs den w r eg 1 of 
den weg 2 (zie fig.) te gaan, is dus telkens evenveel 
arbeid noodig. Deze arbeid is bijgevolg uitsluitend af- 
hankelijk van de plaats van de punten A en B in het 
veld. Is die arbeid bijv. 5 eenheden, dan kan men do 


127 


Potentiaalfunctie — Potgieter 


128 


punten A en B dus kenmerken door twee getallen, die 
5 verschillen, bijv. 2 en 7 of 26 en 31. Men zegt nu, 
dat het potentiaal-verschil tusschen 
de punten A en B 5 eenheden 
bedraagt. Neemt men bijgevolg 
voor punt A van het veld een 
of ander willekeurig getal aan, 
dan is daarmede tevens voor 
elk ander punt van het veld een 
getal bepaald, te vinden uit den 
arbeid noodig om een geladen 
lichaam met de eenheid van 
lading van A naar dat punt te 
verplaatsen. In dat geval geven 
deze getallen in elk punt de potentiaal aan, 
gelijk het in de natuurkunde wordt uitgedrukt. De 
gewoonte is nu, niet aan een willekeurig punt een 
bepaald getal toe te kennen, maar aan een punt, 
dat oneindig ver weg ligt, het getal 0 toe te kennen. 
Op oneind igen afstand heerscht dus de potentiaal 
0. De potentiaal van de punten van het veld wordt 
dan gevonden door den arbeid te bepalen, noodig om 
een positieve eenheidslading van oneindig verren af- 
stand naar die punten te brengen. In de electrostatica 
vervult het potentiaalbegrip een zeer belangrijke rol. 

2° Magnetische p.Op gelijke wijze als in de 
electrostatica kan men in de magnetostatica met 
vrucht gebruik maken van het potentiaalbegrip. Men 
zie daarom boven, sub 1°. Ook hier wordt de poten- 
tiaal op oneindigen afstand gelijk 0 gesteld. De mag- 
netische potentiaal kan slechts gebruikt worden, zoo- 
lang men met magneten te maken heeft, dus niet meer 
met het door electrische stroomen opgewekte mag- 
netisme. Borghouts. 

Potentiaalfunctie (wisk.). ->■ Laplace (sub: 
Differentiaalvergelijking van Laplace). 

Poten tiaalsproiig (e 1 e c t r.). Indien twee 
verschillende metalen met elkaar in aanraking worden 
gebracht, krijgt het eene metaal een positieve lading 
en het andere een negatieve lading. Er ontstaat dus 
tusschen beide metalen een potentiaalverschil. In het 
binnenste van elk der metalen heeft do potentiaal ech- 
ter overal dezelfde waarde. Aan het grensvlak heeft 
bijgevolg een scherpe overgang van de potentiaal 
plaats, waarom men spreekt van potentiaalsprong. Bij 
aanraking van een metaal met een electrolyt treedt 
eveneens een p. op. Daarop berust de werking van de 
galvanische elementen. Borghouts. 

Potentiaalverschil, > Potentiaal (1°). 

Potentialis, Wijs (gramm.). 

Potentie (p h i 1 o s.), > Act en potentie ; 
Vermogen. 

Potentieele aanpassing, > Aanpassing 
(plant- en dierk.). 

Potentieele energie, ■> Arbeidsvermogen. 

Potentieele temperatuur (m e t e o r o 1.). 
De p. t. van een luchtmassa is de temp., welke deze 
luchtmassa heeft, nadat zij adiabatisch onder den 
normalen druk van 1 000 raillibar (= 750,1 mm kwik) 
gebracht is. Bijv. : lucht met een temp. van — 20° C 
bij een dmk van 550 millibar (op ca. 5 km hoogte in 
den dampkring) heeft een potentieele temperatuur 
van -1-27 ,6° C. V.d. Broeck. 

Poten tiriiieter, > Compensatiemethode. 

Poten tilla, > Ganzerik. 

Potentiometrisclie titratie of electrome- 
trische titratie (s c h e i k.) is een titratie, waarvan 
het verloop vervolgd wordt door bepaling der poten- 


tiaal veranderingen aan een in de oplossing geplaatste 
electrode. In het equivalentiepunt treedt meestal een 
groote potentiaalsprong op. 

Poterium, > Sorbenkruid. 

Poternc, onderaardsche gang in oude kasteden, 
vestingen, moderne forten en versterkingen. 

Potestaat. Tegen de Noormannen moesten de 
Friezen zichzelf beschermen, daar er geen hulp te 
verwachten was van de zwakke opvolgers van Karei 
den Grooten. Volgens de Friesche kronieken zouden 
zij daarom bijzondere machthebbers hebben aangesteld 
bil een inval der Noormannen, de zgn. potestaten. 
Ook in latere eeuwen zou dit het geval zijn geweest, 
wanneer gevaar van buiten dreigde. Het bestaan van 
dgl. p. van Friesland wordt thans echter algemeen 
ontkend. Ydema. 

Potgieter, 1° Andries Hendri k, type 
van den Afrikaanschen voortrekker. * 1792, f 1853. P. 
was aan voerder van een trek uit Colesberg, waaronder 
Paul Kruger (toen 10 jaar oud) en Sarei Cilliers ; kocht 
van de Kaffers voor vee het land tusschen Vet- en Vaal- 
rivier met latere hoofdplaats Winburg; ondernam een 
verkenningstocht naar Zoutpansberg en bestrafte bij 
terugkeer in den slag van Vechtkop (Oct. 1836) den 
inmiddels gepleegdcn moedwil der Kaffers op de 
achtergelaten Boerenvrouwen en -kinderen, toen 40 
Boeren 5 000 Kaffers versloegen ; nam deel aan de 
verovering van Natal, dat hij wegens verschil met 
Andries Pretorius in 1838 verliet; trok naar Transvaal 
en stichtte Potchefstroom en stelde een Volksraad in 
tot Sept. 1840; was altiid aanvoerder der onverzoen- 
lijkste anti-Engelsche elementen; trok Noordwaarts 
naar Zoutpansberg, besefte de waarde van een zee- 
haven en onderhandelde daarover met de Portugeezen. 
P. was de leider met de diepste nationale en religieuze 
overtuiging. Besselaar. 

2° Everhardus Johannes, schrijver. 
* 27 Juni 1808 te Zwolle, f 3 Febr. 1875 te Amster- 
dam. P. werd te Amsterdam opgeleid voor den handel 

en werkte 1827- 
’31 te Antwerpen, 
waar hij kennis 
maakte met J. F. 
Willems. Na den 
Belg. opstand 
maakte hij een 
reis naar Zweden, 
om zich in 1832 
voorgoed in Am- 
sterdam te v esti- 
gen, waar hij za- 
kenman bleef en 
zich in zijn vrij en 
tijd aan de lette- 
ren wijdde. Hier 
maakte hij kennis 
met Aern. Drost, 
J. P. Heye en R. 
Bakhuizen van 
den Brink, met wie hij in 1837 De > Gids oprichtte. 
Na zijn en Iluet’s ontslagname als redacteur van De 
Gids in 1865 maakte hij met Busken Huet een reis 
naar de Dantef eesten te Florence. Kort daarop vertrok 
Huet naar Indië en maakte P. een aantal buitenland- 
sche reizen, waarop hij zijn belangstelling verbreedde 
en rusteloos arbeidde aan zijn ideaal om het Ned. gees- 
tesleven een waardige plaats in Europa te verzekeren. 

Als voorbeeldig ideaal gold voor P. de Hollandscke 




129 


Pothier — Potlood 


130 


Gouden Eeuw; om die hoogte te bereiken, prikkelde 
hij het Ned. volk met zijn verheerlijking van dien tijd 
(Rijksmuseum 1844) en zijn afgeven op den duffen tijd- 
geest (* Jan, Jannetje en hun jongste kind, d.i. Jan 
Salie, 1842). In frisschen, krachtigen stijl poogde hij 
het jonge geslacht de oud-vaderlandsche deugden, den 
goeden smaak van Vondel en de geestigheid van Huy- 
gens bij te brengen. Deze stijl echter, zwaar, geleerd en 
gedrongen, die veel van den lezer eischt, was een der oor- 
zaken, dat P. ’s ideaal niet insloeg bij zijn tijdgenooten. 
Een diepere oorzaak was, dat zijn liberalisme, zijn neu- 
traal naturalistisch godsbesef, dat op de 18e- eeuwsche 
Aufklarung steunde, hem belette verder terug te zien 
dan de Gouden Eeuw en hij de Middeleeuwen en den 
godsdienst slechts aesthetisch kon bewonderen. Zijn werk 
kon geen vrucht dragen, omdat het geen worteis had. 

Eerst door de jongeren is P. ’s streven gewaardeerd 
om zijn liefde voor de schoonheid, voor land en volk, 
is zijn breede belezenheid en zijn rustelooze werkkracht 
bewonderd naast zijn gevoelige en zuivere taal. 

Werken : verzameld en uitg. door Joh. C. Zimmerman 
(Werken, 18 dln. 1885). Behalve de hooger genoemde : 
Liedekens van Bontekoe (1840) ; Zangen des Tijds ; Het 
Noorden in Omtrekken en Tafereelen (1836-’40) ; Een 
halve-eeuws wake (1851) ; Florence (1868) ; Leven van 
R. C. Bakhuizen van den Brink (1870. onvoltooid) ; De 
Nalatenschap van den Landjonker (hierin : Gedroomd 
Paardrijden; 1874); Brieven van P. aan Huet (1901). 
— Lit. : Alb. Verwey, Het leven van P. (1903); N. 
Beets, E. J. P. (1892) ; G. Brom, Romantiek en Katho- 
licisme (I 1926) ; Th. v. Hoogstraten, Studiën en Kritie- 
ken (II 1891, III 1897) ; Poelhckke (in : De Katholiek, 
CXXIV 1902); J. H. Groenewegen, Bibliogr. van P.’s wer- 
ken (1890); Brieven van Huet aan P. (1925). Piet Visser. 

Pothier, 1° J o s e p h, Fransch Benedictijn, 
musicoloog. * 7 Dec. 1835 te Bouzemont, f 8 Dec. 1923 
te Conques (België). In 1859 trad hij te Solesmes in de 
Orde der Bene- 
dictijnen, waar 
hij de medewer- 
ker werd van 
dom > Jausions 
aan het herstel 
der Gregoriaan- 
sche melodieën; 
na diens dood 
(1870) kreeg hij 
de leiding. Eerst 
in 1880 werd het 
resultaat van 
hun werk gepu 
bliceerd: Les Mé- 
lodios grégorien- 
nes,de grondslag 
van alle latere 
studies op dit 
gebied; het eer- 
ste practische resultaat was de uitgave van het Liber 
Gra dualis in 1883. Later verschenen nog Variae preces 
(1888), Liber Antiphonarius (1891), Cantus Mariales 
(1903), enz. Ondanks de tegenwerking der > Medicea- 
yoorstanders w r erd het werken van P. en zijn medewerkers 
in 1901 door Leo XIII min of meer officieel erkend, 
en vond zijn bekroning, toen Pius X hem benoemde tot 
president der pauselijke commissie tot herstel van den 
Gregoriaanschen zang (1904). Reeds eerder was er bij 
het restauratie-werk ernstig verschil van meening ge- 
weest tusschen P. en zijn voornaamsten medewerker 
dom > Mocquereau. Voor de melodische restauratie 


baseerde P. zich op de hss. der 12e en 13e eeuw, welker 
lezing dichter bij ons muzikaal aanvoelen staat 
(„tradition vivante”) dan de meer archaïsche en moei- 
lijker te ontcijferen lezing der 10e en 11e eeuw, die 
Mocquereau verdedigde. Ook op rhythmisch gebied 
was er geen eenheid; P. was een overtuigd aanhanger 
van het oratorisch rhythme van > Gontier (> Bene- 
dictijnen, sub Gregoriaansch), volgens wien op de eer- 
ste plaats de tekst, en niet dc muziek (Mocq.) maat- 
gevend was voor het rhythme. Langzamerhand ont- 
stond er, vooral door deze kwesties, een verwijdering 
tusschen beide geleerden: in 1892 vertrok P. naar 
Ligugé en werd in 1898 abt van S. Wandrille. Daar er 
echter in den boezem der pauselijke commissie steeds 
meer kwesties rezen, werkte P. met zijn particuliere 
medehelpers practisch alleen aan de officieele uitgave 
van het Graduale (de „Editio Vaticana” van 1907) en 
van het Antiphonale Romanum (1912). Na de verschij- 
ning van het Antiphonale werd de pauselijke commis- 
sie, die feitelijk al jaren ontbonden was, ook rechtens 
ontbonden, en P. verliet Rome; de verzorging der 
nieuwe Gregoriaansche uitgaven is sindsdien toever- 
trouwd aan een sectie der Riten-Congregatie. 

Werken: behalve de reeds genoemde, de Propria 
van zeer vele diocesen, en vele art. in de Revue du chant 
grégorien. Bruning. 

2° R o b e r t Joseph, Fr. rechtsgeleerde. * 9 
Jan. 1699, f 2 Maart 1772. Iloogleeraar te Orleans, 
rechter en rechtsgeleerd publicist. Bekend zijn P.’s 
„Pandectae justinianeae in novum ordinem digestae 
etc.”, benevens een reeks verhandelingen over het 
(oude) Fr. recht (o.a. Traité des Obligations, 1761). 
Voorts schreef hij Epitome operis Grotii de jure Belli 
et pacis, en enkele verhandelingen over canoniek recht. 
Voor de latere Fr. wetgeving (codificatie) is de figuur en 
het werk van P. van de allergrootste beteekenis. 

Lit.: Oeuvres de R. J. P. (o.a. de uitg. Brussel-Am- 
sterdam 1829-\34, in 8 dln., bezorgd door Dupin : in 
dl. I uitvoerige biogr. door Dupin). Hermesdorf. 

Poti, havenstad in de Sowjet-republiek Georgië aan 
de Zwarte Zee; ca. 15 000 inw. ; uitvoer van mangaan- 
erts. Badplaats. 

Poticlaea (A n t. h i s t.), kolonie van de 
Corinthiërs op het schiereiland Pallene (XII 336 
E2). De dualistische toestand, w T aarin P. na de Perzi- 
sche oorlogen was, nl. als lid van den Attischen zee- 
hond, terwijl Corinthe er medezeggenschap hield in 
het bestuur, bracht het tot een strijd tusschen P. en 
Athene: P. werd ingenomen. Atheensche nederzet- 
tingen volgden, totdat Philippus de stad vernielde 
(356). Een nieuwe stad, Cassandreia, werd er ca. 50 
jaar later gesticht. E. De Waele. 

Potlood, algemeen bekend gebruiksvoorwerp. 
Het wordt gemaakt door zuiver > graphiet, kleiaarde 
en een kleefstof tot een deeg te verwerken. Het deeg 
moet daarna in lange draden geperst, op lengte ge- 
sneden, rechtgelegd en gebakken worden. Door het 
bakken krijgt de potloodstaaf de noodige stevigheid; 
hoe meer kleiaarde wordt gebruikt, des te harder wordt 
het p. Behalve kleiaarde wordt ook bentoniet ver- 
werkt. De staafjes worden vervolgens door hout om- 
geven. Hiervoor dient als regel Amer. cederhout, dat 
in plankjes wordt gezaagd, waarna hierin gleuven 
worden aangebracht. Nadat de staven in de gleuven 
zijn vastgelijmd, wordt er een tweede plankje overheen 
gelijmd. Na drogen worden hieruit de p. gezaagd en ver- 
der afgewerkt. Gekleurde p. worden uit krijt, talk en 
een kleurstof gemaakt. Hoogeveen . 



XX. 5 


131 


Potloodaffaires— Pottekant 


132 


Potloodaffaires worden ter effectenbeurze ge- 
noemd schijntransacties, welke slechts ten doel hebben 
een koersnoteering uit te lokken, welke niet aan de 
realiteit beantwoordt. 

Potocki, 1° belangrijk Poolsch regentengeslacht. 

a) Graaf Andrzej, *10 Juni 1861 te Krakau, 
f 12 April 1908 te Lwow; 1903-’08 Oostenr. stadhouder 
in Galicië. Door Roetheensch samenzweerder vermoord. 

b) Graaf I g n a c y, * 1750, f 1809. Staatsman, 
die de Poolsche constitutie van 3 Mei 1791 hielp tot 
stand komen. Groot vijand der Russen; 1794- ’96 in 
gevangenschap te Schlusselburg (bij St. Petersburg). 

2 ° W a c 1 a w, Poolsch 
dichter. * 1626 te Luzna, 
f 1696 aldaar. P. behoor- 
de tot de Ariaansche sekte 
en was een bewonderaar 
van Erasmus; in 1658 werd 
hij bekeerd tot het Kath. 
geloof. Zijn gedichten zijn 
grootendeels eerst in de 19e 
en 20 e e. in drukverschenen. 

Werken (Poolsch): Cho- 
cimer oorlog (strijd tegen de 
Turken). Trilogie : Wapen- 
boek, Tuin der Grappen, 

Moralia. — L i t. : Nitsch- 
mann, Polnische Littera- 
tur. v. Son. 

Potosi, hoofdstad van 
het gelijknamig dept. in de 

rep. Bolivia (VI 160 B5), aan de Z. helling van den 
Cerro de P., gelegen op een hoogte van 4 800 m. Ruim 
35 000 inw. Middelpunt van den zilvermijnbouw. 
Universiteit. Bisschopszetel. 

Potpourri, muziekstuk, samengesteld uit be- 
kende melodieën of fragmenten. Ontstond in het begin 
der 19e eeuw. Iets dergelijks, maar kunstiger van 
vorm, waren in de 16e, 17e en 18e e. > priamel en 
quodlibet. 

Potsdam, hoofdstad van Brandenburg (IX 576 
E2), gelegen ten Z.W. van Berlijn aan de Havel op 
een der eilandjes van de Havelmeren; ca. 79 000 inw. 
(7,2 % Kath.). P. is de vroegere Duitsche residentie. 
Men vindt er zeer vele schoone bouwwerken (zie 

onder). Als indu- 
strieplaats heeft 
Potsdam niet veel 
te beteekenen. Wel 
vindt men er vsch. 
wetenschappelijke 
instituten. Bekend 
zijn het Meteoro- 
logisch en Geode- 
tisch Instituut en 
het astrophysisch 
observatorium (zie 
onder). Verder zijn 
er talrijke oplei- 
dingsscholen voor 
de diverse functies 
in het Derde Rijk 
en de N.S.D.A.P. 
, _ v . Wijk. 

Potsdam. De Fransche kerk. astro- 

physisch observatorium, in 1874 op- 
gericht (eerste directeur H. C. Vogel), is een der 
best geoutilleerde sterrenwachten;» het bezit o.a. 
een dubbelen refractor (photogr. en^visueel) van 80 


en 50 cm opening. De hier uitgevoerde Potsdamer 
Photometrische Durchmusterung (Müller en Kempf; 
gepubliceerd 1907) omvat helderheidsmetingen van 
alle Noordelijke sterren helderder dan de magnitude 
7 5 . Reesinck . 

Potsdam beleefde zijn bloei als residentie van 
Frederik Willem I en Frederik II, dus in de periode 
van de Barok en het Klassicisme. De bekendste 
monumenten zijn: de Hof- en Garnizoenskerk (1730, 
architect Ph. Gerlach), de Fransche kerk (1752), de 
Vredeskerk (1843), de St. Nikolaï (1830, arch. Schin- 
kel e.a.), het Slot (vnl. Knobelsdorff, 1748), het Raad- 




Potsdam. Neues Palais. 

huis (1753), het militaire Weeshuis (1771, Gontard), 
de Schouwburg (1795) en vele monumentale woon- 
huizen met een Hollandsch (Hollandisches Viertel, 
1737) of Ital. karakter. Ten W. van Potsdam ligt het 
bekende Park Sanssouci (laat-Barok) met het Slot 
(Knobelsdorff), het Neues Palais (1769) en vele andere 
monumenten. Modem is de > Einsteintoren van Men- 
delsohn. u. Embden. 

Potstal, ouderwetsche rundveestal, waaruit de 
mest van de dieren gedurende een geheele stalperiode 
niet verwijderd werd, maar door het aanbrengen van 
voortdurend nieuw strooisel (vroeger vooral plaggen) 
zoo goed mogelijk voor een zindelijke ligplaats van het 
vee gezorgd werd. Komt in sommige zandstreken nog 
vrij veel voor. De p. levert wel veel stalmest van vrij 
goede kwaliteit, wat voor de humusvoorziening van 
den zandgrond van groote beteekenis is, maar hij is 
uit hygiënisch oogpunt (ziekte der dieren en onzinde- 
lijke winning der melk) beslist af te keuren. Vele p. 
zijn dan ook, vooral na de opkomst der zuivelfabrieken, 
in > groepstallen veranderd. Dewez. 

Pott, 1° August Friedrich, taalkundi- 
ge. * 14 Nov. 1802 te Nettelrede (Hannover), f 5 Juli 
1887 te Halle, waar hii sinds 1833 prof. was. 

Hoofdwerk: Etymologische Forschungen (6 

dln. 2 1859-’76). — L i t. : G. v. d. Gabelentz, A. F. P. 
(in : Allgem. Deutsche Biogr., XXVI 1888). 

2 ° P e r c i v a 1 , chirurg. * 6 Jan. 1713 te Londen, 
f 22 Dec. 1788 aldaar. Bekend door zijn studies over 
ziekten van den wervelkolom. Hij beschreef in 1876 
het voorkomen van een hoekigen knik in den wervel- 
kolom (Pottschc ziekte, Malum Pottii). In tegenstel- 
ling met de verkromming van de wervelkolom, die het 
gevolg is van Engelsche ziekte, is bij de ziekte van Pott 
de knik spits. De oorzaak is meestal een tuberculeuze 
ontsteking der wervels, kwaadaardige gezwellen, of 
luetische processen. Klessens. 

Pottekant, een der vele varianten van de oude 


133 


Pottenbakkerij — Potvisch 


134 


Rijselsche kloskant. De omranding komt overeen met 
die van de Mechelsche. De mazen zijn echter 8-hoekig 
en gevormd door een enkele slingering van 2 draden, 
waardoor kleine driehoekjes ontstaan. 

Pottenbakkerij, > Ceramiek. 

Potter, 1° Frans De, Vlaamsch geschied- 
kundige en bibliograaf. * 4 Jan. 1834 te Gent, f 15 
Aug. 1904 aldaar. Hoofdredacteur van Het Fondsen- 
blad; alg. secretaris van het Davidsfonds (1878- 
1904) ; bestendig secr.van de Kon. VI. Acad. (1886-1904). 

Werken: naast volksverhalen en verdienstelijke 
kindergedichten, Gesch. van de gemeenten der prov. 
Oost- Vlaanderen (met Jan Broeckaert, 46 dln. 1864- 
1903) ; Gent van den vroegsten tijd tot heden (16 dln. 
1884-1904) ; Huiselijke Godsdienst onzer Vaderen (1907). 
Hij gaf uit het Dagboek van Cornelis en Philip van 
Campene (1870) en een retrospectieve Vlaamsche Biblio- 
graphie 1830-1890 (4 dln. 1893-1902). — L i t. : J. 

Broeckaert, Jaarb. v. d. Kon. VI. Acad. (1906) ; Jaarb. 
v. h. Davidsfonds (1905). A. Boon. 

2° Louis Joseph Antoine De, vrijzin- 
nig VI. journalist. * 26 April 1786 te Brugge, f 22 Juli 
1859 aldaar. Na een verblijf in Italië onderscheidde 
hij zich door zijn aanvallen op de Kath. geestelijkheid 
en de aristocratie; ook de Holl. regeering, en inzonder- 
heid van Maenen, werd vinnig bestreden in zijn blad 
Courrier des Pays-Bas. Hiervoor tot gevangenisstraf 
veroordeeld, schreef hij van uit de gevangenis oproerige 
artikels en ijverde, in tegenstelling met zijn vroegere 
opvattingen, voor de Unie met de Katholieken. Een- 
maal vrij, zette hij zijn persactie voort, waarop hij 
verbannen werd. Bij het uitbreken der Belg. omwente- 
ling spoedde hij zich naar Brussel, maakte deel uit van 
het Voorloopig Bewind, en verklaarde zich in de 
openingsrede van het Nationaal Congres voor een re- 
publikeinschen regeeringsvorm. Toen zijn ideeën niet 
aanvaard werden, trok hij zich uit het politieke leven 
terug. Uytterhoeven. 

3° P a u 1 u s, schilder. * 1625 te Enkhuizen, f 1654 
te Amsterdam. Zijn specialiteit was het schilderen van 
dieren, in welk genre hij boven al zijn landgenooten 
uitblonk. Ook het landschap wist hij zeer stemmingsvol 
uit te beelden. Hij werkte meestentijds te Amsterdam, 
waar hij jong stierf. 

Lit.: Bode, Holl. u. fiam. Malerschulen (1917); 
v. Arps-Aubert, Die Entwickl. d. reinen Tierbilder i.d. 
Kunst P. P. (1932). Schretlen. 

Potter van der Loo, 1° D i r c, vader van 2°. 

* Ca. 1370, f 1428. Edelman, beurtelings in den dienst 
van Albrecht, Willem VI, Jacoba van Beieren, hertog 
Jan van Beieren en „mijnen Heere van Bourgognen”. 
Tijdens een dienstreis naar Rome (1411), waar hij 
niets van het opkomende Humanisme heeft opgemerkt, 
maar zich vooral verveelde, heeft hij zijn groot leer- 
dicht Der > Minnen Loep ontworpen en begonnen. 
Op lateren leeftijd heeft hij zich van de leugens der 
poëten en van hun valsche historiën afgewend, om in 
proza een Italiaansch stichtelijk geschrift Fiore di 
vertu als Blome der doechden te bewerken. 

L i t g. : van BI. der D. door P. S. Schouten O.F.M. 
(1904). — Lit.: Inl. tot de uitg. van Minnenloep, door 
Leenderts Wz. (1846-’47) ; C. Lecoutore, in : Taal en 
Letteren (1904); H. P. J. v. Alfen, in: Tschr. voor Ned. 
Taal- en Letterk. (1905). V. Mierlo. 

2° G e r y t, zoon van 1°. Geboorte- en sterfjaar 
onbekend. Een tijdlang (1438-1454) raad in den liove 
van Holland, 1440 baljuw van ’s Gravenzande ; vertaal- 
de, waarschijnlijk in haar geheel, de kroniek van Frois- 
sart; alleen de tweede helft ervan is bewaard gebleven. 

U i t g . : N. de Pauw (1898). V. Mierlo . 


Potter-Bucky diaphragma, een in de ge- 
neeskunde gebruikt apparaat, bestaande uit een 
raster van zeer dunne laagjes lood en hout, ong. 1 cm 
breed en 50 cm lang. Deze zijn met hun platte zijde 
tegen elkander geplakt, zoodanig dat zij met hun korte 
zijde naar een punt op ong. 65 cm afstand zijn gericht. 
Wanneer in dit punt het brandpunt van een röntgen- 
buis wordt geplaatst, zal door de loodlamellen een fijn 
streepvormig beeld op de film ontstaan. Anders ge- 
richte stralen worden door de loodlamellen tegengehou- 
den. Wanneer dit raster tusschen een patiënt en een 
film is geplaatst, zullen dus secundaire door het li- 
chaam uitgezonden stralen, die allerlei andere rich- 
tingen hebben, de film niet zwarten. Daardoor wordt 
sluiering hiervan voorkomen. Gedurende de opname 
wordt het geheele raster zijdelings bewogen, met het 
gevolg, dat de door de loodlamellen gemaakte schadu- 
wen niet zichtbaar zijn in het filmbeeld. Het dia- 
phragma dankt zijn naam aan Bucky, die het denk- 
beeld aangaf, en Potter, die het geheel bruikbaar maak- 
te voor de practijk. Ueukensfeldt Jansen. 

Potteries, industriedistrict in N. Staffordshire, 
Engeland, beroemd door de fabricage van aardewerk 
en porcelein. Centrum Stoke-on-Trent. 

Potles, gem. in het N.W. van de prov. Hene- 
gouwen (XIII 176 A2); opp. 1 257 ha, ca. 1 600 inw. 
(vnl. Kath.); landbouw, veeteelt. Rivier de Schelde. 
Oudheidkundige vondsten; kerk met gedeelten uit de 
M.E.; oud kasteel „Du Quesnoy”, in hoeve veranderd; 
P. omvatte een reeks heerlijkheden. V. Aslroeck. 

Pottier, Antoine, huisprelaat, sociaal voor- 
man. * 22 Febr. 1849 te Spa, f 28 Nov. 1923 te Rome. 
Doctor in wijsbegeerte en godgeleerdheid, werd hij 
leeraar in moraal-theologie aan het groot-seminarie 
van Luik en daar was hij, reeds vóór Rerum Novarum, 
een der grootste pioniers der Christelijke sociale be- 
weging in België. Gesteund door zijn bisschop, mgr. 
> Doutreloux, vormde hij wat men noemt de School 
van Luik, waarbij tal van vooraanstaande mannen 
in het land zich aansloten. Luik met P. was een der 
hevigste brandpunten in den strijd. In vsch. brochures 
en zijn blad Le Bien du peuple lichtte hij het vraagstuk 
toe en mocht het genoegen smaken de bekrachtiging 
ervan te zien in Rerum Novarum. Na den dood van 
mgr. Doutreloux trok hij naar Rome, waar hij leeraar 
werd in de sociologie van het Coll. Leonianum. Daar 
bleef hij dezelfde rustelooze apostel en gaf er in 1900 
uit De jure et justitia, de meest gezaghebbende verkla- 
ring van Rerum Novarum. Vgl. > Sociologie. Allossery. 



Potvisch. 


Potvisch of cachelot (Physeter catodon L.), 
een soort van de fam. der potvischachtigen, van de 
orde der walvisschen. Leeft behalve in de Ijszeeën, in 
alle zeeën en is vaak aan de Ned. kusten aangespoeld. 


135 


Poucet — Poupehan 


136 


Hij wordt 23 m lang met een staartbreedte van 5 m. 
De groote, vierkante, blokvormige kop is 5 m lang en 
3 m hoog. Alleen in de onderkaak zitten 39-52 goed 
ontwikkelde tanden, terwijl de onontwikkelde tanden 
der bovenkaak door het tandvleesch bedekt blijven. 
Tusschen de speklaag en den schedel is een groote 
ruimte, gevuld met een olieachtige stof, walrat 
of spermaceti, die men ook in andere deelen 
van het lichaam vindt. In den darm komt als ziekelijke 
afscheiding voor de > amber. Voedsel: vnl. inkt- 
visschen. Keer. 

Poucet, gem. in het N.W. van de prov. Luik (XVI 
704 B2); opp. 235 ha, 360 inw. (Kath.); vruchtbare 
landbouwstreek; oude heerlijkheid. Eertijds afhanke- 
lijk van het hertogdom Brabant. 

Poiieke, Karei Van, beeldhouwer. * 18 
Juni 1740 te Diksmuide, f 12 Nov. 1809 te Gent. Was 
1763- ’69 leerling bij Pigalle (Parijs) en ging daarna 
naar Rome. Na deze reis vestigde hij zich te Gent. Van 
den aanvankelijken invloed van de Barok wist hij zich, 
vooral na zijn 2e reis naar Rome (1789), te bevrijden, 
om te komen tot een Klassiciseerende richting met on- 
miskenbare reminiscenties aan de toen heroplevende 
Antieke kunst. Van Canova’s invloed kan daarbij, om 
chronologische reden, geen spraak zijn. 

Werken: o.m. H.H. Petrus en Paulus (Gent, St. 
Baafs) ; Evangelisten (Brugge, Salvatorkerk) ; gedenk- 
teeken van > Palfijn en reliëfs predikstoel (Gent, St. 
Jacobskerk). E. De Waele. 

Poucqucs, Fr. naam voor > Poeke. 

Poudrc de riz (verbastering van poudre d’iris), 
iiispoeder, poeder van iriswortel, gebruikt als strooi- 
poeder. 

Pouqin , Arthur, musicoloog en recensent. 

* 6 Aug. 1834 te Chatoauroux (Indre), f 8 Aug. 1921 te 
Parijs. Oorspronkelijk orkestviolist, later verslaggever 
voor vsch. kranten. 

Werken: o.a. monographieën over Campra, Mar- 
tini, Meyerbeer, Kreutzer, Bellini, Rameau, Verdi ; 
Dictionnaire historique des thé&tres et des arts ; La 
musique de violon du XVIe au XVIIIe siècle. 

Pouület, Claude Servais Matthias, 
natuurkundige. * 16 Febr. 1790 te Eusance, f 14 Juni 
1868 te Parijs, waar hij prof. was. In 1837 vond hij de 
tangentenboussole, waarmee hij de w r etten van Ohm 
onderzocht. Hij schreef een uitstekend leerboek, in het 
Duitsch vertaald door J. H. J. Müller, onder beider 
naam nog bekend (11e druk: 5 deelen. in 14 bd. 1925- 
1933). J. v. Santen. 

Poulaille, II e n r y, Fransch literator, wiens 
oprecht socialisme zich in zijn proletarisch scheppend 
en critisch werk uitbundig betuigt. * 1896 te Parijs. 

Werken: Romans : lis ótaient quatre (1925) ; Le 
Pain quotidien (1931). Essay: Nouvel &ge littéraire 
(1930). 

Poulain , Augustin Fran<;ois, Jezuïet. 

* 15 Dec. 1836 te Cherbourg, f 19 Juli 1919 te Parijs. 
Zijn boek: Des graces d’Oraison (1901), werd zeer ge- 
roemd, in vsch. talen vertaald en herhaaldelijk uit- 
gegeven. P., zelf mystiek begenadigd, wilde daarin 
een handboek voor de practijk geven. 

L i t. : Richtstattor, Kath. Mystik (1928). In de tiende 
Franschc uitg. van P.’s werk (1923) gaf Bainvel een 
inleiding over P.’s leven en w'erken. Feugen. 

Poulaines of tootschoenen, de zeer 
puntige schoenen, welke in de 14e en 15e eeuw gedragen 
weerden. Zie > Kleederdrachten. 

Poulcnc, Francis, componist, pianist. * 7 
Jan. 1899 tc Parijs. Een der leden van de „Groupe des 


Six”. Zijn oeuvre is zeer ongelijksoortig, humoristisch, 
doch soms bijna kinderachtig en onbeholpen, en werd 
tijdclijk beïnvloed door den kring rond Coctcau. 

Voorn, werken: Piano : Mouvements perpé- 

tuels (1918) ; Promenades (1921) ; 2 Impromptus (1933) ; 
zes gedichten van Apollinaire ; 3 gedichten van Coc- 
teau ; Rhapsodie nègre (1917) ; Concert champêtre ; 
opera Le Gendarme incompris (1921). — L i t. : H. Mers- 
mann, Die mod. Musik (in : Bückens Hdb.) ; Autobiog. 
in Bruyr: 1’écran des musicistes (1930). 

Poule pintade, > Parelhoen. 

Poullet, Prosper A. J. M., burggraaf, Kath. 
VI. staatsman. * 5 Maart 1868 te Leuven. Doceerde te 
Leuven van 1894 tot 1936 onder meer het internatio- 
naal privaatrecht, en werd in 1908 lid van de Ka- 
mer der Volksvertegenwoordiging. In 1911 w r erd hij 
min. van Kunsten en Wetenschappen en verdedigde 
hij de schoolwet op het L.O., waarbij leerplicht en 
gelijkstelling van het vrij onderwijs warden ingevoerd; 
1918- ’19 was hij voorzitter van de Kamer der Volks- 
vertegenwoordiging; herhaaldelijk fungeerde hij daarna 
als min. van Econ. Zaken of van Post en Spoorwa- 
gen; hii was ook afgevaardigde van België bij den 
Volkenbond. Toen hij in 1925 het eerste democratisch 
ministerie vormde en zeer te kampen had met finan- 
cieele moeilijkheden, werd hij op lage wijze bestreden 
door de toenmalige oppositie en was hij verplicht bij 
het mislukken van zijn opzet ontslag te nemen. Na den 
Wereldoorlog zag hij het rechtvaardige in van den 
Vlaamschen strijd, en herhaaldelijk verdedigde hij met 
klem de VI. eischen in de Kamer, waar hij om zijn 
eerlijk, kalm en klaar betoog steeds groot aanzien ge- 
noot. In 1926 w r erd hij staatsminister en in 1930 tot 
den adelstand verheven. U ytter hoeven. 

Werk: Manuel de droit intern, privé Beige ( 2 1928). 

Poulpiquet, Ambrosius de, Kath. theo- 
loog. * 25 Juni 1878, f (gesneuveld) 22 April 1915. 
1896 Dominicaan, 1902 priester, 1905-14 prof. der 
apologetica. Schreef vsch. belangrijke w r erken over 
aard en opzet der apologetica en was medeoprichter 
der Revue des Sciences Phil. et Théol. 

Werken: o.a. L’object intégral de L’ApoIogé- 

tique ; Le Miracle et ses suppléances ; 1’Eglise Catho- 
lique (posthuum). Pauwels. 

Poulseur, gem. in het Z. van de prov. Luik (XVI 
704 D2); opp. 508 ha, ca. 1 500 inw. (vnl. Kath.). Ri- 
vier: Ourtlie; rotsachtige en beboschte omgeving; 
bekende steengroeven; overblijfselen van een kasteel. 
P. telde eertijds twee heerlijkheden: P. sous Rahier en 
P. sous Renardstein, beide afhankelijk van Stablo. 
Geteisterd in 1914. V. Asbroeck . 

Pouiul, E z r a, Amer. dichter en criticus. * 30 
Oct. 1885 te Hailey (Idaho). Leefde de laatste jaren 
vnl. in Engeland, Italië en Frankrijk, tegenw r . in Parijs. 
Zijn verzen, zeer oorspronkelijk en van een rijke nuan- 
ceering, doorschieten de wereldgeschiedenis en laten 
telkens facetten van het verleden opfonkelen als w’aren 
ze actueel; vooral geschiedt dit in het lange gedicht 
XXX Cantos. Zijn werk eischt eenige voorzichtigheid, 
maar is vaak van onvergetelijke schoonheid. 

Voorn, werken: Selected Poems (1928) ; XXX 
Cantos (1933) ; A Draft of Cantos XXXI - XLI (1935). 
Essays: Make it New (1935); Polite Essays (1937). — 
L i t. : Jos. Panhuijsen, in : Boekenschouw (jg. 30, 

nr. 12, en jg. 31, nr. 1). J. Panhuijsen . 

Poupehan, gem. in de Belg. prov. Luxemburg, 
arr. Neufchateau (XVI 736 A/B 3); opp. 523 ha, ca. 
400 inw\ (Kath.). Leigrond, bosschen, landbouw. 
Rivier: Semois. 


137 


Pourbus — Poynting 


138 


Pourbus, Frans, genoemd de Jonge, 
portretschilder. * 1569 te Antwerpen, f 1622 te Parijs. 
Hooggeschat in zijn tijd en achtereenvolgens hofschil- 
der in Brussel, Mantua en Parijs. Zijn portretten zijn 
eerlijk en hebben verdienste, maar missen toch groot- 
heid. 

L i t. : Thieme-Becker, AJIg. Künstlerlex. Schrctlen. 

Pour le Mérite, hooge Pruisische onderschei- 
ding, in 1740 gesticht door Fred. II den Grooten (ver- 
nieuwing van de Ordre de la générosité, van 1667), 



Pour le Mérite, links voor burgerverdiensten, rechts voor 
krij gs verrich tinge n. 


sedert 1810 alleen voor krijgsverrichtingen; in 1842 
uitgebreid met een klasse ook voor burgerverdiensten. 
Teeken: lichtblauw kruis met 8 punten, gekroonde F 
en de woorden Pour le Mérite; voor laatstgenoemde 
klasse: om een blauwen kring met het devies vier kronen; 
daarbinnen een witte kring met 4 x 1FH; in het 
hart een gouden adelaar op rood. Lint: zwart met zilver. 

Pourpoint, > Wambuis. 

Pourrat, H e n r i, Fransch regionalistisch 
romanschrijver van de Auvergne. * 7 Mei 1887 te 
Ambert (Puy-de-Dome). 

Voorn, werken: Lc3 Montagnards (1919) ; 

Les Vaillances, farces et gentilesses de Gaspard des 
Montagncs (cyclische roman, 1922 vlg.). — L i t. : B. 
Crémieux, H. P. (1924). 

Pourretia of Puy a, plantengeslacht uit het 
Andesgeberete, van de fam. der Bromeliaceeën. 
Levert de clnigualgom. 

Pousset, gem. in het N.W. van de prov. Luik 
(XVI 704 B2); opp. 392 ha; ca. 700 inw. (vnl. Kath.); 
landbouw; silex-groeven; oude heerlijkheid afhanke- 
lijk van Luik. 

Poussiu, 1° Gaspard, eigenlijk: Dughet, 
landschapschilder. * 7 Juni 1615, f 25 Mei 1675 te 
Rome, in welke stad hij meest werkzaam was. Zijn 
kunst is sterk idealiseerend. Leerling van 2°. 

2° N i c o 1 a s, schilder. * 15 Juni 1593 (of 1594) 
te Villers (Normandië), f 19 Nov. 1665 te Rome. Op 
30-jarigen leeftijd naar Rome, waar hij geheel in de 
Klassieke sfeer opging. Hij onderging invloeden van 
Raffael en Titiaan. Als onderwerp koos hij vooral 
mythologie en Oude Testament; hij werd de grond- 
vester van het heroïsche landschap. In de Fransche 
kunst vond zijn Klassicisme vele navolgers. 

L i t. : P. du Colombier, P. (1931) ; Magnc, N. P. 
(1928). Schreden. 

Pouvillon, E m i 1 e, Fr. regionalistisch roman- 
schrijver van de Quercy (dept. Lot). * 1840 te Montau- 
ban, f 1906 bij Chambéry. 

Voorn, werken: Césette (1881); lTnnocent 

(1884); Juan de Jeanne (1886); Chante-Pleure (1890); 
Les Antibel (1892) ; Mademoiselle Clémence (1896) ; 
Le Voeu d’une Chaste (1900). 

Pouwels, R e y n i e r, rederijker, van St. | 


Omaars, die zich in 1526 te Utrecht kwam vestigen. 
Hem wordt met goed recht toegeschreven het niet 
onverdienstelijkc Spel vande Christenkercke, een ver- 
dediging van de Kath. Kerk. Of het eerder vrijzinnige, 
Erasmiaansche, dan anti-Kath. spel Vanden siecke 
Stadt, van hem is, zooals beweerd wordt, is zeer twij- 
felachtig. 

U i t g. : van Christenkercke : G. A. Brands (1921) ; 
van Siecke Stadt: H. F. Grondijs (1917). V. Mierlo. 

Povlaktc, gebied in Noord-Italië, doorsneden 
door de > Po met haar zijrivieren, ca. 50 000 km 2 ; 
een vruchtbare vlakte doorsneden van vele wegen, 
spoorwegen en kanalen. In den Tertiairen tijd was de 
Povlakte een zeearm, door inzinking ontstaan; deze 
is langzaam aan dichtgeslibd. Enkele vulkanische 
gebieden verheffen zich uit het laagland (Euganeesche 
heuvels, heuvelland van Monferrat). Het vastelands- 
klimaat heeft groote verschillen tusschen zomer en 
winter en dag en nacht. De regenval loopt uiteen van 
60-100 cm per jaar. 

Het dichtbevolkte land (met veel Germaansche be- 
volking) wordt goed bebouwd (maïs, rijst, tarwe, wijn, 
moerbei voor zijderupsen) en heeft een bloeiende rund- 
veeteelt. Het is de voornaamste industriestreek van 
Italië (ijzer, machines, auto ’s, textiel, papier, chemische 
artikelen). Het verkeer is er zeer belangrijk. Heere. 

Powakka-kreek of Siparipabo, linker 
zijrivier van de Suriname; een der grootste Arow^akken- 
dorpen, met Kath. Kerk en school, ligt er aan. Het 
oude > Torarica lag vlak bij haar monding. 

Powhatan, naam van een stam en van een con- 
federatie der > Indianen van N. -Amerika, Zuidooster- 
gebied; in den staat Virginia; genoemd naar den stich- 
ter, Powhatan. 

Powys, 1° John Cowper, essayist en ro- 
manschrijver; broer van 2°. * 8 Oct. 1872" te Shirley 
(Eng.). In zijn essays en beschouwingen geeft hij blijk 
van een zeer oorspr. kijk op de cultuur, die echter zeer 
gewaagd wordt, door zijn opvattingen omtrent de sen- 
sualiteit. Deze opvattingen bemerkt men ook in zijn 
sterk plastische, scherp ontledende romans, vaak be- 
too verend door hun donkere pracht, maar juist daarom 
nog te gevaarlijker. J. Pankuijsen. 

Voorn, werken: Meaning of Culture (1930) ; 
In Defence of Sensuality (1930). Romans : Wolf Solent 
(1929) ; A Glastonbury Romance (1933). 

2° L 1 e w e 1 y n, romanschrijver en essayist; 
broer van 1°. * 1884 te Dorchester. Leefde 1914- ’19 in 
Zuid-Afrika en was 1920- ’25 journalist in Amerika. 
Zijn schetsen, korte verhalen, autobiographieën zijn 
van een sterke sfeergeving en niets ontwijkende analyse, 
werkelijk, haast o verwerkelijk, en tezelfdertijd myste- 
rieus; zijn werk eischt echter voorzichtigheid. 

Voorn, werken: Ebony and ïvory (1923) ; 

Black Laughter (1925) ; Skin for Skin (autobiographisch, 
1925); The Verdict of Bridlegoose (1926). Essays : Thir- 
teen Worthies (1924). J . Panhuijscn . 

Poynting , John Henry, natuurkundige. 

* 9 Sept. 1852 te Menton bij Manchester, f 30 Maart 
1914 te Birmingham, waar hij sinds 1900 prof. was. 
Van groote beteekenis voor de electrodynamica is zijn 
onderzoek over den electromagnetischen energie- 
stroom, dat aanleiding gaf tot invoering van den 
vector van P. Verder onderzocht hij den 
stralingsdruk en bepaalde hij zeer nauwkeurig de gra- 
vitatieconstante. 

Werken: The pressure of light (1907) ; The earth 
(1913). Zijn verzamelde wetensch. werken verschenen 
in 1920. J .v. Santen. 


139 


Poznan— Praag 


140 


Poznan (Duitsch: Posen), 1° Poolsche provin- 
cie; 26 528 km 2 ; 2 200 000 inw. (waarvan 5 / e Polen). 
Vlak bouwland met vele bosschen; talrijke suiker- 
fabrieken en likeurstokerijen. De prov. P. behoort 
met Pomorze tot Groot-Polen en kwam na een Duitsche 
overheersching van 140 jaar bij liet herstel van Polen 
in 1918 weer tot het moederland terug. Hoofdstad 
Poznan. 

L i t. : Schütze, Das Posener Land (1925) ; Maas, 
Die Entstehung der P. Kulturlandschaft (1927). 

2° Hoofdstad der gelijknamige Poolsche 
prov.; belangrijk handelscentrum; ca. 260 000 inw. 
Zetel van het provinciaal bestuur, garnizoensplaats, 
gerechtshof, Ned. consulaat. Univ. (opgericht 1919) 
met 4 faculteiten, handelshoogeschool, bibliotheek 
Raczynski, museum, theater, zoölogische tuin. Stad- 
huis (16e eeuw), slot (door keizer Wilhelm II in 1900 
gebouwd in neo-Romaanschen stijl). Vele kerken, 
waaronder de Petrus-en-Paulusdom (15e eeuw, her- 
nieuwd 1775) met zgn. gouden kapel, Mariakerk, 
Maria-Magdalenakerk. Sinds 1921 wordt te P. jaarlijks 
in Mei een druk bezochte jaarbeurs gehouden. 

De stad P. wordt reeds in de 13e e. vermeld, kwam 
in 1793 aan Pruisen en werd in 1919 weer Poolsch. 

Het bisdom P. werd in 986 opgericht en res- 
sorteerde sedert de 12e eeuw onder Gniezno (Gnesen), 
zooals dat thans nog het geval is. 

L i t. : Rutten, Polen (1931). v. Son. 

Pozzo (Puteus of Pozzi; niet dal of del P.), A n- 
d r e a, Ital. schilder en architect; Jezuïet. * 30 Nov. 
1642 te Trente, f 31 Aug. 1709 te Weenen. Schilder 
van reusachtige werken in gewelven met schijnarchi- 
tectuur (S. Ignazio Rome, Liechtensteinpaleis Wee- 
nen). Als architect is hij een vertegenwoordiger der 
Barok; als theoreticus schreef hij Perspectivae picto- 
rum atque architectorum (4 dln. Rome 1693 en 1700). 

L i t. : Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. (XXVII); H. 
Tietze, A. P. u. die Fürsten Lichtenstein. p. Gerlachus. 

Pozzuoli, stad in de Ital. prov. Napels (XIV 
320 E4), 40 m boven de zee, ca. 30 000 inw. Bisschops- 
zetel. In de oudheid Puteoli, een der belangrijkste zee- 
havens, waar ook St. Paulus landde (Act.28.13). Uit 
de Oudheid zijn nog over een amphi theater, tempels, 
havenwerken enz. Beroemd is de Serapistempel, omdat 
in drie zuilen gaten van boormossels zitten (tot 6 m 
hoogte), als bewijs dat door bodemdaling (3e tot 16e 
eeuw) de tempel in het zeewater stond. Heere. 

Pr is in de scheikunde de afkorting van 
het element praseodym, dat tot de > aardmetalen van 
de cerium-groep behoort. 

Praag (Tsjech. Praha), 1° hoofdstad van Tsjecho- 
Slowakije, van oudsher hoofdstad van Bohemen; zetel 
van aartsbisschop (zie plaat; vergelijk index in kolom 
831/832). Praag ligt aan weerszijden van de Vltava 
(Mol dan), waarover 9 verkeers- en 2 spoorbruggen. 
„Groot-Praag”, door de annexatie van 1920 uit 
„Nieuw-Praag” en 37 naburige gemeenten ontstaan, 
telt 900 000 inw. (Kath. 58,5 %, Staatskerk 15,8 %, 
Prot. 5,5 %, Isr. 4,2 %, zonder gezindte 14,9 %). 
Nieuw-Praag had slechts 250 000 inw. en wordt thans 
steeds meer ontvolkt ten voordeele van de moderne 
woonwijken. Officieel heet P. eentalig, daar statistisch 
ruim 90 % van Tsjecho-Slowaaksche nationaliteit is; 
vooral op cultureel gebied blijkt echter de belangrijk- 
heid van het Duitsche contingent. Onder het „Oude 
Praag” verstaat men de arrondissementen Stare Mesto 
en Josefov, in welke laatste het > Ghetto is onder- 
gebracht. Nove Mesto bestaat uit een laag en een hoog 


gedeelte, waarbij Vysehrad (hoogste vesting) aansluit. 
Het Hradsjin (Hradcani) is het hoog gelegen oude 
koninklijke paleis met eenige kerken en het lustslot 
Belvedere, en Mala Strana de rustige helling met 
kloosters, adellijke verblijven, legaties en administra- 
tieve lichamen. Holesovice-Bubny is een havenwijk 
aan de binnenbocht van de Vltava. 

De ligging van P. is centraal wat Bohemen en Mora- 
vië betreft. De vele erosiedalen in den krijtachtigen 
bodem, die naar P. convergeeren, zijn even zoovele 
goede toegangswegen tot de stad, welke ontstaan is op 
de plaats waar deze wegen bij elkaar kwamen en door- 
waadbare plaatsen (prah) den overtocht over de Vltava 
mogelijk maakten. Het dal van de Vltava is smal, van- 
daar dat P. in de lengterichting is uitgegroeid en ook 
de heuvels tot aanzienlijke hoogten volgebouwd zijn; 
wat gepaard ging met het rooien der bosschen en wijn- 
gaarden. 

Middelen van bestaan. Industrie. De hoog- 
ovens van Kladno en de steenkolenmijnen van Beroun 
leveren grond- en bedrijf stof voor de metaalindustrie, 
die 251 fabrieken omvat, w.o. een filiaal van Skoda uit 
Pilsen. De levensmiddelenindustrie is berekend op 
export (Prager ham). Brouwerijen, papierfabrieken en 
chemische industrie zijn belangrijk, terwijl textiel- en 
meubelfabrieken op groote schaal producecrcn. 

Handel en verkeer zijn na 1918 sterk toe- 
genomen, mede te danken aan de internationaliseer ing 
van de Elbe (1936 door Duitschland weer vervallen 
verklaard). De internat, jaarbeurs trekt vele bezoekers. 

Cultuur. P. heeft drie universiteiten : een Tsje- 
chische, een Duitsche en een Oekrainsche, twee tech- 
nische hoogescholen (Tsjechische en Duitsche), tal- 
rijke theaters, musea, bibliotheken en onderwijsin- 
richtingen. Sivirsky. 

Bezienswaardigheden. Uit de Romaansche 
periode zijn slechts enkele monumenten over, w.o. de 
ronde Martinikapel op het Vysehrad (12e e.) en de 
kloosterkerk St. Georg op het Hradsjin. Met het St. 
Agnesklooster (1234) doet de Gotiek haar intrede ; 
vroeg-Gotisch (1260) is de Alt-Neu-synagoge, centrum 
van het beroemde > Ghetto. In 1333 begint, na een 
brand, de vernieuwing van het Hradsjin, den konings- 
burcht; de St. Vitusdom wordt begonnen door een 
Franschen meester, later voortgezet door de Parlers, 
vader en zoons, nimmer voltooid, doch tot op onzen tijd 
aangevuld en hersteld. Van de vele belangrijke Gotische 
monumenten verdienen nog speciaal vermelding: het 
koor der Allerheiligenkerk, de kerk van het klooster 
Karlshof (beide van Peter Parler), het koor van de 
Teynkerk (1380), het Emaus -klooster en het raadhuis 
van de Altstadt (1381) met de beroemde erkerkapel; 
verder de Karlsbrücke met de bekende poort-torens, 
eveneens van P. Parler (1370- ’90). Laat-Gotisch is de 
bekende Groote Zaal in het Hradsjin (1484). Hoofd- 
werken der Renaissance in Italiaanschen 
geest zijn het Belvedere; het paleis Schwarzenberg, het 
jachtslot Stern (1655). Daarnaast vele huizen en 
paleizen, die mede Hollandschen invloed verraden. De 
Salvator, een Prot. kerk, dateert eveneens uit deze 
periode. 

In de 17e e. bloeit de Barok, die voorgoed haar 
stempel op P. drukt, dank zij de vele werken eerst van 
Italiaansche, later ook van Duitsche meesters. Het 
aantal kerken (Contra-reformatie) en andere monumen- 
ten uit dit tijdvak is zeer groot (het paleis van Wallen- 
stein, het slot Troja, de Kruisheerenkerk en andere 
kerken). Het Klassicisme volgt, daarna de Neostijlen; 


141 


Praag — Pradaksjina 


142 


in de 20e eeuw (1918) doet de moderne architectuur 
haar intrede met Jan Kotera en zijn school (kantoor- 
gebouwen e.d.). v. Embden. 

Geschiedenis. In de 10e eeuw had de dynastie der 
Przmysliden een burcht op Vysehrad. Uit den tijd van 
keizer > Karei IV van Duitschland (1346- ’78) dateeren 
de Karelsbrug, de St. Vitusdom en andere belangrijke 
stichtingen, vooral de universiteit. Deze, in 1348 met 
vier faculteiten opgericht, was de eerste in Duitschland 
en trok vele studenten, ook uit de Nederlanden (o.a. 
Geert Groote, Floris Radewijnsz. e.a.). In 1409 ver- 
lieten, tengevolge van de Hussietentwisten en de be- 
gunstiging, die aan de Tsjechen verleend werd, de 
Duitsche studenten Praag, waardoor de universiteit 
van Leipzig ontstond. 

De Hussietenoorlog (1419- ’33) begon in P.; Georg > 
Podiebrad werd in het stadhuis van P. tot koning van 
Bohemen uitgeroepen (1458) ; tijdens de regeering van 
keizer Rudolf II (1576-1611) stond de stad, als keizerl. 
residentie, op het toppunt van haar bloei, doch kort 
daarna begon juist aldaar de 30-jarige oorlog (1618- ’48). 
Tengevolge van de oorlogsellende daalde de beteekenis 
van P. tot die van een provinciestad. Toch werd er in 
1866 de vrede van P. gesloten, die Oostenrijk 
buiten den > Duitschen Bond sloot. Na 1848 begonnen 
de nationaliteiten der Oostenrijksche monarchie zich te 
roeren, doch noch de rumoerige bijeenkomst in het St. 
Wenzelbad, noch het Slavische congres van dat jaar, 
veranderden veel aan de positie van Praag. Met de toe- 
nemende industrialisatie werd de slooping der wallen 
noodzakelijk (1878). Toen P. in 1918 hoofdstad van de 
nieuwe Tsjecho-Slowaaksche republiek werd, was ver- 
dere uitbreiding noodzakelijk, waarin de genoemde 
annexatie voorzag. De huisvesting van industrieele 
en diplomatieke vertegenwoordigingen, garnizoen en 
ambtenaren, van centrale lichamen, zooals beurzen, 
enz. veranderden het aspect van P. in korten tijd. Nood- 
zakelijke hygiënische maatregelen in de oude stad 
hebben aan het stadsschoon eenig nadeel toegebracht, 
de moderne gebouwen der nieuwe wijken hebben het 
echter verrijkt. 

L i t. : Em. de Martonne, Europe Centrale (in Geogr. 
Univ. IV-2) ; Zigrek, Gomela en Jarolimek, Prag. Zie 
nog > Hussieten ; Joannes Nepomucenus. Sivirsky. 

Martelaren van Praag, Minderbroeders, werden in 
1611 gruwzaam vermoord door de Hussieten. Proces 
der canonisatie werd in 1933 wederom opgenomen. 

L i t. : Lex. Theol. Kirche (VIII, 424). 

2° Het bisdom P. werd als zoodanig in 973 van 
Regensburg afgescheiden en onder den metropoliet van 
Mainz geplaatst. In 1344 werd het door Clemens VI 
tot aartsbisdom verheven. Het kwam echter in de 15e 
eeuw tot diep verval door de beweging en de oorlogen 
der Hussieten; een der aartsbisschoppen ging tot de 
utraquisten over en zijn zetel bleef anderhalve eeuw 
onbezet. In de 16e e. drong er ook het Lutheranisme 
binnen. De opleving nam een aanvang met de komst 
der Jezuïeten (H. Petrus Canisius), en met het bestuur 
van kard. Harrach (1623- ’67) zette een tijdperk van 
bloei in. Onder de kerkvorsten van de 19e eeuw neemt 
kardinaal Schwarzenberg (1850- ’85) een bijzondere 
plaats in. Na den Wereldoorlog ontstond een natio- 
nale kerk, die een deel van den clerus en een groot 
aantal leeken tot zich trok. Het aartsbisdom telt thans 
drie suffraganen. Th. Heijman. 

Praag , Siegfried Emanuel van, 
Ned. letterkundige. * 8 Aug. 1899 te Amsterdam. Zeer 
vruchtbaar romanschrijver, die bij voorkeur historische 


vrouwenfiguren tot heldin zijner werken kiest. Daar- 
enboven goed kenner van de moderne Joodsche lite- 
ratuur, waarover hij verscheidene studies publiceerde. 

Voorn, werken: Romans : Sam Levita’s levens- 
dans (1927) ; La Judith (1930) ; Man van aanzien (1931) ; 
De dolle maagd (1933) ; Julie de 1’Espinasse (1934) ; 
Madame de Pompadour (1936). Essais : De West-Joden 
en hun letterkunde sinds 1860-1926 ; In eigen on vreem- 
den spiegel (1928) ; Het Ghetto (1930). Asselbergs. 

Praagsehe drank, samengestelde rhabarber- 
stroop, stroop tegen galsteen, donker roodbruinestroop; 
verkregen door rhabarber- en jalappewortel met ka- 
liumcarbonaat en water te infundeeren, in het zoo ver- 
kregen vocht suiker op te lossen en dit te mengen met 
oranjeschil tinctuur. 

Praam, 1° binnen z e i 1 v a a r t u i g voor 
goederenvervoer. De vorm is in hoofdzaak die van de 
tjalk (> Binnenvaartuig). 

2° Een touwtje, dat bij lastige paarden meestal 
om de bovenlip, die het meest gevoelig is, wordt ge- 
legd en aangedraaid. 

Praehtbloem (Donia), plantengeslacht van de 
fam. der vlinderbloemigen. Komt met enkele soorten 
in Australië voor. D. (Clianthus) speciosa wordt veel 
in kassen gekweekt en kan op beschutte plaatsen des 
zomers ook in den vollen grond gehouden worden. De 
bloemen zijn mooi scharlaken met een paarsblauwe 
vlek aan den voet van de vlag. Bonman. 

Pracht gras, > Chinagras. 

Prachtkaars (Gaura), plantengeslacht van de 
fam. der wederikachtigen. Komt met enkele soorten 
in N. Amerika voor. G. biennis en G. Lindheimeri 
worden als sierplanten gekweekt. De planten zijn 
eenjarig tot overblijvend en hebben witte of rosé bloe- 
men. Bouman. 

Prachtkevcrs (Buprestidae), keverfamilie, waar- 
van de meeste soorten in de tropen voorkomen. Schit- 
terende metaalkleur. In onze streken 18 kleinere, min- 
der fraaie soorten. 

Prachtrank (Eccremocarpus), plantengeslacht 
van de fam. der Bignoniaceeën. Komt met 3 soorten 
in Peru en Chili voor. Als klimplant wordt nog wel 
eens gebruikt E. scaber met scharlaken en geelroode 
bloemen in trossen. De tegenoverstaande bladeren 
bezitten aan hun top een rank. Bouman. 

Practici en of uitvoerder is degene, die 
voor den beeldhouwer geboetseerde ontwerpen over- 
brengt in hout of steen. Men zou het kunnen verge- 
lijken met: den componist, die muziek componeert, en 
den musicus, die muziek ten gehoore brengt. De vorige 
generatie van beeldhouwers voerde zelden eigen werk 
uit in een of ander vast materiaal, maar liet dit over 
aan den practicien, aan wien toen groote eischen van 
vakbekwaamheid werden gesteld. Tegenwoordig is de 
beeldhouwer meestal ook de uitvoerder van zijn eigen 
werk. Etienne. 

Practische rede of r e d e w i 1 is volgens 
> Kant de wil, die zichzelf tot wet is, onafhankelijk 
van de menschelijke neiging en onafhankelijk van fac- 
toren buiten den mensch. > Autonomie (1°). 

Pradaksjina (Sanskrit, = toewending van den 
rechterkant), in Voor-Indië bepaaldelijk de technische 
benaming van een ritueelen ommegang om een plaats 
of soms ook wel om een levend wezen, waaraan men 
eerbied betuigen wil; men houdt het te vereeren voor- 
werp daarbij steeds rechts van zich. Het pradaksjina- 
pad of processie-pad lag, bij de stoepa’s, binnen de 
daaromheen gebouwde balustrade. 


143 


Pradeele — Praecipitinen 


144 


Pradeele, gem. in Fransch -Vlaanderen (XI 144 
C3); ca. 300 inw., Vlaamsch sprekend. Landbouw. 

Prado , Norbertus del, Dominicaan, 
theoloog. * 4 Juni 1852 te Pola de Laviano (N. Spanje), 
f 13 Juli 1918 te Freiburg (Zw.). Werd 1869 Domini- 
caan. Was hoogleeraar aan de univ. te Manila, sedert 
1891 te Freiburg (Zw.). In de groote theol. strijdvragen 
staat hij altijd op streng Thomistisch standpunt. 

Werken: o.a. De Scientia media (1903) ; De gratia 
et libero arbitrio (3 dln. 1907) ; De veritate fundamentali 
Philosophiae Christianae (1911). — L i t. : E. Commer 
(in : Divus Thomas, 1919, 2 vlg.). Lambermond. 

Pradoto is de naam van een rechtbank in de Vor- 
stenlanden op Java (Soerakarta en Jogjakarta) in de 
beide hoofdsteden Solo en Jogja. Deze p. zijn feitelijk 
hof rechtbanken voor leden der vorstelijke families 
zoowel voor civiele als voor crimineele zaken (Rijksbl. 
Jogja 1916). 

Pradt, Dominicus Dufour de, bis- 
schop, politicus. * 23 April 1759 te Allanches (Haute 
Auvergne, Fr.), f 18 Maart 1837 te Parijs. In 1789 lid 
der Generale Staten. Na de > Constitution civile du 
clergé week hij uit naar België en Duitschland, doch 
na den staatsgreep van 18 Bmmaire keerde hij terug 
naar Parijs en werd een der meest slaafsche aanhangers 
van Napoleon, die hem tot zijn aalmoezenier maakte, 
in 1805 tot bisschop van Poitiers en in 1808 tot aarts- 
bisschop van Mechelen benoemde. Ofschoon door Rome 
niet erkend, wist hij stilaan, tegen het kerkelijk recht in, 
zich meer en meer met bestuurszaken te bemoeien. Hij 
is het, die Napoleon zou opgestookt hebben het beruchte 
schismatieke, zgn. nationale, concilie van Parijs in 
1811 samen te roepen. Na den val van Nap. sloot hij 
zich aan bij Talleyrand en de Restauratie; bedankte 
voor zijn bisdom en leefde sindsdien onder naam van 
Abbé de Pradt te Parijs of bij Allanches, "waar hij een 
50-tal boeken en brochuren liet verschijnen, die hem 
herhaaldelijk gerechtelijke vervolgingen kostten en 
waarvan er drie op den Index -werden geplaatst. Hij 
stierf aan een beroerte, na zich met de Kerk te hebben 
verzoend. 

L i t. : E. Duchesne, in Biogr. nat. Belg. (XVIII) ; 
Ch. Terlinden, Guillaume I et 1’Eglise cath. en Bel- 
gique (I 1906). Allossery. 

Pradzjnaparamita (Sanskrit, = de volmaakt- 
heid der -wijsheid), in het > Mahajana de hoogste 
volmaaktheid van den Bodhisattwa, bestaande in de 
wetenschap, dat alles „leeg” (sjoenja) is. Zij wordt be- 
schreven in duizenden verzen tellende „philosophische” 
verhandelingen en veelvuldig in de kunst als godin 
voorgesteld. Zoetmulder. 

Prae-animisme. Tylor (in: Primitive Culture) 
zette, in evolutionistischen gedachtengang, het zielen- 
en geestengeloof, als het meest eenvoudige begrip, aan 
het begin van de ontwikkeling der godsdiensten. Latere 
evolutionisten kwamen tot de overtuiging, dat er nog 
een eenvoudiger denkstadium aan dit animisme moest 
zijn voorafgegaan. Dit leidde tot meerdere theorieën, 
die men, in tegenstelling met het animisme, als prae- 
animisme kan samenvatten. De begrippen, in deze 
theorieën verkondigd, bestaan, maar ze vormen geen 
schakels in een ontwikkelingsreeks, daar deze reeks 
zelf niet is aan te toonen. 

L i t. : W. Schmidt, Der Ursprung der Gottesidee 
(I 1926) ; K. Th. Preuss, Die geistige Kultur der Natur- 
völker (1923). Bouwman. 

Praceambrlum (Antécambrien), aardperiode 
voor het begin van het > Cambrium; meer bekend 
onder de namen > Archaeicum en > Algonkium. 


Praceentor (Lat., = voorzanger), liturgische 
naam voor den eersten der zangers (cantores) van den 
koordienst, en leider der > Schola. Vgl. > Primi- 
cerius. 

Praeceptor Germaniae (Loeraar van Ger- 
manië), eeretitel van Hrabanus Maurus en van Me- 
lanchton. 

Praeccssic, 1° (n a t u u r k.) in het algemeen 
de rondgaande beweging van de as van wenteling van 
een wentelend lichaam, dat aan een of meer uitwendige 
krachten onderworpen is. De as beschrijft dan een 
cirkelkegel, praecessiekegel , met eenparige snelheid, 
als de snelheid der wenteling eveneens eenparig is. 
Men kan het verschijnsel reeds bij een gewonen draai- 
enden tol waarnemen, wanneer de draai ingssnelheid 
geringer wordt of indien de tol van den aanvang af niet 
goed verticaal is „neergezet”. Het verschijnsel der p. is 
van groot belang bij het bepalen der bewegingen van 
hemellichamen. 

L i t. : Geiger en Scheel, Ilandb. der Physik (V 1927) : 
Grimsehl, Lehrb. der Physik (I 1929). A. Mulder. 

2° (S t e r r e n k.) De aantrekking van de maan en 
de zon op den eenigszins afgeplatten aardbol veroor- 
zaakt een p. van de draaiingsas der aarde. Deze be- 
schrijft nl. een kegel, met een opening van 47° om de 
pool van de ecliptica. Een omloop duurt ong. 26 000 
jaar. De invloed van de maan op de p. is de grootste, 
omdat deze het dichtste bij staat, maar de zon draagt 
er ook nog belangrijk toe bij. 

Een gevolg van de p. is een geleidelijke verandering 
van de rechte-klimming en declinatie der sterren. Een 
der snijpunten van aequator en ecliptica lag oudtijds 
in het sterrenbeeld Ram en dit punt werd daarom punt 
Ram genoemd. Tegenwoordig ligt dit punt ten gevolge 
van de p. in het sterrenbeeld Visschen, maar het heet 
nog steeds punt Ram. Evenzoo zijn ook de andere 
teekens van den Dierenriem t.o.v. de gelijknamige 
sterrenbeelden verschoven. Zie ook > Poolster. De 
p. is reeds door Hipparchus (190-125 v. Chr.) uit ver- 
gelijkingen van oude en nieuwe sterplaatsen ont- 
dekt. P. Bruna. 

Prae-Clielléen, het eerste stadium van het 
vroeg-Palaeolithicum. In N.W. Frankrijk is deze pri- 
mitieve cultuur het best vertegenwoordigd (St. Acheul 
bij Amiens), door vuursteenen werktuigen, die ge- 
vonden werden in lagen, die duidelijk gescheiden waren 
van het Chelléen en het Acheuléen. De bewerking van 
deze steenen bestond vnl. in het verwij deren van hin- 
derende hoeken en kanten en het bruikbaar maken van 
sneden en punten. De skeletresten van > Mauei 
(Homo Heidel bergensis) belmoren wellicht tot het 
prae-Chelléen. 

L i t. : Commont, in : 1’Anthrop. (19 1908, 527-572) ; 
Ebert, Reallex. d. Vorgesch. (X, s.v.). R. De Maeyer. 

Praecipitinen noemt men stoffen, die in het 
dierlijk lichaam ontstaan, wanneer soortvreemd eiwit 
wordt ingespoten, welke stoffen dan in staat zijn met 
dat soortvreemde eiwit een neerslag te vormen. Bijv.: 
wanneer een konijn ingespoten wordt met paarden- 
eiwit (bijv. paardenserum), maakt het konijn p. tegen 
dat paardeneiwit. Dientengevolge geeft het serum van 
dat konijn, samengebracht met paardenserum, een neer- 
slag. Deze reactie is zéér specifiek, d.w.z. de p., op- 
gewekt door paardenserum, geven alleen een neerslag 
met paardenserum en niet met bijv. menschen- of 
hondenserum. Het eiwit van zeer verwante diersoorten 
(bijv. paard — ezel) wordt echter door dezelfde p. neer- 
geslagen. 


Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . . 



POMPEJI 


1. Straat met rechts het forum, op den achtergrond de Vesuvius. 2. Via dell’ Abondanza. 3. Peristilium in het huis 
der Vettii. 4. Galerij langs het peristilium in het huis van Amorinus Doratus. 5. Straat met grafmonumenten. 6. Atrium 
in het huis van Marcus Obellius Firmus. 7. Vertrek in het huis der Vettii. 8. Atrium in het zgn. Casa delle Nozze d’Argento. 





PRAAG 



1. Karelsbrug met het Hradsjin op den achtergrond. 2. De zgn. Kruittoren. 3. Museum. 4. De Teynkerk. 5. Links: 
aartsbisschoppelijk paleis, rechts: paleis van den president. 6. St. Vitusdom. 7. Bruggen over de Moldau. 

8. St. Wenceslausplein. 






145 


Praeclara gratulationis — Praedestinatie 


146 


Deze reactie wordt gebruikt om den aard en de her- 
komst van allerlei sera of eiwithoudende vloeistoffen 
te bepalen. Men verwekt bij een konijn p. tegen men- 
schenserum, bij een ander p. tegen paardeneiwit, bij 
een derde p. tegen hondeneiwit, enz. Wanneer men nu 
een eiwithoudende vloeistof heeft en men wil weten, 
van welk dier dat eiwit afkomstig is, brengt men deze 
vloeistof samen met al de aldus bereide praecipiteeren- 
de konijnensera. Wanneer dan bijv. alleen het met 
hondeneiwit opgewekte serum een neerslag geeft, is 
men zeker met hondeneiwit te maken te hebben. Der- 
gelijke reacties worden in de gerechtelijke geneeskunde 
gebruikt om den aard en de herkomst van bloedvlekken 
te bepalen. Bij de keuringsdiensten wordt de reactie 
gebruikt bijv. om uit te maken of er in worst honden- 
of kattenvleesch verwerkt is, en zoo zijn er nog vsch. 
toepassingen. Wyers. 

Praeclara cjratulationis, encycliek van paus 
Leo XIII over de eenheid der afgescheiden Kerken, uit- 
gevaardigd in 1894. Met de encycliek S a t i s cog- 
n i t u m van 1896, doet zij een rechtstreeksch beroep 
op het O. om terug te keeren tot den waren schaapsstal. 
Uit g. : Acta S. Sedis (jrg. 26 1894). 

Praeconcs (Lat., < praedicare = bekend maken), 
1 ° vendumeesters bij de oude Romeinen. 

2° Officieele herauten in den Rom. staatsdienst bij 
gerechtszittingen, senaats- en volksvergaderingen, 
volksspelen. 

Pracconium paschale (Lat. praeconium = 
verheerlijking), naam voor den lofzang, dien met 
Paaschzaterdag de diaken zingt bij de wijding der 
Paaschkaars. Oorspr. waren deze lofzangen zeer ver- 
scheiden, heden zijn er nog drie verschillende in ge- 
bruik: in de Romeinsche (aan vangend met > Exsul- 
tet), de Ambrosiaansche en de Mozarabische liturgie. 

Praed, 1° Rosa Carolina Mack- 
w o r t h, Eng. romanschrijfster, behandelt vnl. 
thema’s uit Australië. * 1851 in Australië. 

Werken: Romans, o.a. Dwellers by the River 
(1902) ; The Maid of the River (1905) ; Lady Bridget in 
Never-Never Land (1915). 

2° W i n t h r o p Mackworth, Eng. dichter 
en essayist, later politicus en kamerlid. Schrijver van 
vnl. humoristische en politieke verzen. * 1802, f 1839. 

Werken: Poema (1844, 1864) ; Political and Occa- 
sional Poema (1888). 

Pracdestinatianen, > Praedestinatie (sub C), 
en > Praedestinatus. 

Praedestinatfanismc, leer der Praedestina- 
tianen (> Praedestinatie, sub C). 

Praedestinatie (<^fLat. praedestinare = voor- 
beschikken) is de goddelijke voorbeschikking van 
bepaalde redelijke wezens tot het eeuwig heil. 

A) Het is Katholieke geloofsleer, dat er een god- 
delijke p. is. Deze leer is niet als dogma door een 
speciale definitie der Kerk vastgesteld, maar wel in 
haar algemeene leering opgenomen en wordt in som- 
mige bepalingen van het Concilie van Trente als ge- 
loofspunt verondersteld. Deze leer berust op de H. 
Schrift, o.a. Mt.25.34; Joh. 10.27 ; Act.13.48; Rom. 8.28- 
30 ; Eph. 1.4-11. Ook in de Overlevering, welke het 
heil van den mensch altijd erkend heeft als afhankelijk 
van Gods voorkennis en wilsbeschikking, ligt deze 
leer vast. Naast het leerstuk der p. staat het leerstuk 
der reprobatie (verwerping), hetwelk inhoudt, dat 
God krachtens eeuwig raadsbesluit bepaalde redelijke 
wezens van het eeuwig heil uitsluit. Het bestaan der 
reprobatie is Kath. leer, steunend op H. Schrift en 


Overlevering. Het bestaan van p. en reprobatie blijkt 
bovendien uit dezen grond: al wat God in den tijd in 
zrjn schepselen uitwerkt is van eeuwigheid door Hem 
gekend en gewild. 

Er bestaat tusschen p. en reprobatie volgens de 
Kath. leer dit essentieele verschil : krachtens de p., af- 
hankelijk van Gods voorbeschikkenden wil, vol<Whet 
eeuwig heil van den uitverkorene en ook de verdienste- 
lijke, genadevolle werken, waardoor het heil wordt 
bereikt. Bij de reprobatie is wel de eeuwige straf ge- 
volg van Gods willen, maar de zonde waarom gestraft 
wordt is geen gevolg van Gods willen der zonde De 
zonde wordt door God slechts toegelaten. De p. is 
onfeilbaar zeker, om de onfeilbare zekerheid van 
Gods kennis en de onfeilbaarheid van zijn raadsbe- 
slmt. Deze onfeilbaarheid gaat samen met de mensche- 
lijke vrijheid in het verwerven van het eeuwig heil 
Maar geen mensch weet zonder een bijzondere open- 
baring met onfeilbare zekerheid, dat hij gepredesti- 
neerd is (Conc. van Trente; Denz. 805). Wel zijn er 
teekenen, waaruit de p. van een mensch met voldoende 
zekerheid vaststaat. 

H) Katholieke schoolmceningen. Het sub A vast- 
gestelde wordt door de Katholieken algemeen aan- 
vaard. Onder de Kath. theologen wordt gedisputeerd 
omtrent de volgende punten: 

1 ° Men kan de p. vatten compleet en incompleet. De 
complete p. betreft zoowel het eeirwig heil als de wer- 
ken uit genade, waardoor het eeuwig heil wordt ver- 
diend. De incomplete p. betreft alleen het eeuwig heil 
of alleen de genade. Algemeene Kath. leer is, dat de 
complete p. niet afhankelijk is van het vooruitzien 
door God van menschelijke verdienste. Op de vraag, 
of de incomplete p. tot eeuwig heil er is zonder vooruit- 
zien van verdienste (m.a.w. of ze onvoorwaardelijk is), 
antwoorden de Thomisten en eenige Molinisten be- 
vestigend, Molina en het meerendeel der Molinisten 
ontkennend. 

*■ -D® reprobatie kan onderscheiden worden in posi- 
tieve en negatieve reprobatie. Negatieve reprobatie is 
het toelaten door God, dat eenigen het doel missen. 
Positieve reprobatie is de wil van God om eenigen te 
straffen met eeuwige straf. Volgens de Katfi. leer is de 
positieve reprobatie voorwaardelijk, nl. om de voor- 
ziene schuld. De vraag of de negatieve reprobatie on- 
voorwaardelijk is (zonder vooruitzien van schuld) 
wordt ontkennend beantwoord door de Molinisten, 
bevestigend door veel Thomisten. 

C) Volgens > Calvijn heeft God naar zijn eeuwig 
welbehagen, zonder aanmerking van zonde of deugd, 
sommigen gepraedestineerd ten leven en anderen tot de 
eeuwige verdoemenis (Decretum horribile). God heeft 
de zonde niet slechts toegelaten, maar gewild. De 
inwendige roeping door den Geest geeft den uitver- 
korene de rotsvaste zekerheid van zijn uitverkiezing. 

De predestinatieleer van Calvijn was reeds geleerd 
door oudere zgn. „praedestinatianen”: Godschalk, Wi- 
clef en Hus. Luther hangt haar wel aan, maar minder 
uitdrukkelijk dan Calvijn. Del atere Lutheranen gaven 
haar meer en meer prijs. Niet alle Geref. Kerken aan- 
vaarden de leer van Calvijn omtrent de p. in al haar 
scherpte. Het > infralapsarisme won het van het 
-> supralapsarisme en in de praedestinatieleer van 
Arminius en de Remonstranten bleef van de absolute 
p. van Calvijn weinig over. > Praedestinatiestrijd. 

L i t. : zie de handboeken, o.a. A. Mulders, Van den 
eenen God (1931) ; P. Potters, Verklaring v. d. Kate- 
chismus (VI 3 1928, 13-16). Voor de leer van Calvijn zie 


Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . . 


147 


Praedestinatiestrijd — Praehistorische godsdiensten 


148 


ook : C. Friethoff, De Goddelijke P. (1936). Krehng. 

Praedestinatiestrijd. Op verschillende tijden 
is de kwestie der > praedestinatie druk besproken en 
soms heftig omstreden; zie o.a. > Praedestinatus 
(5e eeuw), > Godschalk (9e eeuw) en > Praedestinatie 
(16e-17e e., Katholieken onderling en Protestanten 
tegen Katholieken). 

Praedestinatus, of Liber P., door Sirmond in 
1643 uitgegeven, is een eigenaardig werk. Boek 1 is een 
kettercataloog; de laatste ketterij is die van de prae- 
destinatianen. Boek II geeft voor, door een praedesti- 
natiaan te zijn geschreven en het veel grootere Boek 111 
weerlegt dan dit werk. Men heeft dit geloofd maar 
het is voldoende zeker, dat de samensteller zelf boek 11 
gefingeerd heeft om aldus de door hem verfoeide 
praedestinatieleer des te beter te kunnen bestrijden. 
Het geheele werk werd geschreven door > Amobius 
Junior tusschen 432 en 439. 

U i t g. : Migne, Patrol. Lat. (LIII). — Lit.: Morin, 
Etudes, Tcxtes et Découvertes (1913) ; Bardenhewer, 
Gesch. d. altkirchl. Lit. (IV 1924). Frames. 

Praedicaat, > Gezegde. Voor psycholo- 
gisch gezegde, > Onderwerp. 

Praeciicaatsnomen , > Gezegde. 

Praedicabilia of zegbaarheidstitels 

(logica) zijn de vijf algemeene gronden of wijzen, 
waarop in een > oordeel het gezegde aan het onder- 
werp kan worden toegekend, nl. als wezenlijke be- 
paling (volledig: soortbegrip; onvolledig: geslachts- 
be°rip; vervolledigend: soortelijk onderscheid), of als 
niet-wezenlijke bepaling (noodzakelijke eigenschap, 
bijkomstigheid). J ' * S assen - 

Lit.: J. Th. Beysens, Logica ( 3 1923, 40-48). 

Praedicamenten , > Categorieën. 

Praedieatief, * Bijvoeglijk. 

Praeëxistenlianisme , de leer, volgens welke 
de menschelijke ziel vóór de verccniging met het li- 
chaam bestond, maar wegens persoonlijke schuld m een 
lichaam gekerkerd wordt. > Origenes nam het via Phi- 
lo van Plato over. Zijn leer werd veroordeeld op het 
5e alg. concilie in Konstantinopel (553). Franses. 

Praeëxistentie = voortbestaan; voor de dwaal- 
leer hierover, zie > Praeëxistentianisme. 

Pracëxistentie-thcorie, door Dubois-Rey- 
mond opgestelde theorie ter verklaring der electro- 
physiologische verschijnselen (> Bioëlectriciteit), vol- 
gens welke de zenuw- en spiervezels achter elkaar 
geschakelde electro -motorische deeltjes bevatten en 
in rustend levend weefsel praeëxistentie van den stroom 
aangenomen zou moeten worden.. Tegenwoordig 
neemt men de zgn. > alteratie - the o r i e 

Chamuleau. 


WCill • # Pi 

Praefectuur, > Apostolisch prefect. 

Praefix of voorvoegsel is evenals een 

> suffix of achtervoegsel of een > infix of invoegsel 
een woorddeeltje, dat met een ander woord (of wortel) 
een afleiding vormt. Ned. p. zijn bijv. be in beloven, 
beminnen, ont in ontkleeden, onthouden. Er zijn ta- 
len, die geen in- of suffixen, doch alleen p. kennen. 

> Afleiding. 

Praciorma tic- theorie (b i o 1.), praemen- 
delistische erfelijkheidstheorie, volgens welke de on- 
togenese zou bestaan in de verdere ontwikkeling van 
vormen en organen, die op het oogenblik der bevruch- 
ting reeds aanwezig, gepraeformeerd, zijn. 
Praeglaeiaal, ■> Ijstijden. 

Praehistorie, wetenschap, die zich bezighoudt 
met de geschiedenis van een volk of land, van den aan- 


vang af tot den tijd der oudste geschreven berichten 
betreffende dit volk of land. Het einde van de prae- 
hist. periode en het begin van den hist. tijd kunnen 
verschillen van volk tot volk, van land tot land. 

In het middelpunt van het praehist. onderzoek staan 
de stoffelijke resten van woningen, nederzettingen, 
graven en de gebruiksvoorwerpen, welke deze onge- 
noemde volken in den bodem hebben nagelaten: ze 
zijn de getuigen van hun bestaan, bedrijvigheid en 
beschaving. Het opzoeken, bestudeeren en classifi- 
ceeren dezer overblijfselen behoort tot het domein der 
praehist. archaeologie, die dan ook de voornaamste 
hulpwetenschap is der praehistorie. Andere hulpwe- 
tenschappen zijn de anthropologie, de palaeontologie, 
de geologie en de ethnographie. 

Rekening houdend met de stof, waaruit achtereen- 
volgens de gebruiksvoorwerpen meestal vervaardigd 
waren, heeft men de p. ingedeeld in een Steentijd, een 
Bronstijd en een Ijzertijd (Drie-periodensysteem van 
Thomsen). 

Van belang voor het chronologisch rangschikken der 
bodemarchieven is hun stratigraphische ligging, waar- 
door de eene als ouder of jonger dan de andere kan 
beschouwd worden. Naast de stratigraphische methode 
volgt de praehistoricus eveneens met hetzelfde doel de 
typologische methode, die de ontwikkeling nagaat 
van de vormen van een zelfde soort voorwerpen. Een 
absolute chronologie kan verkregen worden, wanneer 
met niet-gedateerde vondsten tevens voorwerpen uit 
andere streken aangetroffen worden, die goed geda- 
teerd zijn (bijv. Grieksch vaatwerk, Romeinsche mun- 
ten). De verspreiding van het archaeologisch materiaal 
kan ten slotte scherp afgebakend worden en aan be- 
paalde cultuurgroepen toegeschreven worden, waar- 
door de p. er toe komen kan de banden te kennen, welke 
deze groepen aan later komende hist. geslachten ver- 
binden. 

Dank zij deze verschillende methodes heeft de p. 
belangrijke resultaten verkregen en is ze een weten- 
schap geworden, die op een soliede basis is opge- 
trokken en meteen uit de handen van het dilettantisme 
is gerukt. Het standaardwerk van de p. is Ebert’s 
Reallexikon der Vorgeschichte (15 dln. Berlijn 1924- 
1932). R- De Maeyer. 

Praehistorische godsdiensten zijn de gods- 
diensten van de volkeren uit het verleden, waarover 
geen geschreven getuigenissen bestaan. Om deze 
godsdiensten te kennen, beschikt de wetenschap dus 
enkel over stoffelijke overblijfsels, die ze tracht te ver- 
staan naar analogie van de opvattingen en gebruiken 
van nog bestaande natuurvolkeren of van volkeren, 
wier godsdienst door hist. documenten beter bekend 
is. We geven hier enkel, wat we van het standpunt der 
praehistorie uit over de godsdiensten der oudste 
menschheid weten, met uitsluiting bovendien van de 
godsdiensten, die we reeds in hun nationalen eigen 
aard kunnen achterhalen, zooals de Germaansche, de 
Cretensische, enz. 

l ü Over de godsdiensten van het Oud-Palaeoli- 
thicum weten we zeer weinig. De oudste bekende ge- 
vallen van doodenbegraving komen voor bij de men- 
schen van het Neandertalras, waaraan de zgn. Mousté- 
rien-cultuur wordt toegeschreven. De wijze, waarop 
deze begraving geschiedde, verraadt het geloof in een 
voortbestaan na den dood, maar zegt verder niets over 
de ermee verbonden godsdienstige opvattingen. 

De laatste jaren werd de aandacht gevestigd op drie 
zeer belangrijke vondsten van op eigenaardige wijze 


Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . . 


149 


Praelatus nullius— Praemotie 


150 


neergelegde schedels en beenderen van holenberen in 
een hol in Zwitserland, een ander in Beieren en nog 
een op de Oostenrijksch-Joego-Slavische grens. De 
omstandigheden waren van dien aard, dat vsch. prae- 
historici hierbij gedacht hebben aan een berenoffer, 
zooals er nu nog door sommige Siberische stammen 
aan het Hoogste Wezen worden opgedragen. Het is 
echter niets anders dan een hypothese, waarvoor geen 
verdere gegevens gevonden werden. 

2° Voor het Jong-Palaeolithicum hebben we meer 
sporen. De talrijke rotsteekeningen en de graven uit 
dien tijd wijzen op een zeer gecompliceerde en ge- 
differentieerde mentaliteit. De rotsteekeningen van 
Frankrijk en Noord-Spanje laten magische praktijken 
vermoeden, zooals de totemistische jagerstammen van 
lieden ze nog beoefenen, met de bedoeling de dieren 
in hun macht te krijgen of hun vruchtbaarheid te be- 
vorderen. De afzonderlijk begraven, versierde of tot 
drinkschalen verwerkte schedels doen aan den schedel- 
cultus van sommige animistische cultuurvolkeren 
denken. Vsch. vrouwenfiguren in reliëf in de rots uit- 
gehouwen w T orden vaak als vruchtbaarheidsgodinnen 
geïnterpreteerd, alhoewel hieromtrent geen zekerheid 
kan worden verkregen. 

3° Over de Neolitische godsdiensten weten w r e al 
niet veel meer dan over de Jong-Palaeolithische. De 
voor het Neolithicum kenmerkende > dolmens, die 
hoogst waarschijnlijk van een uit het Oosten komend 
zeevarend volk afkomstig zijn, wijzen op een groote 
vereering voor de dooden. Daarom echter werden aan 
de eronder begraven dooden nog geen bijz. krachten 
toegekend. Wel wijzen de vele voorwerpen van dage- 
lijksch gebruik, die in de graven gevonden worden, op 
het geloof in een voortbestaan in lichamelijke gedaan- 
te. Toch komt in het Neolithicum de lijkverbranding 
voor, wat doet veronderstellen, dat de groepen, die ze 
beoefenden, in de mogelijkheid van een voortbestaan, 
los van het lichaam, geloofden. De kinderlijkjes in 
kruiken, die op de Grieksche eilanden onder de wo- 
ningen gevonden w T erden, waren hoogst waarschijnlijk 
afkomstig van > bouwoffers. De beteekenis der 
> menhirs, die vaak in verband met de dolmens of de 
graven voorkomen, is niet duidelijk. Werden ze gedacht 
als verblijfplaats der zielen, of werden ze vereerd als 
woonplaats der godheid zooals de Semietische betylen, 
of leggen ze getuigenis af van eigenlijke steenveree- 
ring? Sommige waren voorzien van vrouwenborsten. 
Dit zou doen veronderstellen, dat ze vrouwelijke god- 
heden voorstelden. De overige zeer talrijke mannelijke 
en vrouwclijke figuurtjes in de graven kunnen een- 
voudig als votieve geschenken of als vervangers van 
anders voor de dooden gebrachte menschenoffers ge- 
diend hebben. Verder treffen we in het Neolithicum 
nog sporen aan van boom- en diervereering. We weten 
echter niet, of deze heilige boomen en dieren om zich 
zelf dan wel om een of ander verband met de godheid 
vereerd werden. Over de manier, waarop de godheid 
vereerd werd, w r eten we ook niets met zekerheid. 

4° Het Bronzen tijdperk wordt gekenmerkt door een 
wijdverspreiden zonnecultus in Gallië, N. Italië, 
Midden-Europa en Skandinavië. De zon wordt gewoon- 
lijk voorgcsteld door een metalen discus, soms door een 
wiel of ster, later vaak tot het sw T astikakruis vervormd. 
Deze discussen staan vaak op wagens (bronzen wagen 
van Trundholm; zie afb. in kol. 254 in dl. IV), ge- 
trokken door een paard. Elders zijn ze voorgesteld in 
verband met bootjes (rotsteekeningen in Skandinavië), 
wat waarschijnlijk berust op het geloof, dat de zon 


’s nachts van het Westen naar het Oosten voer op een 
schip. Op het einde van het Bronzen en in het begin 
van het Ijzeren tijdperk vergezelt de zwaan zeer dik- 
wijls de zonneboot. Samen met zonsymbolen vinden 
we ook dikwijls runderkoppen en dubbelbijten, zonder 
dat we precies hun verband met de zonvereering kun- 
nen aangeven. Verder treffen we in dit tijdperk nog 
anthropomorphische vrouwelijke en mannelijke god- 
heden aan. Eigenlijke tempels uit het Bronzen tijdperk 
zijn niet bekend. De zgn. > stonehenge worden meestal 
aangezien voor stamheiligdommen, die uit de dooden- 
vereering van het Neolithicum zouden ontstaan zijn. 

5° In het IJzeren tijdperk kunnen we met betrekking 
tot de dooden vaststellen, dat deze w r eer algemeen be- 
graven worden en voedsel, wapens, gebruiksvoorwerpen, 
en de mannen zelfs vrouwen en de vrouwen kinderen 
meekrijgen in het graf. Dit alles wijst op het geloof in 
een lichamelijk voortbestaan. De verschillende wagen- 
tjes uit dit tijdperk moeten met den zoncultus in ver- 
band staan. Het is goed mogelijk, dat men met zulke 
wagens, maar in groo teren vorm, rondreed om voor de 
bezochte streken den zegen der zon te verkrijgen. Of 
naast de zon nog andere anthropomorphische góden 
vereerd werden, weten we niet, want de talrijke over- 
gebleven beeldjes stellen niet noodzakelijk godheden 
voor. Bellon . 

L i t. : C. Clemen, Urgeschichtliche Religion (1932) ; 
L. Capitan, La préhistoire (1931) ; O. Menghin, Weltge- 
schichte der Steinzeit (1931) ; H. Obermaier, Urge- 
schichte der Menschheit (1931) ; Th. Mainage, Les reli- 
gions de la préhistoire : L’ége paléolithique (1921). 

Praelatus nullius, > Prelaat. 

Praelegaat noemt men het legaat, hetwelk 
iemand krijgt, die zelf erfgenaam is. Het is een soort 
legaat bij vooruitmaking, daar de bevoordeelde door 
het legaat bij verdeeling van den boedel het hem ge- 
maakte vooruit neemt en hij dus meer geniet dan de 
andere erfgenamen. Dunselman . 

Pra el i minair en (volkenrecht). Daar 
het opstellen van een definitief vredesverdrag dikwijls 
veel tijd in beslag neemt, werden somtijds voor- 
loopige vredesverdragen of p. ge- 
sloten, waarin de hoofdbeginselen vervat waren, die 
later in het definitief vredesverdrag uitgewerkt wor- 
den. Zoo zijn vooral bekend de p. van Versailles, ge- 
volgd door den vrede van Frankfort na den Fransch- 
Duitschen oorlog van 1870- ’71. De Wereldoorlog heeft 
geen p. gekend. L.Janssens. 

Praeludium (ook praeambulum of 
prélude), voorspel van een muziekstuk, dat in 
vele gevallen tot een zelfstandige compositie ontwik- 
keld wordt. Vindt zijn oorsprong in de improvisatie 
en ontstond als geschreven stuk in de 17e eeuw. 

Praemissen (logica) zijn de voorafgaande 
oordeelen, welke in een redeneering als bekend of 
gegeven gelden, en waaruit de conclusie als ge- 
steld moet worden afgeleid. •> Maior; Minor. 

L i t. : J. Th. Beysens, Logica ( 3 1923, 133). 

Pracmonstratenscrs, •> Norbertijnen. 

Praemotie. Ieder schepsel is in zijn werking 
afhankelijk van de medewerking van de eerste Oor- 
zaak : God. Omtrent deze medewerking, speciaal met 
betrekking tot de vrije daden van den mensch, bestaat 
verschil van opvatting. Volgens het Molinisme werkt 
God met den vrijen wil mee, maar de w T il bepaalt zich- 
zelf tot het feitelijk handelen. Volgens het Thomisme 
komt de wil door de goddelijke werking van potentieel 
tot feitelijk handelen. De goddelijke inwerking gaat 


Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . . 


151 


Praemunire — Praet 


152 


dus oorzakelijk, niet tijdelijk, aan de vrije wilsdaad 
vooraf. Deze goddelijke inwerking wordt daarom 
praemotio, d.i. vóórbeweging, genoemd. Kreling. 

Praemunire (Lat., = voorbehoeden), naam van 
een Eng. parlementair statuut van 1353, waarbij ver- 
boden werd in Engeland beneficies te aanvaarden uit 
handen van den paus, pauselijke interventie in kerke- 
lijke benoemingen toe te laten, e.d. 

Praeneste, tegenw. > Palestrina, stad in Lati- 
um, waarvan als stichter een zoon van Vulcanus of 
een afstammeling van Odysseus vermeld wordt. De 
bloei van P. in de Oudheid valt van 150-100 v. Chr.; 
het werd geroemd om zijn wijn, olijven en goudsmeed- 
kunst en, in het Keizerrijk, als zomerverblijfplaats. 
Archeologische opgravingen brachten er aan het licht 
tempels (orakeltempel v. Fortuna), stadsmuren, mo- 
zaïeken en vooral kostbare grafvondsten. E. De Waele. 

Praenomen (Lat., = voornaam). Bij de Ro- 
meinen dienden enkele, wainig talrijke benamin- 
gen (Titus, Publius, Lucius e.a.) als individueele, niet 
erfelijke, voornamen, terwijl de andere (> gentilicium, 
cognomen, agnomen) familienamen waren of konden 
worden. De p. worden meest afgekort geschreven (P. = 
Publius, L. = Lucius enz.). 

L i t. : > Persoonsnaam. Mansion. 

Pracpositie, > Voorzetsel. 

Praepuberteit (= voorpuberteit), naam voor 
jeugdperiode, die voorafgaat aan de -> puberteit en 
deze inleidt. Bij jongens valt ze ongeveer tusschen 12 
en 15 a 16, bij meisjes tusschen 11 en 14 jaar. Licha- 
melijk kenmerkt deze periode zich door een inzetten- 
den groei na een tijd van rust, door groote beweeg- 
lijkheid en door een teveel aan energie, die langs aller- 
lei wegen een uitweg zoekt. Het kind toont in deze 
jaren een beginnende onrust, sterken vrijheidsdrang, 
zelfverzekerd optreden en zelfgenoegzaamheid. Op 
avontuur en kattekwaad bedacht, treitert en plaagt 
het de volwassenen; is brutaal, spoedig geraakt en 
ongehoorzaam, ruw in zijn uitdrukkingen, bij het spel 
en in den omgang met anderen. Kort aangebonden 
slaat de jongen er gauw op los, w T il zich overal doen 
gelden, tracht door lichamelijke krachttoeren indruk 
te maken en de aandacht te trekken, komt op voor zijn 
„eer”, waar hij veel en gewichtig over praat, maar die 
nog een weinig verdiept begrip voor hem is. Vol bravour 
in "woord en gebaar, vindt de jongen de eeuwdg onder 
elkaar gichelende, tegen hem snibbige meisjes slap, 
zwak en flauw; deze op haar beurt verwijten den jongen 
ruwheid en onbehouwenheid. De neiging tot samen- 
klitten, tot groep- en bendevorming treedt op. In 
groepjes maken de jongens plannen en trekken er dan 
op uit. Een sterke behoefte aan spel en sport gaat 
vergezeld van een groeiende belangstelling voor knut- 
selen en voor lectuur (avontuurlijke verhalen). 

Aan het einde der p. treedt een, vooral bij de meisjes 
veelal duidelijk waarneembare, negatieve phase (duur 
ong. 2-9 maanden) op als inleiding tot de puberteit. 
Het kind wordt gesloten, passief, traag en lusteloos, 
isoleert zich, toont een verminderde belangstelling 
voor de dingen van het dagelijksche leven (school- en 
huiswerk ondergaan hiervan den invloed), maakt 
begonnen dingen niet af, toont een vijandige houding 
tegenover de buitenwereld en een groote vatbaarheid 
voor slechte invloeden. Bij de meisjes treedt aan het 
einde der negatieve phase gewoonlijk de eerste men- 
struatie op. 

L i t. : Puberteit. Berger. 

Praeputium (Latijn, = voorhuid), huidplooi, 


welke het voorste gedeelte van de penis van mensch en 
zoogdieren bedekt. 

Prae-Raffaëlieten is de verzamelnaam voor 
eenige Eng. schilders, wier idealen verwant waren aan 
die der Ital. kunst vóór Raffael. In 1848 wrerd te Lon- 
den de „Pre Raphaelite Brotherhood” gesloten tus- 
schen W. Holman Hunt, J. E. Millais en D. G. Ros- 
setti . Later kende men ook aan andere schilders dezen 
naam toe. Vooral de M. E. en het Quattrocento hebben 
voor deze meesters zoowel naar vorm als inhoud groote 
bekoring. Naast religieuze onderwerpen brengen zij 
gaarne middeleeuwsche legenden en sagen in beeld. 
Zij kiezen daarbij min of meer gestyleerde vormen en 
verwerken deze, zooals Burne Jones en Walter Crane, 
op decoratieve wdjze. In kracht van expressie staan zij 
echter bij de door hen zoozeer bewonderde kunstenaars 
der M.E. en der vroege Renaissance ten achter. 

L i t. : H. W. Singer, Der Praraphaelitismus in Eng- 
land (4 dln. 1912). Korevaar-Hesseling . 

Prae-Romantiek noemt men, in aansluiting 
bij de nieuwere Fransche letterkundige terminologie, 
de bew T eging, die voorafgaat aan de eigenlijke volle 
Romantiek, en waarin de meeste kenmerken, welke 
deze laatste, als gesloten verschijnsel, karakteriseeren, 
reeds afzonderlijk en sporadisch optreden. De P.-R. 
ontwikkelt zich in dc groote West-Europ. letterkun- 
den zoow r at tusschen 1750 en 1800. Alle vormen van 
reactie tegen de > Auiklarung treden reeds in haar, als 
afzonderlijke trekken van geïsoleerde schrijvers, op: 
bevrijding van het menschelijk gevoel uit de koude 
redelijkheid, w T erkelijkheidsontvluchting en eyasie- 
drang, vrijheidszucht van het individu, nationalisme, 
mediëvisme, primitivisme, piëtistisch getinte reli- 
giositeit. Groote figuren van de P.-R. zijn bijv. Rous- 
seau, Herder, Young, Thomson, Klopstock, Gessner, 
Crabbe, Bums, de jonge Goethe en Schiller (Sturm- 
und-Drang!), Baggesen, Bellmann, Franzén, Bellamy, 
Feith, Bilderdijk en Karamzine. Baur. 

L i t. : P. van Tieghem, Le préromantisme (1930) ; 
II. Tronchon, Romantisme et préromantisme (1930) ; 
A. Viatte, Les sources occultes du Romantisme (1928) ; 
A. Monglond, Le préromantisme francais (1930 vlg.). 

Praesanctificala (laat-Latijn, = voorafgehei- 
ligde), liturgische naam voor de H. Hostie op Witten 
Donderdag geconsacreerd om in de Goede-Vrijdag- 
plechtigheden genuttigd te worden. > Missa Prae- 
sanctificatorum. 

Pracscriptio (R o m. recht). Met p. wordt 
eigenlijk aangeduid een bestanddeel der > formula, 
dat men te Rome aan de intentio (eisch) liet vooraf 
gaan (vandaar de benaming), indien men de beslissing 
van den rechter op grond van overwegingen van billijk- 
heid of doelmatigheid anders wdlde doen uitvallen dan 
het verouderde ius civile zou meebrengen. Praescriptio 
is later de gebruikelijke term gew r orden voor > ver- 
jaring. Hermesdorf. 

Praesepe (sterrenbeeld), -> Krib. 

Praet, 1° Jan, noemt zich de zeer verdienste- 
lijke, maar overigens onbekende auteur van een uit- 
voerig gedicht, dat door den uitgever genoemd werd 
Leeringhe der Zalichede, een zedenkun dig-mystiek 
leerdicht, dat feitelijk opgevat werd als een verheer- 
lijking van Maria. Het begin ontbreekt, nog 4 900 vv. 
zijn over; echt lyrische stukjes onderbreken er de toch 
dichterlijke beleering of uiteenzetting. Hij w T as een 
West-Vlaming; misschien een leek, en leefde in het 
begin der 14e, zoo niet einde der 13e eeuw. 

Ü i t g. : J. H. Bormans (1872). V. Mierlo. 


Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . . 


153 


Praetere — Pragmatisme 


154 


* U !, R S v a n > diplomaat en historicus. 

1806 te Brugge, f 1887 te Brussel. Hij maakte deel 
uit van de Belg. afvaardiging, die aan Lcopold de 
Belg. kroon ging aanbieden; werd privaat -secretaris 
van den koning en in 1840 groot-mcester van het kon 
huis; deze waardigheid bekleedde hij ook onder Leo- 
pold II. P. had aldus een zeer grooten invloed op de 
Belg. politiek. Uytlerhoeven . 

Praetere, Maurits de, tooneelauteur. * 2 
Jan. 1885 te Gent. Bestuurder aan de Rijks Middelbare 
School aldaar. Hij schrijft een eenvoudig, stevig kloeke 
taal en dialoog, gedistingeerd zelfs. Ook de bouw is 
solied en de psychologie flink doorgevoerd. Later wordt 
het bescheiden realisme overwoekerd door boertige 
overdaad. Zedelijk wel eens op het randje af. Pseud. 
A. J. Harm. 

, W Een Dwaling (1922) ; Als de Bodem 

begeeft (1924) ; In het Duister (1929). A. De Maeyer. 

Practeritie (< Lat. praeterire = voorbijgaan)! 
een stijlfiguur, aanwezig, als men beweert iets te ver- 
zwijgen, terwijl men het intusschen zoo sterk mogc- 
hiken nadruk geeft. Bijv. Flechier in zijn lijkrede op 
lurenne: N’attendez pas messieurs, que j ’ ouvre ici une 
scène tragique, que je représente ce grand homme 
étendu sur ses propres trophées, que je découvre ce 
corps pale et simglant, auprès duquel fume encore la 
foudre qui Ta frappé. 

Praetcxtatus-catacombe. De naar den 
overigens onbekenden Praetextatus genoemde cata- 
combe werd begin 2e eeuw aangelegd aan de Via 
Appia ongeveer tegenover die van S. Callistus. De 
Rossi ontdekte er de graven van SS. Tiburtius en 
Valerianus (> Caecilia) e.a. Men vindt er biibelsche 
schilderingen. 

L i t. : zie onder > Catacomben. Franses. 

Praetor, benaming, waarmede aanvankelijk te 
Rome de consul wordt aangeduid. In 367 v. Chr. wordt 
de praetuur als afzonderlijk ambt in het leven geroe- 
pen, sedert 337 v. Chr. ook voor plebejers toegankelijk 
Hoofdtaak: zorg voor goede rechtsbedeeling (iuris- 
dictio). Aan den p. heeft de ontwikkeling van het Rom. 
recht veel te danken. Hij vaardigt > edicta uit op 
grond van het hem toekomende ius edicendi. De p. 
wordt benoemd door den consul, later door de > comitia 
(centiiriata, volksvergadering); hij heeft het recht de 
volksvergadering bijeen te roepen en voor te zitten. In 
242 v. Chr. werd naast den p. urbanus de functie van 
een afzonderlijken p. ingesteld: p. peregrinus (zie •> 
Peregrini). . Hermesdorf. 

Praetor lanen , Romeinsch gardekorps in den 
keizertijd. Opgericht door Augustus. Georganiseerd in 
9 cohorten van elk 1 000 man. Oorspr. lagen de te 
Rome in garnizoen gehouden leden bij families inge- 
kwartierd. Maar Tiberius bouwde hun een kazerne 
(castra praetoria) in het N.O. van Rome. Door Vitel- 
lius werden de p. in 16 cohorten verdeeld. De p. 
hebben in de geschiedenis van het Rijk, en met name 
bij de troonopvolging, een zeer voorname rol gespeeld. 
Zij vermoordden en stelden aan, ja zij verkochten zelfs 
eens bij opbod den troon (193). Constantijn ontbond 
deze troepen. Slijpen. 

Praetorium Agrippinac, Romeinsche vesting 
en vlootbasis, vermoedelijk Arentsburg bij Voorburg. 

Praetorium van Pilatus, > Jerusalem (sub 
Topographie, kol. 531). 

Praetorius (eigenlijk Schulz of Schulze), 1° 
Hieronymus, componist en organist. * 10 Aug. 
1560 te Hamburg, f 27 Jan. 1629 aldaar. 1580 cantor 


te Erfurt, in 1586 organist aan de Jacobikirche te 
Hamburg. 

.i^L? r ?r en .V vocale com P°sities, o.a. Cantioncs sacrae 
ao99j, Magnificat, tezamen uitg. in „Opus musicum 
novum et perfectum”. — L i t. : H. Leichtentritt, in: 
Denkm. D. Tonkunst (XXIII). 

* * i c h a e 1, componist en muziekschrijver. 

15 hebr. 1571 te Kreuzburg, f 15 Febr. 1621 te Wol- 
fenbuttel. Men treft in P.’s werken zoowel de meer- 
kol? 0 schrijfwijze aan voor vocale en instrumentale 
muziek als ook den concerteerenden stijl. Koralen 
vindt men bij hem in alle vormen. Het meest bekend 
door zijn theoretisch werk Syntagma musicum (3 dln. 
1615-1620 ;* facsimile-uitg. d. W. Gurlitt in 1927), 
een der voorn, bronnen over instrumenten en instr! 
muziek der 17e eeuw. 

Uitg.: (voll.) d. Fr. Blume (1927 vlg.). — Lit.: 
Fr. Blume, Das Werk des M. P. (in: Zschr. Musik 

o' * 7 l* -r, Piscaer. 

Practs (ook: P r a t z), M a r t i n u s, bisschop 
van Ieperen. * 1603 te Brussel, van Spaaiische afkomst, 
f 7 Oct. 1671 te Duinkerken, tijdens een bezoek aldaar. 
In 1665 bisschop van Ieperen. 

Praetuberculose, een vroeger veel gebruikte 
term, waarmede men den toestand aanduidde, die 
aan het manifest worden der tuberculose voorafgaat. 
Praetuberculeuze kinderen zijn dus kinderen, waarvan 
men denkt, dat ze vroeg of laat aan tuberculose zul- 
len gaan lijden. Zulke kinderen hebben dus zorg en 
toezicht noodig. Wynands. 

Praga, voorstad van > Warschau op den linker- 
oever van den Weichsel. In den Poolschen opstand van 
1831 werd te P. een bloedige slag tegen de Russen ge- 
leverd. 

Praga, 1° Emilio, Ital. dichter; vader van 
2°. * 26 Dec. 1839 te Gorla (Milaan), f 26 Dec. 1875 te 
Milaan. , Navolger van Fransche romantici; schreef : 
Fiabe e leggende, weinig oorspronkelijk. 

2° Marco, Ital. tooneelschrijver; zoon van 1°. 
1862 te Milaan, f 1929 te Como. Behandelde gewaag- 
de onderwerpen zooals in Le Vergine en in het bittere, 
realistische stuk La moglie ideale. 

Pragmatieke Sanctie, een rijkswet, die een 
belangrijke staatkundige aangelegenheid blijvend 
regelt. De meest bekende zijn: 1° die van Bourges 
(1438): de tot rijkswet verheven besluiten der vergade- 
ring van de Fransche geestelijkheid te Bourges, in 
hoofdzaak bestaande uit de 23 hervorm ingsdecreten 
van Bazel. Zij luidden het Gallicanisme in. 2° De P. S 
van keizer Karei VI (19 April 1713), waarbij de Oosten- 
rijksche erflanden een ondeelbaar geheel worden ver- 
klaard en de opvolging bij gemis van mannelijke 
nakomelingen aan de vrouw wordt toegekend. 
Opgeheven voor Oostenrijk in 1918, voor Hongarije 
in 1921. ^ Wachters. 

Pragmatische geschiedenis is de beschou- 
wing van het hist. gebeuren onder het oogpunt van de 
motieven en drijfveeren der hist. handelende personen, 
met de bedoeling om daardoor uit het verleden leer- 
zame en practische conclusies te trekken voor het he- 
den en de toekomst; het gevaar van subjectieve inter- 
pretatie en waardeschatting van het hist. gebeuren is 
daarbij zeer groot. 

Lit.: A. Feder, Lehrb. d. hist. Methodik (Rcgcns- 
burg 31924). ^ p, Sassen. 

Pragmatisme, een benaming, die het eerst 
gebruikt werd door Ch. S. Peirce en vooral ingang vond 
door het werk van William James: Pragmatism, a 
New Name for Some Old Ways of Thinking (1907). Een 


Woorden, die niet onder Prae. . . voorkomen, zoeke men onder Pre. . . 


155 


Praguerie — Prang 


156 


kentheorie, waarin als waarheidsnorm eener theore- 
tische stelling geldt haar practische bruikbaarheid en 
noodzakelijkheid voor het menschelijk leven of een- 
voudig haar feitelijke erkenning door dc menschelijke 
daad, & beschouwd als uiting der op de waarheids- 
erkenning gerichte natuur van den mensch. •> Le- 
vensphilosophie; Modernisme; Relativisme; Utili- 
tarisme. v - d ' Ber 9' 

Pracjucrie, een opstand van den Franschen adel 
in 1440 tegen Karei VII onder leiding van Karei van 
Bourbon en met deelname van den dauphin Lodewijk. 
Zoo genoemd wegens de overeenkomst met het op- 
treden der Hussieten in Praag. 

Pralia, Tsjech, naam voor * Praag. t 
Prahova, zijrivier van de Jalomnitza m V ala- 
chije, Roemenië, stroomt langs Sinaia. De bovenloop 
der P., waarbij zich petroleumbronnen bevinden, 
wordt gevolgd door de spoorlijn Boekarest — Kronstadt, 
die door den Predealpas gaat. # 

Prairial (Fr., = wcidemaand; < prairie = weide), 
9e maand van het jaar in de tijdrekening der eerste 
Fransche Republiek. Zij liep van 20 of 21 Mei tot 18 
of 19 Juni van onze tijdrekening. 

Prairie. Tusschen den meridiaan van 95 W. en 
het Rotsgebergte, in N. Amerika, liggen de groote 
vlakten, The Great Plains, of de zgn. prairies. De bo- 
dem bestaat uit lagen van het Krijt en oud-Tertiair, 
waar de vlakke tafelbergen, de Mesa’s, bovenuit 
steken. Het klimaat is continentaal; droge heete zo- 
mers en koude winters. De spaarzame neerslag valt 
in het voorjaar. De regenval neemt van O. naar W. af. 
Het droge klimaat belemmert den boomgroei; het 
geheele gebied is, waar het niet in cultuur is gebracht, 
met kort gras begroeid. In het O. zijn groote gebieden 
voor den landbouw in gebruik genomen (maïs en 
koren). In het W. is het hiervoor te droog; daar is 
alleen extensieve veeteelt mogelijk. De bodem is rijk 
aan mineralen. Er is een aanzienlijke kolenvoorraad, 
maar van nog meer belang is de petroleumproductie 
(meer dan 50 % van de Ver. Staten). Het land is zeer 
dun bevolkt; het grootste deel van de bevolking leeft 
op de uitgestrekte farms. De steden zijn verzorgings- 
kern en marktplaats voor de omgeving. De bevolking 
is zeer gememrd; de Indianen, deoorspr. bewoners, zijn 
tot enkele reservations temggedrongen. Naast de 
Blanken van allerlei nationaliteit treft men er Negers 
en Mulatten aan. In de Zuidelijke staten wonen veel 
Mexicanen. . . D. Brouwer. 

Prairiehoncl (Cynomys socialis Raf.), een soort 
van de fam. der eekhoornachtigen ; bewoont N. Ame- 
rika. Het 40 cm lange lichaam is ineengedrongen, de 
kop groot, de staart zeer kort. De bovenzijde is licht 
roodbruin, de onderzijde vuilwit. De p. maakt een 
blaffend geluid. Hij leeft in groote troepen in dorre 
grasvlakten, waar zijn kolonies aan de heuveltjes van 
uitgegraven aarde te herkennen zijn. Zijn voedsel 
bestaat uit grassen. Hij houdt een langen winterslaap. 
Zie afb. bij > Knaagdieren. . Keer. 

Prairie wolf of coyote (Canis latrans Sav), 
een soort van de fam. *der hondachtigen. Leeft in 
Centraal -Amerika. Het lichaam is 1 m, de staart 
40 cm lang; hoogte 55 cm. Het lichaam is met lang, 
geelgrijs haar bedekt. De p. voedt zich met levende 
en doode dieren. Hij leeft eenzaam of paarsgewijze. Keer . 

Prajoda (Balisch Kawi, = krijgsman, krijgslie- 
den), naam van een in 1937 op Bali opgericht militair 
hulpkorps van inheemschen. Bij deze hulptroepen zijn 
beroepsmilitairen als instructeurs ingedeeld. 


Prak, Jacob Luning, psycholoog. *20 
Oct. 1898. Promoveerde in de wijsbegeerte te Gro- 
ningen. Psychologisch adviseur te Den Haag. Vooral 
bekend als ijveraar voor de toepassing van tests ter 
verbetering van de onderwijs-resultaten. 

Werken: o.a. De Psychotechniek der beroeps- 
keuze (1925) ; School, beroep en aanleg (1932). 

Prakrit, in ruimen zin benaming van een groep 
Middel -Indische talen, die zich parallel met (maar 
onafhankelijk van) het Sanskrit uit het oudste Indisch 
hebben ontwikkeld, en naar alle waarschijnlijkheid 
reeds ca. 600 v. Chr. over de door Ariërs bezette ge- 
bieden van Voor-Indië verspreid waren. Buiten het 
* Pali en de opschriften van Asjoka (> A<joka) be- 
rust onze kennis van het P. op de Prakrittalen in engen 
zin, nl. een aantal in uitsluitend literair gebruik voor- 
komende, geographisch onderscheiden (> Magadhi, 
Maharasjtri e.a.), doch met de gesproken volkstaal 
slechts onrechtstreeks verbonden kunsttalen. Zie > In- 
dië (VII Taalk. overzicht). Scharpé. 

Prakritletterkundc. Deze omvat de > Pali-litera- 
tuur (> Boeddhistische literatuur; Dzjataka; Boed- 
dhaghosja; Mahawamsa; Milindapanha) ; de in Ardha- 
magadhi en > Maharasjtri gestelde godsdienstige 
boeken der Dzjaina’s (> Jaina’s) en ten slotte een niet 
zeer productieve kunstliteratuur. De lyriek, hoofd- 
zakelijk liefdeslvriek, is vooral te vinden in de Satta- 
sai (700 strophên) van vorst Ilala Satawahana (le of 
2e eeuw n. Chr.), een niet zonder kunstzin gecompi- 
leerde keur van volksliederen in Maharasjtri, waarvan 
de kern tot het begin onzer jaartelling reikt. Aan 
kunstdichtwerken zijn bewaard de epen Setoebandha 
(vóór de 6e eeuw n. Chr.) en Gaudawaha (historisch, 
ca. 750 n. Chr.), plus het tooneelstuk (uitsluitend in 
P.) Karpoeramandzjari van > Radzjasekhara. In 
het Sanskrit tooneel komen als regel gedeelten in het 
P. voor, in overeenstemming met den socialen stand 
van de personages. Zie verder ook > Kathasaritsagara. 

L i t. : Winternitz, Ge9ch. d. ind. Litt. (III 1922) ; 
v. Glasenapp, Die Literaturen Indiens (1929). Scharpé. 

Praktizijns, in N e d. in de oorspr. beteekenis 
rechtsgeleerden, die aan partijen hun diensten bewijzen 
bij het voeren van een proces. Men had twee soorten 
p.: procureurs en advocaten, die beide pleidooien 
konden houden. Practisch is sinds 1879 het verschil 
tusschen hen gering. Hun rechten en verplichtingen 
worden geregeld in het zgn. Reglement nr. III (K.B. 
van 14 Sept. 1838, Stbl. 36). Tegenwoordig verstaat 
men onder p. niet-academisch gevormde adviseurs 
(zgn. zaakwaarnemers). 

Pr all triller (muzie k), melodische versie- 
ring, bestaande uit één (*w) of twee (^ v ) bewe- 
gingen van den hoofdtoon met zijn bovensecundc. 

Prambanan, > Tjandi Prambanan. 

Pranatan is een vanw T ege de zelfbesturen Soera- 
karta en Jogjakarta uitgegeven verordening. Het Eur. 
bestuur houdt hierop een wakend oog. 

Prancl(t)aucr , J a k o b, Oostenrijksch archi- 
tect uit den tijd der hoog-Barok. * 1658 te Stans (Tirol), 
f 16 Sept. 1728 te St. Polten. Tot zijn belangrijkste 
werk behooren: kerk en klooster te > Melk (1702 
vlg.), deelen van het klooster St. Florian (1708 vlg.), 
de bedevaartskerk te Sonntagsberg (1706 vlg.). Zie afb. 
2 op de pl. t/o kol. 801 in deel III. 

Prang, een conisch-pyramidale, vaak met een 
slanke spits bekroonde, tempel -toren of terrassen- 
tempel, waarvan de Khmers in Kambodzja (> Cam- 
bodja) het oer-type bouw r den (bijv. te Louvo, 10e eeuw; 


157 


Prang Sabil — Preces 


158 


te > Angkor Wat, 12e e.). De Siameezen namen dezen 
bouwvorm over (13e en 14e e.), die daar het geliefde 
type van sacralen bouw werd (bijv. 2 p. te Saxanalay, 
13e e.); de vorm werd steeds slanker en kreeg ten slotte 
den suikerbrood vorm. Op Java zijn de Boroboedoer 
en de tempelgroep van Loro Djonggrang in Pram- 
banan eveneens af te leiden van de Khmersche 
P ran g- # Hendricks. 

Prang Sabil, Indonesische naam voor den 
> Heiligen Oorlog of Dzjihad. 

Praseem (p e t r o 1 o g i e), een variëteit van 
kwarts, donkergroen door insluitsels van actinoliet. 

Praseodym, » Aardmetalen. 

Prat, Ferdinand, Jezuïet, exegeet. * 10 
Febr. 1857 te Rodez (Fr.), thans woonachtig te En- 
ghien (België). Schrijver van belangrijke werken over 
St. Paulus en O. H. Jesus Christus. 

Voorn, werken: La Théologie de St. Paul (I 
2 o 1930, II 17 1931); Saint Paul ( 3 1922); Jésus Christ, sa 
vie, sa doctrine, son oeuvre (2 dln. 2 1933). 

Pratella, Francesco Balilla, Ital. 
componist en schrijver over muziek. * 1 Febr. 1880. 
Hoewel zijn stijl op het volkslied is gebaseerd, is hij 
propagandist van het futurisme. 

W e r k e n : geschriften : Evoluzione della musica ; 
Teoria della musica ; Musica Italiana. Composities : 
kamermuziek ; opera’s : Lilia (1905), La Sina d’Vargoun 
(eigen tekst, 1909), L’aviatore Dro (id., 1920). — L i t. : 
G. M. Gatti, Musicisti moderni d’Italia e di fuori (1920). 

Pratensis, J u d o c u s, Lat. naam voor Jos- 
quin des -> Préz. 

Pratesi , M a r i o, Ital. schrijver. * 11 Nov. 
1842 te Santa Fiora suil’ Amiata, f 3 Sept. 1921 te 
Florence. Schreef novellen en romans in voornamen 
stijl, alhoewel hij van boerenafkomst was. Het best 
in romans over Toscaansch provinciestadsleven. 

Prati, G i o v a n n i, Ital. dichter. * 27 Jan. 
1814 te Campo Maggi ore (Trente), f 9 Mei 1884 te 
Rome. Leidde een lichtzinnig leven vol politieke ver- 
wikkelingen. Zijn gedicht Edmenegarder is van belang 
voor de ontwikkeling der Ital. romantische poëzie. 

L i t. : G. Gabetti, G. P. (1912). Ellen Russe. 

Prato in Toscana, stad in de Ital. prov. Flo- 
rence, 60 m boven zee, ca. 70 000 inw. Dom (13e eeuw) 
met bekende werken van Donatello, Lippi en Della 
Robbia. Textielindustrie. 

Prauw, alg. benaming voor de primitieve vaar- 
tuigen bij de inboorlingen in overzeesche gewesten. 
Vooral in den Indischen Archipel is de p. nog algemeen. 

Praxcas, dwaalleeraar van begin 3e eeuw, 
waarsch. dezelfde als Epigonus, die door Hippolytus 
van Rome werd bestreden. P. overtuigde den paus 
van de dwaling der Montanisten, doch dwaalde zelf 
in de Triniteitsleer door Vader en Zoon te vereenzel- 
vigen. > Monarchianisme. Franses. 

L i t. : Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (II 
2 1914) ; Bardy, in : Rech. Science rel. (XII 1922). 

Praxeclis, Heilige, maagd. Tijd onbekend. Zij 
liet een kerk inrichten, die begin 9e e. door paus 
Paschalis I door de tegenwoordige S. Prassede werd 
vervangen. De legende maakt van P. een dochter van 
> Pudens en zuster van > Pudentiana. De kerk is rijk 
versierd met mozaïeken uit den tijd van paus Pascha- 
lis. Het gebeente van P. rust er met dat van vele heili- 
gen uit de Priscilla-catacombe. In een kapel wordt de 
geesel kolom vereerd, die 1223 door kard. Col onna uit 
het H. Land naar Rome werd gebracht (echtheid is 
moeilijk te bewijzen). 

Lit.: Lex. Theol. Kirche (VIII). Franses. 


Praxiologie ( ( Gr. praxis = handeling, logos = 
studie) is een psychologische richting, die zich bezig- 
houdt met de bewegingen, handelingen, daden, dus 
met de uitwendige reacties van mensch of dier als 
geheel genomen; komt overeen met ->• Behaviorisme, 
met dit onderscheid evenwel, dat ze het bewustzijn 
niet ontkent of als waardeloos uitschakelt, v. d. Veldt. 

Praxiteles, Grieksch beeldhouwer uit de 4e eeuw 
v. Chr. Van zijn kunst, die in de góden niet het boven- 
menschelijk, verheven karakter, maar menschelijke 
jeugd en schoonheid ziet, en die uitmunt door zachte 
vleeschmodeleering en de geestes -uitbeelding, kende 
de Oudheid een 50-tal werken, waarvan er één, de 
Hermes van Olympia, in het origineel bewaard is. 
Enkele andere werken zijn door min of meer geslaagde 
copieën bekend: Apollon Sauraktonos (hagedis-dooder), 
Aphrodite van Cnidos, de uitrustende Sater, Artemis 
uit Gabii (zie afb. 10 op de pl. t/o kol. 353 in deel 
XII). E . De Waele. 

Prayon van Zuylen van Nyevclt, A 1- 
f o n s, Vlaamsch schrijver en polemist. * 19 Nov. 
1848 te Gent, f Dec. 1916 te Londen. Advocaat, lid 
der Kon. VI. Acad. Behalve volksno vellen (onder 
pseud. Alfred Terlaenen), schreef hij 
bijdragen over geschiedenis (Korte Staatk. Gesch. v. h. 
Iersche Volk, 1902), rechtskunde (De Belg. Taalwetten 
toegelicht, 1892) en Vlaamschen taalstrijd. A. Boon. 

Preanger Regentschappen, > Priangan. 

Prebende ( Lat. praebeo = toereiken) betee- 
kende oorspr. het deel der gezamenlijke inkomsten 
van een kapittel, dat iedere kanunnik voor levens- 
onderhoud ontving. Sedert den tijd, dat het gemeen- 
schappelijk leven der kanunniken is opgehouden, 
wordt onder p. verstaan het > beneficie der afzonder- 
lijke kanunniken; uitsluitend in deze beteekenis 
wordt p. in het tegenw. kerkelijk wetboek gebruikt 
(C.I.C. can. 391-422). Evenwel wordt p. ook gebezigd 
in ruimeren zin van beneficie van onverschillig welken 
geestelijke. Schweigman. 

Precariorechten, rechten ter zake van het 
hebben van voorwerpen, welke door particulieren 
onder, op of boven voor den openbaren dienst bestem- 
den grond of water zijn aangebracht (balcons, uithang- 
borden, erkers e.d.). Afgeleid van > precarium. 

Ned. belastingrecht. De p. van de 
gemeenten, welke in wezen (zie boven) overeenkomen 
met ontvangsten ter zake van domeinen, zijn gecon- 
strueerd als plaatselijke belastingen. Zie art. 275, 3e 
lid, Gemeentewet. In de Prov. wet ontbreekt een be- 
paling over deze rechten; er zijn prov., die haar langs 
privaatrechtelijken weg heffen. M. Smeets . 

In België zijn deze rechten meestal bekend 
onder den naam van „vergeldingstaksen” als zijnde 
een vergelding voor het gebruik van het openbaar 
domein. De gemeenten kunnen ze heffen krachtens art. 
76 sub 5°, en 77 sub 5° van de gemeentewet. Rondou. 

Precarium, Romeinschrechtelijke instelling, 
waarbij aan iemand toegestaan wordt het feitelijk ge- 
bruik eener zaak, echter met dien verstande, dat deze 
toestemming te allen tijde, onmiddellijk en geheel een- 
zijdig ingetrokken kan worden door hem, die haar ver- 
leende (precario dans). P. is niet als een contract te 
beschouwen. De precarist (gebruiker) kreeg 
de zaak in gebruik op eigen verzoek (preces, bede, ter 
bede), hetgeen de benaming verklaart. Vgl. het art. 
> Bede. Hermesdorf. 

Lit.: A. S. de Blécourt, Kort Begrip ( 4 1932). 

Preces (Lat., = smeekbeden), onderscheiden in 


Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . . 


159 


Precieusen — Preekstoel 


160 


p. f e r i a 1 e s (op weekdagen) en p. domini- 
c a 1 e s (op Zondagen), gebeden die op sommige 
dagen in vsch. getijden van het Breviergebed worden 
gelascht. > Prex. 

Precicusen (^ Fr. précieux = kostbaar, ver- 
fijnd), aanvankelijk eervolle benaming voor elegante 
en hoogbeschaafde dames als die van Hotel de Ram- 
bouillet (17e eeuw, eerste helft); later ongunstige be- 
teekenis: dames, die in gemaakten stijl, met gemaakte 
uitspraak en manieren spreken, zich het air geven van 
geleerd of zeer gedistingeerd te zijn. Zulke heeft 
Molière vereeuwigd in Les précieuses ridicules (1659). •?- 
Euphues; Gongorisme;Marinisme. v. d. Eerenbeemt, 

Precipiaiio, Humbertus, graaf van, 

* 1625 te Besan^on, f 9 Juni 1711 te Brussel. In 1672 
tot lid benoemd van Hoogen Raad der Nederlanden en 
van Bourgondië te Madrid; 1682 bisschop van Brugge; 
1690 aartsbisschop van Mechelen. Speelde een voor- 
name rol in den strijd tegen het Jansenisme. 

Precipitaat, 1° (scheik.) ander woord voor 
■> neerslag. 

2° (L a n d b.) Tweebasisch phosphorzure kalk, die 
als bijproduct bij de bereiding van lijm uit beenderen 
wordt gewonnen. Minder als meststof dan wel onder 
den naam van phosphorzure voederkalk bij de vee- 
voeding aangewend. > Fertifos. P. bevat 40 % 
phosphorzuur (P 2 0 5 ). Dewez. 

Prcdealpas (Roemeensch; Hong.: T ö m ö s- 

p a s), belangrijkste, 1 050 m hooge pas tusschen 
Transsylvaansche Alpen en Oost-Karpaten in Roe- 
menië (III 672 F2); spoorlijn Boekarest — Kronstadt. 

Preclella (Ital., = voetbank), liturg, naam voor 
het geheel van trappen of den voet van het altaar, 
waarop de priester staat (suppedaneum), maar vnl. 
het voetstuk of onderstuk, waarop het > retabel 
rust. In de 15e e. gebruikelijk. De hoogte is zeer ver- 
schillend, gewoonlijk is het zoo breed als het altaar 
zelf. Het is ofwel vlak en beschilderd (Isenheimer al- 
taar: Beweening van Christus; zie pl. t/o kol. 736 in 
dl. XII), ofwel voorzien van beeldhouwwerk (Isen- 
heimer altaar: voorstelling van Christus met de Apos- 
telen). De p. heeft vnl. zijn opkomst te danken aan het 
gebruik van vleugelaltaren. p. Gerlachus. 

L i t. : J. Braun, Der christl. Altar (II, 322). 

Prediker, > Ecclesiastes. 

Predikheeren of Predikbroeders, •> 
Dominicanen. 

Prédis, Ambrogio de, schilder te Milaan. 

* Ca. 1455, f na 1510. Leerling van Leonardo, hof- 
schilder van Ludovico Moro, later van keizer Maximi- 
liaan. Schilderde vooral portretten, die grootc ver- 
diensten hebben. 

L i t. : Venturi, Storia dell’ Arte ital. 

Predmost, plaats op 3 km N.O. van Prerau in 
Midden -Moravië (Tsjecho-Slowakije), vermaard we- 
gens het ontdekken van kleinkunstvoorwerpen uit het 
Aurignacien-tijdvak (laat-Palaeolithicum): o.a. vrou- 
wengestalten uit mammoet beenderen en ivoor, enz. 

L i t. : Ebert, Reallex. d. Vorgesch. (II, s.v. Böhmen- 
M&hrcn ; X, s.v. Predmost). 

Preek, in het algemeen een mondelinge voor- 
dracht van godsdienst igen inhoud, bij de Prot. hoofd- 
bestanddeel der godsdienstoefeningen, bij de Kath. 
machtig middel ter verspreiding en instandhouding 
van geloof en goede zeden, is in de Kath. welsprekend- 
heid een redevoering over een leerstellig of zeden- 
kundig onderwerp met argumenten, vooral aan de 
gewijde bronnen der Schriftuur en Traditie ontleend, 


en met het doel: lecring en opwekking ten goede. 
Voor de samenstelling van een p., > zie Redevoering. 
Soorten: leerrede, homilie, instructie, panegyriek, 
missiepreek, lijdensmeditatie, conferentie, enz. Be- 
roemde predikers: de profeten van het Oude Verbond, 
Christus en de Apostelen, vele Kerkvaders (Augusti- 
nus, Ambrosius, Joannes Chrysostomus), Kerklee- 
raren (Bemardus van Clairvaux, Alfonsus de Liguori) 
e.a., zooals Bernardinus van Siëna, Leonardus a Porto 
Maurizio, Vincentius Ferrerius, Segneri, Bossuet, 
Fénelon, Massillon, Bourdaloue, Savonarola, Abraham 
a Santa Clara, in Nederland Brugman, p. Bernard 
Hafkenscheid, Borr. de Greeve. Velen hebben bundels 
preeken uitgegeven. 

L i t. : Fl. ab Harlemo, Missionarius practicus seu 
Eloquentia sacra (1912) ; A. D. Sertillanges, L’Orateur 
chrétien (1930). v. d. Eerenbeemt. 

Prcekkruis, oudtijds een kruis, in de open lucht, 
nabij kerken, paleizen of op drukke bedevaartplaatsen 
op een trapvormige verhooging, vanwaar men het 
volk beter kon toespreken. 

Preekstoel, kerkmeubel voor de prediking. In 
de Kath. kerken geschiedde de prediking aanvankelijk 
op de > ambo of > jubee, ook eenvoudig vanaf het 
altaar; eerst vanaf de 13e e. kunnen we een uitsluitend 
voor de prediking bestemd meubel aanwijzen ; dikwijls 
zeer eenvoudig, een verplaatsbare kuip van schrijnwerk. 
Vanaf de 15e e. krijgt de p. den vorm van een veel- 
hoekige kuip van hout of steen, gedragen door een 
pilaar of muurwerk; de kanten van de kuip waren 
voorzien van beeldhouwwerk of werden doorzichtig 
gelaten, met losse of vaste trap, ook langs een pilaar, 
waartegen de p. werd aangebracht, of zelfs ook in de 
pilaar uitgespaard; eerst op het einde der 15e e. met 
klankbord in pyramide- of pinakelvorm. Beroemd zijn 
de p. van Giov. en Nic. Pisano te Pisa, Pistoia en 
Siena (zie afb. op de pl. t/o kol. 353 in dl. XIV en afb. 
3 op de pl. t/o kol. 52 in dl. I), andere voorbeelden: in 
België te Alsemberg (tegenw. in Jubelparkmuseum, 
Brussel), Roucourt; in Ned. te Kampen; verder in 
Frankrijk te Straatsburg, Avignon; in Duitschland te 
Ulm en Freiburg i. Br.; in Oostenrijk te Weenen. 
Vanaf de 16e e. krijgt met het Protestantisme de p. een 
voornamere rol te vervullen: Renaissance -motieven in 
de paneelen van de kuip, cariathiden, colonetten of pi- 
lasters stutten den p. Voorbeelden: in Italië te Florence 
(S. Croce door B. da Majano ca. 1475); in Duitschland 
te Trier en Hildesheim; in Ned. te Den Bosch (St. Jan), 
Enkhuizen (Westerkerk), Den Haag (Groote of St. Ja- 
cobskerk). Het Barokke ornament geeft aan den p. ge- 
weldige afmetingen; meer decoratief dan constructief; 
levensgroote beelden stutten het geheel en gebeeld- 
houwde draperieën hangen neer van het massale 
klankbord; gansch een hemel met engelen en putti 
versiert het meubel. Voorbeelden in België en Ned. 
te Mechelen (St. Jan), Brussel (St. Goedele door H. 
Verbruggen, 1699; zie afb. 3 op de plaat tegenover ko- 
lom 401 in deel VI), Antwerpen (Ö.L.Vr.), Oirschot. 
In de 18e e. ziet men behalve houten ook marmeren p., 
soms met twee trappen, die toegang geven tot den p.; 
het Rococo -ornament siert den p. van de tweede helft 
der 18e e. Voorbeelden: in België te Mechelen (kathe- 
draal), Leuven (St. Pieter), Gent (St. Bavo, door Del- 
vaux), Nij vel (door Delvaux). Voor de 19e e. zijngeenbijz. 
exemplaren aan te wijzen; de moderne architectuur past 
den p. zeer sterk aan bij de constructie der kerk (Frank- 
fort a. d. Main, Neu-Ulm, Küppersteg in Duitschland; 
en de talrijke moderne kerken in Ned. en België). 


Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . . 


161 


Prefatie — Premiermijn 


162 


L i t. : H. Mayer, Deutsche Barokkanzeln (1932) ; 
Lex. f.Theol. u. Kirche (V); Gregor Hexges, Ausstattungs- 
kunst im Gotteshause (1934) ; Viollet-le-Duc, Dict. 
raisonné de 1 'architecture (II, 406-411) ; Gildeboek 
(1936, 79-86). p . Gerlachus. 

Prefatie (Lat. praefatio = voorrede, inleidend 
gebed), naam voor het eerste gedeelte van het groote 
Offergebed der H. Mis (> Prex; Anaphora), nl.de 
inleiding tot den > Canon. Oorspr. noemde men aldus 
den dialoog, die den aanhef van de p. vormt en die 
zeer oud en nog volstrekt algemeen is (heden: Domi- 
nus vobiscum, . . Sursum corda, . . Gratias 
agamus Domino Deo nostro, . . .enz.). De p. is een 
lof- en dankzang, besloten met den Engelenzang: 
Sanctus, Sanctus ... De verscheidenheid der p. was 
oorspr. zeer groot (althans in het Westen); heden ge- 
bruikt de Rom. liturgie er 15, al naar het feest, dat 
gevierd wordt ; ook de Requiemmis heeft sinds 1919 
een eigen p. De Ambrosiaansche liturgie kent er meer, 
en sommige bisdommen en kloosterorden hebben er 
nog voor hun bijz. feesten. In de Oostersche liturgieën 
is er gewoonlijk slechts een enkele in gebruik. 

L i t. : Eisenhofer, Handb. d. kath. Liturgik (II 1933) ; 
Fortescue, in : Cath. Encycl. (s.v. Preface). Louwerse. 

Prefectuur, apost., > Apostolisch prefect. 

Preferente aandeelen, -> Aandeel. 

Preger, Johann Wilhelm, Prot. theo- 
loog. * 25 Aug. 1827 te Schweinfurt, f 30 Jan. 1896 te 
München. Lid der Beiersche Academie van Weten- 
schappen. Onderzoeker op het terrein der middeleeuw- 
sche Duitsche mystiek, die hij echter sterk ziet als 
voorbereiding tot de Hervorming. 

Voorn, werken: M. Flacius lllyricus (2 dln., 
1858-’61) ; Gesch. der deutschen Mystik im M.A. (3 dln. 
1874-'93 ; IV niet verschenen). — L i t. : Hauck’s 
Realencycl. f. prot. Theol. u. K. ( 3 XVI). Feugen. 

Pregl, F r i t z, Oostenrijksch chemicus. * 3 
Sept. 1869 te Laibach, f 13 Dec. 1930 te Graz. Prof. 
in Graz (1903 en 1913) en te Innsbruck (1910). Be- 
roemd door zijn onderzoekingen over de micro-analyse, 
de methode, waarbij met zeer kleine hoeveelheden 
nauwkeurig de chemische samenstelling van de stoffen 
kan worden bepaald. In 1923 verkreeg hij den Nobel- 
prijs voor chemie. Naar hem is genoemd de Pregl-jood- 
opiossing, welke als desinfectiemiddel wordt gebruikt. 

Werk: o.a. Die quantitative organ. Mikroanalyse 
( 3 1930). Hoogeveen. 

Prehniet, een lichtgroen rhombisch kalk-alumi- 
niumsilicaat, verwant met de zeolieten en op dgl. 
wijze voorkomend. 

Prei (Allium porrum), looksoort, behoorend tot de 
fam. der lelieachtigen. Bloemen meestal groenachtig 
wit. P. wordt veel als groente gekweekt. De onder- 
einden der bladeren maakt men gaarne door diepe 
planting wit. Sommige rassen kunnen buiten over- 
winteren. 

Preis, Jean des, > Jean des Preis. 

Prelaat, in het algemeen: priester of bis- 
schop, die uit hoofde van zijn ambt rechtsmacht heeft 
in liet uitwendige rechtsgebied; in het bijzonder: a) 
seculiere geestelijke, die dezen titel van den paus ont- 
vangt (huisprelaat); bloote eeretitel zonder rechts- 
macht; gaat niet verloren bij het overlijden van den 
paus; b) bij de Premonstratensers, overste van een 
zelfstandig klooster. P. nullms, seculier of regulier 
riester, die rechtsmacht heeft over een bepaald ge- 
ied; van hem geldt alles wat gezegd is van den 
> abbas nullius. Drehmanns. 

Prelaatshoed, > Galerus. 


Preller, l°Gustav Schoeman, Z. Afrik, 
prozaschrijver. * 4 Oct. 1875 te Klipdrift. Aanvanke- 
lijk was P. kantoorbediende; na den Transvaaloorlog 
werd hij journalist en schreef hij in Land en volk, The 
Moon, De Pers, en werd redacteur van De Volksstem. 
Hij is een der baanbrekers van de eigen Afrik, ge- 
schiedschrijving en letterkunde, mede door de op- 
richting van Die Afrikaanse Taalgenootschap (1905) en 
van het tijdschrift Die Brandwag (1910). Piet Visser . 

Werken: Laat 't ons toch ernst wezen (1905) ; 
Piet Retief (1906) ; Baanbrekers (1915) ; Kapt. Hindon 
(1916) ; Dagboek van Louis Trigardt (1917) ; Voortrek- 
kermense (I 1918, II 1920) ; Gen. Botha (1920). Oorlogs- 
wag (1923) ; Hist. opstelle (1925); Sketse en opstelle 
(1928). — L i t. : Schoonees, Die Proza van die Twede 
Afrikaanse Beweging (1927) ; Besselaar, Z. Afrika in de 
Letterkunde ; Dekker, Afrik. Literatuurgesch. 

2 Ü L u d w i g, Duitsch Klass. philoloog. * 15 
Sept. 1809 te Hamburg, f 21 Juni 1861 te Weimar. 
In zijn bekende werken Gr. mythologie (2 dln. 1854- 
1860) en Röm. Mythologie (1856) komt hij op voor een 
allegorische, natuur-symbolische verklaring van den 
mvthus. Schreef samen met Ritter: Historia philoso- 
phiae Graecae-Romanae (1838, 3 1898). E . De Waele. 

Prélude, > Praeludium. 

Prémesquos, Fr. naam van > Permeke. 

Premie, 1° de prijs, waarvoor een verzekeraar 
een bepaald belang verzekert. 

2° De prijs, waarvoor een zgn. > premieaf faire 
wordt afgesloten, en tegen betaling waarvan de we- 
derpartij zich verbindt om binnen een bepaalden ter- 
mijn tot een overeengekomen prijs zekere fondsen te 
leveren of te ontvangen. Ariëns. 

Premieaffaire is ter effectenbeurze van Amster- 
dam een transactie, waarbij de eene partij (premie- 
gever) zich het recht bedingt om tegen betaling eener 
premie van de andere partij (premietrekker) gedurende 
een zekeren tijd hetzij een zeker fonds tegen een be- 
paalden koers te koopen (p. o m te leveren), 
hetzij een zeker fonds tegen een bepaalden koers te ver- 
koopen (p. om te ontvangen). De premie- 
gever beperkt dus zijn risico tot de premie, die hij 
betaalt, terwijl zijn winstkans onbeperkt is. De p. om 
te leveren wordt ook wel haussepremie of 
c a 1 1 genoemd, de p. om te ontvangen baisse- 
premie of p u 1 1. Zie > Keur. De p. behoort 
onder de speculatieve affaires te worden gerangschikt. 

L i t. : W. v. Lutterveld, Effecten (1933). Buysmans . 

Premiejagers is in den effectenhandel 
de benaming voor degenen, die bij een emissie inschrij- 
ven met de bedoeling de toegewezen stukken zoo spoe- 
dig mogelijk met een kleine winst te verkoopen. Vaak 
convenieert het den p. niet de toegewezen stukken te 
betalen op den stortingsdag, zoodat zij op de koers- 
ontwikkeling onmiddellijk na den emissiedag een on- 
gunstigen invloed uitoefenen. Zie ook > Emissie. 

Premieleening , obligatielening, bij welker 
periodieke uitloting, naast het aan eiken obligatie- 
houder bij uitloting komende bedrag, voor de houders 
van een zeker aantal door loting te bepalen obligaties 
nog geldprijzen of premies ter beschikking worden 
gesteld. Obligatie. Buysmans. 

Premieloon, > Arbeidsloon (kol. 718). 

Premieobligatie, > Obligatie ; Premie leening. 

Premiereserve, > Verzekeringswiskunde. 

Premiermijn, voornaamste diamantmijn in 
Z. Afrika; ligt in Transvaal, 40 km ten O. van Preto- 
ria, het eerst bewerkt in 1902; vindplaats van den 
> Cullinan, den grootsten diamant der wereld. 


XX. 6 


Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . . 


163 


Premiestelsel — Presentiegeld 


164 


Premiestelsel, > Loonstelsels. 

Premieverzekcrinfl , verzekering, waarbij de 
voor de verzekering verschuldigde premie onder het 
verzekerd voorwerp wordt begrepen. Zij komt in 
N e d. voor in de zeeverzekering. Het W. v. K. ver- 
meldt haar in art. 612. 

In het Belg. W.v.K. wordt de verzekering der 
premie niet vermeld onder de voorwerpen, die voor 
verzekering vatbaar zijn; nochtans wordt algemeen 
aangenomen, dat de terugbetaling der premie kan ver- 
zekerd worden. 

Prémontré , stamklooster der Orde van Premon- 
streit; gesticht door den H. Norbertus in 1120 nabij 
Laon en tot 1126 door hem bestuurd. De abt van P. 
was het hoofd der Orde en in zijn abdij werden de 
generale kapittels gehouden. Nadeelig werkte echter 
de aanstelling van commendataire abten (zie > Com- 
mende). In 1790 werd het klooster geconfisqueerd; de 
waardigheid van „Dominus Pr aemonst ratensis” werd 
op het alg. kapittel van 1908 toegekend aan den 
generaal der Orde. Th. H tijman. 

L i t. : Ch. Taïée, P. (2 dln. Laon 1873-’74). 

Prent, algemeene benaming voor velerlei repro- 
ducties in verschillende technieken, vormen en groot- 
ten. Zie ook > Devotieprentje en > Volksprent. Meer 
in het bijzonder worden de termen prent en prentkunst 
gebruikt voor de Engelsche gravures der 18e eeuw, 
toen in mezzotint en stippelgravure en dgl. technieken 
veel werd gewerkt en dikwijls in kleuren gedrukt, vnl. 
als reproductie naar schilderijen; deze benaming zegt 
echter niets t.a.v. de wijze van vervaardiging. De 
mezzotint noemt men in Frankrijk ook „manière 
anglaise”; de graveurs William Ward, James Ward 
e.a. reproduceerden daarin schilderijen van Morland, 
enz. De stippelgravure werd vooral beoefend door 
Bartolozzi, Ryland e.a. naar origineelen van Angelica 
Kaufmann, Morland, enz. 

De Japansche houtsneden noemt men ook wel Ja- 
pansche prent (> Japan, sub VII D). 

Preparator, machine voor het prepareeren of 
ritsen van klaverzaad, indien daarin veel > hard- 
schalig zaad voorkomt. Zij bestaat in hoofdzaak uit een 
cylinder, waarvan de binnenwand met een harde soort 
cement bekleed is, waartegen de zaden door een rond- 
draaiende schroef geslingerd worden. De zaadhuid 
wordt dan min of meer gekrast en de wateropname en 
ontkieming verbeterd. Dewez. 

Prepareer zout is natriummetastannaat, Na 2 
Sn0 8 (> Tin, sub Tinverbindingen). 

Prerogatief des Konings, > Koning. 

Prerov (D. Preran), stad in Moravië (Tsjecho-Slo- 
wakije); 22 000 inw.; metaalindustrie. 

Presbameer, > Prespameer. 

Presbyacusls (< Gr. presbus = oud) (ge- 
ne e s k.) is ouderdomsdoofheid. Vooral de lage en 
de hooge tonen worden minder goed gehoord. Ook het 
tikken van een horloge wordt slecht of niet gehoord. 

Presbyophrenie (g e n e e s k.) is een bepaal- 
de vorm van > dementia senilis of praesenilis. 

Presbyopie of ouderdomszien is de verzwakking 
van het > accomodatievermogen bij toenemenden 
leeftijd; berust op verharding van de lens en maakt 
deel uit van de leef tijdsveranderingen. Bij > emmetro- 
pie wordt de p. gewoonlijk merkbaar omstreeks de 
45 jaren. Dan begint lezen, schrijven en handwerk op 
den gewonen afstand moeilijker te worden; het eerst 
bij zwakke verlichting. Bij hypermetropie (> overver- 
ziendheid) wordt de p. iets vroeger gevoeld; ze wordt 


later opgemerkt bij zwakke myopie (> bijziendheid). 
Hulp wordt verleend door het opzetten van een posi- 
tieven bril. Bij brekingsafwijkingen moet het nummer 
van dit positieve glas opgeteld worden bij het getal 
van het glas, dat ter correctie van de afwijking 
noodig is. Rubbrecht. 

Pr csbyteraat , priesterschap; het p. is op een na 
de hoogste graad onder de H. > Wijdingen. > Priester 
(sub B). 

Presbyter-assistens (laat-Latijn, = bijstaan- 
de priester), priester, in pontificale plechtigheden den 
celebrant toegevoegd als eerste •> minister. Daarbuiten 
is hij alleen toegestaan aan een nieuwgewijden priester 
bij diens eerste H. Mis. 

Presbyterianisme, in het algemeen, in 
tegenstelling met het > episcopale stelsel van Luthe- 
ranen en Anglicanen, het Calvinistisch systeem van 
kerkorganisatie, waar de leiding berust bij ouderlin- 
gen (Gr. presbuteroi = ouderen) en predikanten der 
gemeente. ->■ Protestantisme (sub C, a). 

In het b ij z o n d c r heeten Presbyterianen de leden 
der kerkelijke gemeenten in Engeland, Schotland, 
Ierland en N. Amerika, die een presbyteriale kerkor- 
ganisatie hebben. Alleen in Schotland en Noord- Amerika 
tellen zij ettelijke millioenen. Ook hebben zij groote 
missiekerken in Indië, China, Japan, Australië, Kongo 
en elders. 

Presbyterium , vereeniging, college van pries- 
ters, vandaar ook: plaats van bijeenkomst dier priesters 
in de oude basilieken achter het altaar (met den bis- 
schopszetel in het midden). Later: naam voor de ge- 
heele ruimte om het altaar tot aan de Communiebank. 
Vgl. > Koor (2°). Louwerse. 

Prescott, William H i c k 1 i n g, Amerik. 
geschiedschrijver. * 4 Mei 1796 te Salem (Mass.), f 28 
Jan. 1859 te Boston. Hij legde zich toe op de geschiede- 
nis van Spanje en Spaansch- Amerika; zijn werken, die 
zich door een merkwaardige literaire waarde onder- 
scheiden, genoten een grooten bijval, maar zijn par- 
tijdig en nu verouderd. Willaert. 

Werken: Ferdinand and lsabella (3 dln. 1839) ; 
The conquest of Mexico (3 dln. 1843) ; The conquest of 
Peru (2 dln. 1847) ; Hist. of Philips II (3 dln. 1855- 
•58). — U i t g. (voll.) d. W. H. Munro (1904). 

Presennmg, kleed van zeildoek, meestal ge- 
teerd, waarmede luiken op schepen waterdicht worden 
afgedekt. 

Presentatie, Maria-; > Mariafeesten (sub 
B); Opdracht van Maria. 

Congregatie van O. L. Vrouw Presentatie, Bene- 
dictijnsche Congregatie. Zie > Benedictijnen (in N. en 
Z. Ned., kol. 656 onderaan). 

Presentatietijd (b i o 1.), > Inductie (2°). 

Presentiegeld, vergoeding voor het bijwonen 
van vergaderingen; kan o.m. worden toegekend aan 
de leden van den gemeenteraad en der Prov. Staten 
(in België: Prov. Baden) voor het bijwonen der raads- 
en statenvergaderingen. 

In het k e r k e 1. recht zijn p. uitkeeringen, 
waarop de tot den koordienst verplichte kanunniken 
van kathedrale en collegiale kapittels recht hebben, 
zoo dikwijls zij bij koorgebed en conventueele mis wer- 
kelijk aanwezig zijn. Bestaan reeds sedert de 2e helft 
der 11e e. Het tegenwoordig dienaangaande geldende 
kerkel. recht: C.I.C., vooral can. 395, 405,418,420, 421. 
De C.I.C. gebruikt steeds de benaming „distributiones”, 
rcsp. ., distributiones quotidianae” (Lat., = uitkeerin- 
gen, resp. dagelijksche uitkeeringen). Schweigman . 


Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . . 


165 


Presgaux— Pretorius 


166 


Presgaux, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 
A5); ca. 500 inw. (vnl. Kath.); opp. 779 ha; landbouw; 
houthandel. 

Presles, gem. in het O. van de prov. Henegou- 
wen (XIII 176 F4); opp. 824 ha, ca. 800 inw. (vnl. 
Kath.); landbouw, veeteelt; steengroeven, kleiaarde; 
merkwaardige Rom. vondsten. Te P. had verraoede- 
lijk een veldslag plaats van J. Caesar tegen de Ner- 
viërs. Oude heerlijkheid, afhankelijk van het prins- 
bisdom Luik. v. Asbroeck. 

Presov, Tsjech, naam voor > Eperies. 
Prespamccr, op de Grieksch-Joegoslavische 
grens gelegen meer (XII 384 C2); opp. 288 km 2 ; 906 m 
boven zee, 64 m diep. Geen bovengrondsche afvloeiing, 
maar waarschijnlijk onderaardsche afwatering naar 
het Meer van Ochrida. 

Pressa Köln 1928, de zeer belangrijke inter- 
nationale perstentoonstelling, welke in 1928 te Keulen 
werd gehouden en waar de dagbladpers van heel de 
wereld vertegenwoordigd was. Bijzonder trokken de 
modernste hoog- en diepdrukmachines de aandacht. 
Pressburg, Duitsche naam voor > Bratislava. 
Presspaan, een isolatiemateriaal, gemaakt uit 
gezonde taaie vezelstoffen, welke vrij vet gemalen 
worden en wijl ze hierom moeilijk te ontwateren zijn, 
worden ze meestal op vsch. rond zeef machines in vsch. 
lagen door den afnaamcylinder te samen , .gekoetst”, 
(zie > Papier, sub Fabricatie). Om de gelijkmatige 
structuur en geringe porositeit, de hooge gelijkmatige, 
mechanische vastheid en het vrij zijn van electrisch 
geleidende substantiën, wordt p. meestal voor elec- 
trisch materiaal gebruikt. Tielens . 

Pressus, siemeum bij het Gregoriaansch in ge- 
bruik; samengesteld met een > oriscus. 

Prcsswood zijn houtvezelplaten, toegepast als 
binnenwerksch isolatiemateriaal voor warmte en ge- 
luid. Het materiaal bestaat uit lange houtvezels 
(stoomexplosie) van loof- en vooral van naaldhout, bij 
fabricage in papvorm tot platen gegoten en ingedroogd 
onder lichten druk. Is vochtwerend. Hetzelfde hout- 
vezelmateriaal, onder hoogen druk (250-400 at) zonder 
bindmiddel samengeperst, levert het Presswood 
(Duitsch Pressholz), waarvan de Brinellhardheid 
27-40 kg /mm 2 kan bedragen. Dit „pressed wood” heeft 
een hooge slijtsterkte (vloeren, draag-„metaal”); kan 
ook buitenwerks toegepast worden, bijv. als beton- 
bekisting. Beijnes. 

Prestant, in het front staand orgelregister. 

> Orgel. 

Preston, fabrieksstad in Lancashire, Engeland 
(XII 464 F5), bij de uitmonding van de Ribble in de 
Iersche Zee; ca. 120 000 inw. Textielindustrie. Be- 
langrijk spoorwegkruispunt. 

Preti, M a 1 1 i a, genaamd II Cavaliere 
Calabrese, schilder. * 24 Febr. 1613 te Tavema, 
t 13 Jan. 1699 op Malta. Kwam vroeg naar Rome; 
beïnvloed door Dominichino en Caravaggio, maar 
ontwikkelde zich zeer persoonlijk. Zijn stijl vertoont 
groote kracht; een der belangrijkste figuren der Rom. 
Barok. 

L i t. : Thieme-Becker, Allg. Künstlerlex. Schretlen. 
Pretoria, administratieve hoofdstad der Unie 
van Z. Afrika sedert 1910 (I 536 F7); 1 500 m boven 
den zeespiegel ; de burgerlijke gemeente P. beslaat met 
haar voorsteden ruim 1Ó0 km 2 van de vlakte tus- 
schen de Magali esbergen en den Witwatersrand; ze 
wordt doorsneden door de Aapjesrivier, een zijtak 
van de Limpopo; inwoners: 65 000 Blanken, 21500 


Inboorlingen, 2 000 Kleurlingen en 1 500 Indiërs. P. 
is gesticht in 1855 door M. W. Pretorius; sedert 1862 
in opvolging van Potchefstroom hoofdstad van Trans- 
vaal en zetel van den gouvemeur-generaal. Het cen- 
trum der stad is het Kerkplein, een der schoonst aan- 
gelegde op het Z. halfrond; de Kerkstraat is 10 km 
lang; onder de openbare gebouwen, sommige als de 
Raadzaal en het Hooggerechtshof nog dateerende uit 
den republikeinschen tijd, munt vooral uit het Unie- 
gebouw ter huisvesting van regeeringsdepartementen ; 
verder kerken en scholen, waaronder de univ. van P. 
met zijn beroemde faculteit van landbouw en vee- 
artsenijkunde. Als nijverheidscentrum boogt P. o.a. 
op de Staatsijzer- en staalfabrieken, die plaatselijk 
gedolven ijzererts door middel van dito steenkool om- 
zetten in artikelen voor publiek en particulier gebruik. 
Beroemd is het standbeeld van pres. Kruger door Van 
Wouw. Bpswlnnr 

Pretorius, 1 ° Andries Wilhelmus 
J a c o b u s, leider van de Voortrekkers; vader van 
2 . * 1799, f 1853. Kwam naar Natal na den moord op 
Retief en het ver- 
trek van A. H. 

Potgieter, leidde 
den beslissenden 
slag bij Bloedri- 
vier (16 Dec. 

1838), hielp bij 
de stichting en 
het bestuur der 
republiek Natal 
(1838- ’43), werd 
na de annexatie 
afgevaardigd om 
de zaak der Boe- 
ren te bepleiten 
bij den Kaap- 
schen gouver- 
neur, sir Henry 
Pottinger, die 
weigerde hem te 
ontvangen (1847), verliet daarop met de meeste Afri- 
kaners Natal en trok naar Magaliesberg bij Pretoria, 
verloor den slag van Boomplaats (1848) in den Oranje- 
Vrijstaat tegen sir Henry Smith; trok terug naar Trans- 
vaal, gekozen tot commandant-generaal van Potchef- 
stroom en Rustenburg tegen A. II. Potgieter (1851), 
sloot met Groot-Brittannië de Zandri vier- 
Conventie (1852), waarbij Transvaal onafhan- 
kelijk verklaard 
werd, en verzoen- 
de zich met Pot- 
gieter. Bekroon- 
de zijn levens- 
werk door onaf- 
hankelijkheid te 
veroveren voor 
Transvaal. 

Besselaar . 

2° Marti- 
nus Wessel, 
jresident der 
Zuid-Afrik. Re- 
publiek ; oudste 
zoon van 1°. * 

1819 te Graaff 
Reinet, f 19 Mei 

1901 te Potchef- m. W. Pretorius. 



A. W. J. Pretorius. 



Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . . 



167 


Preuss— Préz 


168 


stroom. Maakte met zijn vader den Grooten Trek mede, 
nam deel aan den slag bij Bloedrivier (1838), trok na de 
bezetting van Natal naar den Oranje- Vrijstaat en 
Transvaal en volgde zijn vader op als commandant- 
generaal in 1853. Versloeg het Kafferhoofd Makapaan 
in 1854 en streefde naar verzoening der partijschappen 
en vereeniging der kleine in één groote Boerenrepubliek, 
zelfs met den Oranje- Vrijstaat. Werd eerste president 
der Z. Afrik. Republiek (1857-’71); van Oranje- 
Vrijstaat (l860-’63). Hij slaagde in 1864 in het samen- 
smelten der vier kleine rep.: Potchef stroom, Lijden- 
burg, Utrecht en Zoutpansberg, waarmede een einde 
kwam aan de burgertwisten. Hij veroverde deelen van 
Beetsjoeanaland en trachtte een zeehaven te verkrijgen 
op Portug. gebied; deze buitenlandsche uitbreidings- 
zucht leidde tot zijn val in 1878; hij onttrok zich aan 
het openbare leven na de verkiezing van pres. Paul 
Kruger in 1883. Besselaar. 

Preuss, Konrad Theodor, ethnoloog. 

* 2 Juni 1869 te Preuss. -Eylau. Directeur van het Mu- 
seum für Völkerkunde te Berlijn en prof. in Amerik. 
oudheidkunde aan de univ.; aldaar; maakte wetensch. 
reizen naar Mexico (1905-’07) en Columbia (1913-’19). 

Werken: o.a. Ursprung der Religion u. Kunst 
(in: Globus 1904-’05); Die geistige Kultur der Naturvölker 
( 2 1923) ; Glauben u. Mystik im Schatten des Höchsten 
Wesens (1926). .. . 

Preutsehheid, ontaarding en overdrijving van 
het > schaamtegevoel. 

Preventie (r e c h t). Men spreekt van de p 
of preventieve werking, die van een straf uitgaat, 
wanneer de uitwerking van een straf gericht is op het 
voorkomen van norm -overtredingen in de toekomst. 
Men maakt onderscheid tusschen generale p., d.w.z. 
de werking op de rechtsgenooten in het algemeen, en 
speciale p., de werking op den schuldige in het bijzon- 
der. Bosch van Oud-Amelisweerd. 

Preventieve geneeskunde, > Voorzorg 
(geneesk.). 

Preventieve hechtenis , andere term voor voor- 
loopige > hechtenis. 

Preveza, 1° Grieksche nomos (= departement) 
(XII 384 B3); opp. 1 607 km 2 (1932), ca. 80 000 inw. 
(1928). 2° Iloofdstad van den gelijknamigen nomos 
(XII 384 B4) aan den ingang van de Golf van Arta; 
ruim 10 000 inw. (1928). 

Prévost, Marcel, Fransch romancier van 
de psychologische richting. * 1 Mei 1862 te Parijs. Zijn 
overvloedige productie is moreel belast en artistiek 
van middelmatig gehalte. Als leverancier van onge- 
zonde literatuur maakte hij naam, niet het minst in 
het buitenland. Lid der Fr. academie sinds 1909 

Werken: o.a. reeksen Lettres de femmes (1892 vlg.) 
Lettres k Framjoise (1902); Les Don Juanes (1922); Sa 
maitresse et moi(1925). — Li t. : Jules Bertaut,M.P.(1904) 

Prévost d'Exilcs, abbé Antoine-Fran 
<; o i s, Fransch romancier, behoorend tot de voor 
aanstaande figuren van het vóór-Romantisme. * 1 
April 1697 te Hesdin (Artois), f 23 Nov. 1763 te Chan 
tilly. Verliet het klooster en doorkruiste vele landen 
vnl. Nederland en Engeland. Rijke belangstelling 
voor Engeland verwekte hij met Le Pour et le Contre 
(1733- ’40) en hij baande den weg voor een ruimere 
cosmopolitische geestesontvankelijkheid als directeur 
van het toonaangevend Journal étranger (1755 vlg.). 
P. is een raak, doch vaak te pathetisch schilder van de 
alles verterende en beheerschende liefde, die noch 
door menschelijke noch door goddelijke wetten zich 
laat inperken. 


Werken: o.a. Histoire du chevalier Des Grieux et 
de Manon Lescaut (1731) ; Hist. des Voyages (25 dln. 
1747-’60) — L i t. : V. Schroeder, Un romancier fr. 
au 18e s.: l’abbé P. (1898); H. Harrisse, L’abbé P. 
(1896) ; Eug. Lanerre, „Manon Lescaut” de l’abbé 
Prévost (1930). Willemyns . 

Prcx (Lat., = bede), oude naam voor het gebed 
bij uitnemendheid: het Eucharistisch gebed der H. 
Mis. > Anaphoor; Prefatie; Preces. 

Prcyer, Wilhelm, physioloog. * 4 Juli 
1841 te*Mosside bij Manchester, f 15 Juli 1897 te W T ies- 
baden. Van 1869 tot 1893 hoogleeraar in de physiologie 
te Jena. Hij is de geestelijke vader van de proefonder- 
vindelijke kinderpsychologie. 

Werken: o.a. : Die Seele des Kindes (1882) ; 

Elemente der allg. Physiologie (1883) ; Elemente der 
reinen Empïindungslehre (1877) ; Hypnotismus (1890) ; 
Die geistige Entwicklung der ersten Kindheit (1893); 
Zur Psychologie des Schreibens (1895). 

Preysing (eigenl. Preysing Lichtenegg-Moos), 



'08 

graaf Konrad 
v o n, bisschop 
van Berlijn. * 30 
Augustus 1880 
te Kronwinkel 
(Beieren). Was 
eerst in diplo- 
matieken dienst; 
werd priester ge- 
wijd in 1912; 
was van 1913- ’17 
dompredikant te 
München. Bis- 
schop van Eich- 
stadt in 1932, 
daarna, in 1935, 
van Berlijn. 
Werken: o.a. 
_ . DerLeserkreis der 

Mgr. von Preysing. Philosophoumena 

Hippolyts (1914) ; Gesellschaftssitten und Sittengesetz 
(1927). Vertaalde de werken van Fred. Will. > Faber. 

Préz, Josquin des (Judocus Pratensis), 
Ned. componist, een der grootste meesters aller tijden. 
Ca. 1450 in Henegouwen, waarsch. te Condé, f 27 

Aug. 1521 te Con- 
dé. 1474 kapel- 
zanger te Mi- 
laan. Van 1503 
praebendehouder 
te Condé, waar 
hij als proost van 
het domkapittel 
stierf. Uit zijn 
veelomvattend 
werk noemen wij: 
drie boeken 4-st. 
missen, andere 
missen in hs. te 
Rome, München, 
Kamerijk enz.; 
talrijke motetten 
in verzamelingen 
. , „ , bij Petrucci, At- 

Josquin des Préz. taingnant en Th. 

Susato; Fransche chansons bij Attaingnant, enz. 
Zijn werk wordt door professor A. Smijers bij de Ver. 
voor Ned. Muziekgesch. uitgegeven (reeds 16 afl.). 
Niet ten onrechte werd P. door tijdgenooten de „Prins 
der Toonkunst” genoemd. Van zijn meester Ockeghem 



Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . . 


169 


Prezzolini— Priem 


170 


heeft hij de verfijnde techniek van het contrapunt; hij 
ontwikkelt echter den door-imiteerenden stijl naar het 
gelijkwaardig behandelen van alle stemmen. Zijn 
groote persoonlijkheid straalt het meest uit in den 
ongeëvenaarden zin voor welluidendheid en zuiver 
plastische stemverbindingen. Lenaerts. 

L i t. : A. Smijers, J. d. P. (in: Proceedings of the 
Mus. Assoc., 53 1927) ; O. Ursprung, J. d. P. Eine Cha- 
rakterzeichnung (in : Buil. Union musicol., VI 1926). 

Prezzolinl, Giuseppe, Ital. essayist. * 27 
Jan. 1882 te Perugia. Jeugdvriend van -> Papini, 
beschreven als Giuliano in Un Uomo finito, mede- 
oprichter van het tijdschrift Leonardo. P. sloot zich 
echter aan bij Croce en diens philosophie van het 
idealisme. Tegenw. directeur van La Casa italiana 
van de Columbia univ. te New York. 

Voorn, werken: La coltura italiana (1923) ; La 
vita di N. Machiavelli fiorentino (1927). Ellen Russe. 

Priamel (<^Lat. praeambulare = vooruitwande- 
len), 1 ° (p h i 1 o 1.) kort gedicht, verwant aan het 
> epigram, geheel gericht op den slotregel. Vooral 
in Duitschland; met name Hans Rosenblüt, 15e eeuw, 
Neurenberg. 

L i t. : Uhl, Die deutsche P. (1897). 

2 ° (M u z i e k) In Duitschland in de 16e eeuw 
de naam voor een komisch lied (vaak meerstemmig), 
dat samengesteld was uit fragmenten van bekende 
liederen. In instrumentale composities van de 17e e. 
vindt men de p. ook aangeduid in den zin van > prae- 
ludium of praeambulum. de Klerk. 

Priamus (Gr. m y t h.), de oude koning van 
Troje, zoon van Laomedon, echtgenoot van Ilecuba. 
Hij had 50 zoons, o.a. Hector, Helenus, Deïphobus 
en Paris, en 50 dochters. Bij de inneming van Troje 
werd hij door de Grieken verslagen (Vergilius’ Aeneis). 

Priangan of Prcanger Regentschappen, a f d e e- 
1 i n g (residentie) van de prov. West-Java (XIV 
496 B/C 2-3); omvat de regentschappen Bandoeng, 
Soemedang, Tasikmalaja, Tjiamis en Garoet; opp. 
13 655,35 km 2 , waarvan 457 440 ha droge en 227 603 ha 
natte (sawah) bouwvelden der Inheemsche bevolking; 
3 448 796 inw. (eind 1930), w.o. 27 231 Eur., 33 003 
Chin. en 1 066 andere Vreemde Oosterlingen. Het 
grondbezit der Inh. bevolking is voor het overgroote 
deel erfelijk individueel, een gering percentage wordt 
communaal met vaste aandeelen bezeten. P. is bijna 
geheel bergland, dat in het Z. en O. in heuvelland over- 
gaat. In het N.Ó. en in het Z.O. strekken zich vlakten 
uit. Het aantal bergtoppen is zeer groot. De Hali- 
moen (1 750 m), Salak (2 215 m), Gede (2 962 m), 
Pangrango (3 020 m), Boerangrang (2 057 m) en 
Tangkoebanprahoe (2 072 m) liggen aan of op de 
West-Noordgrens; de Patoca (2 386 m) en Malabar 
(2 343 m) liggen ten Z. van Bandoeng, de Kendang 
(2 608), Papan da jan (2 660 m), Tjikoeraj (2 818 m), 
Galoenggoeng (2 230 m), Talagabodas (1 870 m) en 
Goentoer (2 244 m) liggen om Garoet. Tusschen deze 
toppen liggen zeer vruchtbare hoogvlakten, waar zeer 
veel rijst, vruchten, aardappelen en groenten worden 
geteeld. Zeer belangrijk zijn de ondernemingen van 
thee, kina, rubber, aetherische oliën en tapioca. De 
S.S.lijn van W. naar O. Java, als ook de verbinding 
Batavia — Buitenzorg — Bandoeng doorsnijdt dit res- 
sort. Bevolking bijna geheel Soendaneesch, taal Soen- 
daneesch. Brokx. 

De P. vallen, wat de Kath. missie betreft, onder 
de apost. prefectuur van Bandoeng. 

Priapismus (geneesk.), naar > Priapus ge- 


noemd verschijnsel, waarbij de zwellichamen van den pe- 
nis door de tonische spanning in de bulbocaverneuze 
spieren sterk en zelfs zeer pijnlijk gezw ollen zijn. Alleen 
bij partieele beschadiging van het ruggemerg boven 
de genitale ruggemergcentra komt p. voor. Klessens. 

Priapus (Gr. myth.), god van de vrucht- 
baarheid van het land, vooral van de tuinen. Hij werd 
vooral vereerd in Lampsacus, aan den Hellespont. 
Later was hij ook god van de herders en van de schip- 
pers en visschers. Hij is de zoon van Aphrodite en 
Dionysus. > Priapismus. 

Pribram, > Heiliger Berg (2°). 

Pridvvorow , Russisch, in Bolsjewistische kringen 
hoog geprezen satyricus, die onder pseud. Demjan 
B j e d n ij (de arme Demjan) schrijft. Hij is een ty- 
pisch voorbeeld van den zgn. orthodoxen „proletkult” 
(trouw aan Marx blijvende proletarische ontwikkeling): 
zijn verzen zijn niet anders dan rijmelarij. v. Son. 

Prie, Hercule Jozef L o d e w ij k T u- 
rinetti, markies van, Ital. staatsman. 
* 27 Nov. 1658 in Piemont, f 12 Jan. 1726 te Weenen. 
Ging als ambassadeur van Piemont te Weenen in 1691 
over in dienst van Oostenrijk. Na den vrede van Utrecht 
(1713) verkreeg hij het beheer over de Zuidelijke Ne- 
derlanden, wier gouverneur prins Eugenius van Savoye 
door militaire bedrijvigheid afwezig bleef. In 1716 
heeft hij den titel van gevolmachtigd minister. Zijn 
hooghartige houding was oorzaak van de muiterij, die 
leidde tot de veroordeeling van den ambachtsdeken 
Anneesens. Het ontslag van prins Eugenius in 1724 
als gouverneur veroorzaakte tevens het heengaan van 
P. Hij vertrok naar Weenen, waar hij trachtte zijn be- 
heer te rechtvaardigen. 

Prieel, een tegen zon, wind en regen en ook tegen 
nieuwsgierige blikken eenigszins beveiligde rustplaats 
in den tuin, waarin de noodige tuinmeubelen. De een- 
voudigste vorm is wel een overhuiving door de beplan- 
ting zelf. Beter is een p., gemaakt van latwerk, dat 
men laat begroeien. Grootere p. zijn vaak gedeeltelijk 
of geheel van planken en /of van steen gemaakt. Dan 
worden het echter al meer tuinhuizen, die een 
dak krijgen en van vaste of opengaande ramen en een 
deur worden voorzien. Het tuinhuis kan vrijstaand of 
bijv. in aansluiting aan den tuinmuur worden ge- 
bouwd. In zeer groote tuinen en parken kan het tuin- 
huis weer tot paviljoen uitgroeien. Zoowel in 
p. als in tuinhuis moet aan den vloer de noodige 
aandacht geschonken worden, vooral bij vochtigen 
bodem. Hendricks. 

Prieel van Troyen, Mnl. gedicht, misschien 
oorspronkelijk (ca. 900 w.) van den Gentenaar Segher 
Dieregotgaf, wellicht nog uit het einde der 12e eeuw. 
Het schildert vooral de hoofsche Trojaansche edelen 
en dames in een prieel, waar ze allerlei galante ge- 
sprekken voeren en hoofsche liefdesverklaringen af- 
leggen. Het werd opgenomen, te zamen met Paerle- 
ment van Troyen, en nog een derde gedicht van den- 
zelfden Dioregotgaf, over den Grooten Strijd, „daer 
hem her Hector ende Achilles in onderspraken”, in 
van Maerlant’s Historie van Troyen. 

U i t g. : Blommaert, Oud-Vl. Ged. (I 1838) ; J. Ver- 
dam, Episodes uit Maerlant’s Historie van Troyen 
(1874) ; en in de voll. uitg., door N. de Pauw en E. Gail- 
liard, van de lstori van Troyen (1889-’92). V. Mierlo. 

Priem- (w i s k.), > Ondeelbaar. Priem- 

getal = ondeelbaar getal. Priemfactor = 
ondeelbare factor. 

Priem [Lat. prima (hora) = eerste (uur)] (1 i- 


Woorden, die niet onder Pre. . . voorkomen, zoeke men onder Prae. . . 


171 


Priene — Priester 


172 


tur g.), naam van het eerste der zgn. Kleine Uren 
van het Koorgebed, oorspr. (eind 4e eeuw in het 
Oosten) ochtendgebed genoemd en gebeden met zons- 
opgang. St. Benedictus (f 543) gaf het den naam van 
Priem. Het had den vorm der andere drie: Terts, Sext 
en Noon. Later voegde zich eraan toe het zgn. Offi- 
cium capituli (> Capitulum, 2°), samengesteld uit 
zegeningsgebeden over den dagarbeid der monniken, 
voorafgegaan door de lezing van -> Martyrologium 
(en Necrologium) en gevolgd door die van een 
hoofdstuk van den Regel (> capitulum) met als slot 
den zegen van den abt. 

L i t. : Callewaert, De Breviarii Rom. liturgia (Brug- 
ge) ; Eisenhofer, Handb. d. kath. Liturgik (1933) ; 
Koenders, Handb. der Liturgie. Louwerse. 

Priene, oude stad in het dal van den Meander in 
Klein-Azië; het oudste P., teruggaand tot in praehist. 
tijd, werd in de 4e eeuw v. Chr. vervangen door het 
jongere P., dat terrasgewijze tegen het Mycale-ge- 
bergte aangebouwd werd met een rechthoekig straten- 
net. De ruïnen bij Kelebesj toonen ons een Hellenische 
stad met zuilengangen, tempels enz. 

L i t. : Wiegand en Schrader, P. (1904) ; A. v. Gerkan, 
Das Theater von P. ; K. Regling, Die Münzen v. P. 
(1927). W. Vermeulen . 

Prierias (eigenl. Mazzolini), S i 1 ve ster, 
Dominicaan, bestrijder van Luther. * 1456 te Prierio, 
f 1523 te Rome. Was generaal -vicaris van de Lombar- 
dische provincie, inquisiteur, prof. in de Thomistische 
theologie te Rome. Eerst tegenstander van Reuchlin, 
later ook van Luther, wiens aflaatthesen hij met zijn 
Dialogus en, na Luther ’s Responsio, met een nieuw 
geschrift bestreed. P. stelde ook de vormelijke aan- 
klacht op voor het proces tegen Luther. Zijn meest ver- 
spreide werk is de Summa Summarum. Tegenover 
Luther valt hij vaak in overdrijvingen. Wachters. 

Priessnitz, Vincenz Franz, een der 
grondvesters der watergeneeskunde. * 4 Oct. 1793 
te Grafenberg (Silezië), f 28 Nov. 1851 aldaar. P. was 
een eenvoudige boerenzoon met een aangeboren intuï- 
tie voor de juiste bestudeering van physische proble- 
men en toepassing daarvan in de geneeskunde. Zijn 
waterkuur bestond vooral uit zeer krachtige koud- 
wateraanwendingen. Het zgn. Priessnitz- 
verband (> Omslagen) wordt nog zeer veel in de 
geneeskunst toegepast. Mom . 

Priester. A) Bij de Joden. Voor den tijd van 
Moses wordt in het O. T. geen eigen priesterstand ver- 
meld. In opdracht van God werden Aaron en zijn zonen 
priester gewijd door Moses. Deze wijding gold voor alle 
nakomelingen. Van wijding is later geen sprake meer. 
Aaron was hoogepriester, op den eerstgeborene van de 
familie zou dit hoogepriesterschap overgaan. De andere 
zonen waren p., de andere leden van den stam levieten. 
Zoo was het Israëlietische priesterschap aan een be- 
paalde familie verbonden. Volgens sommige niet- 
Kath. auteurs zou het Israëlietisch priesterschap 
ontstaan zijn na de Babylonische gevangenschap. Deze 
theorie is in strijd met de duidelijke gegevens van het 
Oude Testament. 

De p. van het O.T. leefden in bepaalde steden, waren 
gebonden aan bepaalde voorschriften, maar droegen 
alleen bij hun priesterdienst bepaalde kleeding. Deze 
dienst bestond in het brengen van de offers en de ver- 
zorging van het heiligdom. David verdeelde hen in 
24 klassen, die op de beurt dienst deden. De boeken 
van het O. T. geven een onvolledig en onduidelijk beeld 
van de geschiedenis en van het practisch leven der p. 


Hun invloed schijnt vooral in later tijd van weinig 
beteekenis geweest te zijn. 

L i t. : o.a. A. van Hoonacker, Le saeerdoce lévitique 
dans la loi et dans 1’hist. des Hébreux (1899). C. Smits. 

B) Bij de Katholieken, a) Dogmatisch. Krachtens 
de hypostatische vereeniging is de mensch Christus van 
nature tot middelaar tusschen God en de menschen en 
dus tot hoogepriester gesteld. Als zoodanig heeft hij 
het offer van zijn leven aan God opgedragen tot ver- 
zoening voor heel het menschdom. 

In de Kerk wordt het priesterschap van Christus 
voortgezet in een afzonderlijken stand, die, als orgaan 
van de Kerk, in haar naam en in afhankelijkheid van 
het priesterschap van Christus, het ééne offer aan God 
opdraagt. Dat dit priesterschap een afzonderlijken 
stand vormt, neemt de Kerk aan met heel de Overle- 
vering, die bevestigd wordt door 2 Tim. 1.6, waaruit 
blijkt, dat door een speciale wijding de p. boven het 
volk verheven wordt. Maar ook neemt de Kerk met 
de Protestanten het priesterschap in algemeenen zin 
aan, zooals 1 Petr.2.9 dit leert. Dit houdt in, dat ieder 
het geschapene, voor zoover dit onder zijn macht ligt, 
aan God moet onderwerpen. 

In den priesterlijken stand bestaat een rangorde. 
Het volledigst wordt de priesterlijke macht bezeten 
in het episcopaat. De bisschoppen kunnen alle priester- 
lijke bedieningen uitoefenen en met name ook anderen 
tot p. wijden. Op het episcopaat volgt het presbyteraat, 
dat de macht geeft tot het opdragen van het H. Mis- 
offer, tot biechthooren, tot het toedienen van het 
H . Oliesel , terwijl de p. tegenw. ook de gewone bedienaar 
van het H. Doopsel is. Het diaconaat geeft de macht 
om den p. in de H. Mis te helpen en in buitengewone 
gevallen de H. Communie uit te reiken en plechtig het 
II. Doopsel toe te dienen. 

Deze verschillende graden van het priesterschap 
worden verkregen door de verschillende wijdingen, 
welke samen het Sacrament van het H. Priesterschap 
vormen en behalve een vermeerdering der heiligma- 
kende genade en speciale dadelijke genaden een merk- 
teeken indrukken, waarvan de priesterlijke macht af- 
hankelijk is. 

Voor de w ij d i n g e n als liturgische plechtig- 
heden, zie > Wijdingen. Voor de inwendige vereischten 
voor roeping tot het priesterschap, zie het artikel 

> Roeping. 

L i t. : Al. Janssens, De Heilige Wijdingen (2 dln. 
1933-’35). v. d. Putte . 

b) Opleiding. Deze omvat de geestelijke en weten- 
schappelijke vorming der candidaten voor het priester- 
schap en duurt ten minste 12 jaren. De Kerk geeft er 
sterk de voorkeur aan, dat de candidaten hun opleiding 
geheel ontvangen aan speciaal daarvoor bestemde 
internaten, nl. > seminaries (voor opleiding tot 
wereldgeestelijke) of daarmee gelijkstaande klooster- 
scholen. Voor de lagere (gymnasiale) studies dient het 

> klein -seminarie, terwijl het hooger onderwijs in de 
wijsbegeerte (minstens 2 jaren) en de theologie (min- 
stens 4 jaren) aan het > groot -seminarie wordt ge- 
geven. Voorschrift is, dat ten minste de theologische 
cursus wordt gevolgd aan een door de kerkelijke overheid 
opgericht seminarie of andere instelling van Kath. 
kerkelijk > hooger onderwijs, en dat de studenten 
gedurende dien tijd in het seminarie of eigen convict 
wonen (C.I.C. can. 976 §3 en can. 972 § 1). W. Mulder. 

Voor de opleiding der p. in vroege ren tijd, 
zie Priesteropleiding. 

C) De Protestanten leeren, dat Christus een éénige 


Priestercodex- 

offerande gebracht heeft als éénige hoogepriester en 
dat wij daarom geen andere priesters nevens Hem 
noodig hebben. De verwerping van het priesterschap 
als sacrament is de consequentie van de ontkenning 
van de Goddelijke instelling der kerkelijke hiërarchie 
en van het wezenlijk verschil tusschen clerus en leeken. 

De Protestant erkent een zgn. priesterschap aller 
geloovigen, omdat hij uit kracht zijner verlossing door 
Christus Gode dankoffers verplicht is. In dezen samen- 
hang wordt het priesterschap dus in oneigenlijken zin 
opgevat. 

L i t. : H. Bavinck, Geref. Dogmatiek (2e dr.) ; 

Kuyper, E Voto Dordraceno (I) ; Katschthaler, Theolog. 
dogm. spec. (IV) ; Wemle, Calvin (z.j.). Lammertse. 

D) Bij de heidenen. Het priesterschap in den 
vollen Katholieken zin van het woord vinden we in het 
heidendom niet. De heidensche priesters zijn slechts 
priester in een analogen zin. De mensch, die zich door 
gebed of offer tot de godheid wendde, vreesde vaak 
noch de juiste formule, noch de noodige riten te kennen, 
of achtte zich onwaardig rechtstreeks met de godheid 
te verkeeren. Bovendien eischte de gemeenschappelijke 
eeredienst, dat bij de uitoefening daarvan iemand 
vóórging, als vertegenwoordiger der gemeenschap 
tegenover de godheid optrad. Daarnaast is de lijn tus- 
schen de priesters, die de religieuze riten voltrekken en 
in den dienst der gemeenschap staan, en de toovenaars, 
die bovenzinnelijke krachten of lagere geesten tot hun 
dienst willen dwingen, vaak niet zuiver te trekken. 

1 ° Natuurvolkeren. Wij mogen aannemen, 
dat eerst de oudste van de familie, de stamvader, in 
naam der familiegemeenschap als priester is opgetreden. 
Dit gebruik vinden we zonder twijfel terug bij de 
patriarchale organisatie, en leeft voort in de koningen 
van de Semietische en Indo-Europeesche volkeren en 
zelfs in de staatsambtenaren der Grieken en Romeinen, 
die in naam van het volk de offers opdroegen. Waar de 
jeugdwijdingen in zwang waren, werd een bijz. rol toe- 
vertrouwd aan de ouderlingen, die als bewaarders van 
de stamoverleveringen de jeugdige candidaten onder- 
richtten over hun sociale en religieuze plichten en 
tevens de ceremonies der jeugdwijdingen leidden. 
Naast deze mannen treden ook anderen naar voren, die 
op een of andere manier bewezen hebben in nauwere 
betrekking tot de godheid te staan: extasen, wonder- 
volle gebedsverhooringen, een heilig leven, eigenaar- 
dige lichamelijke kenmerken, enz. gaven het bewijs van 
die bijz. verhouding. Zoo bestond, en bestaat nog, bij 
de Pygmeeën van West-Centraal -Afrika een zeer ge- 
ziene medicijnman (Ndjoax), wien de eeredienst van 
den Schepper door gebed en offer (dit laatste eerst 
later) was toevertrouwd. In de latere culturen vinden 
we gewoonlijk twee klassen van mensch en, die tot de 
hoogere machten in bijz. betrekking staan. De eene 
klasse wordt bemind en geacht en werkt tot heil van de 
gemeenschap: de priesters; de anderen, eerder toove- 
naars te noemen, worden gevreesd, maar toch ook te 
hulp geroepen. 

2° De cultuurvolkeren. Deze vsch. mo- 
tieven vinden we in een varieerende vermenging terug 
in de nationale godsdiensten van de Antieke culturen. 
Bijna overal vinden we het motief terug, dat de koning 
de eigenlijke hoogepriester, de bemiddelaar tusschen 
het volk en zijn god is. In veel gevallen maakt hij aan- 
spraak op goddelijke waardigheid. Het sterkst is dit 
tot uitdrukking gekomen in Egypte. Maar onder den 
koning of, waar de koning plaats heeft moeten maken 
voor een meer republikeinsche staatsinrichting, zooals 


Priesterkoning 174 

in Griekenland en Rome, onder den staat, staan dan 
de verschillende priesters, die in den dagelijkschen 
eeredienst de bemiddelaars zijn tusschen het volk en 
de góden. Toch is dc rol dezer priesters in deze verschil- 
lende nationale godsdiensten zeer verschillend. In 
Egypte zijn ze op de eerste plaats de hovelingen van 
den god, in Babylon de bemiddelaars bij het offer, in 
Griekenland is hun rol eerder die van raadgevers bij 
den te volbrengen eeredienst, in Rome waren de ponti- 
fices op de eerste plaats staatsdienaren en raadgevers 
van de staatsambtenaren, die religieuze riten hadden 
uit te voeren; in het Indische Brahmanisme steeg de 
beteekenis van de rol der priesters met de stijgende 5 be- 
teekenis van het Brahraanistisch offer. Vaak werden 
de priesters en priesteressen beschouwd als een soort 
incarnatie van hun god; soms vervulde de priester maar 
de rol van den god gedurende een of andere religieuze 
ceremonie, zooals de hierophant in mysteriën van 
Eleusis of de Mexicaansche priester, die bij het men- 
schenoffer den zonnegod incarneerde. Het geloof van 
het Lamaïsme, dat de Dalaï-Lama en de Taski-Lama 
geïncarneerde Boeddha’s waren, was gebaseerd op de 
leer over de Bodhisatwa’s en de hemelsche Boeddha’s. 
> Lamaïsme. In verband met het offer werd van de 
priesters dikwijls verwacht, dat zij uit de ingewanden 
der offerdieren de gunstige of ongunstige voorteekens 
zouden weten af te lezen. Anderen moesten dc orakels 
verklaren, zooals de profeten en de exegeten van Del- 
phi. Verder waren zij de bewaarders der religieuze 
overlevering, de opstellers van de godsdienstige hym- 
nen, de leiders van godsdienstige optochten enz. In 
oogenblikken van ramspoed gaven zij raad over de 
middelen, die moesten aangewend worden om den 
toom der góden te bezweren. Eigenlijke zielzorgers 
evenwel zijn de officieele priesters van deze nationale 
eerediensten niet geweest. Deze rol kreeg de priester 
eerst in godsdiensten of sekten, die meer belang hecht- 
ten aan het innerlijk zieleleven en aan de zedelijke 
waarden in het verkeer met de godheid. Daar het 
offer, evenals de gedachte aan een eigenlijke bemid- 
deling tusschen de religieuze gemeenschap en de god- 
heid hier vaak ontbreekt, kan hier maar in een onei- 
genlijken zin van priesters gesproken worden zij zijn 
slechts verkondigers van de leer, verklaarders der heili- 
ge boeken, theologen, opvoeders, zielzorgers, voorgan- 
gers in den eeredienst. Hoezeer ze ook in beteekenis 
en waarde verschillen, kunnen we onder deze categorie 
rangschikken: de Indische goeroe ’s, de Boeddhistische 
monniken, de bonzen van de Japansche Jodo-Sjin- 
Sjoe, de Mohammedaansche voorbidders (iman), 
predikers (khatib), gebedroepers (moeezzin). De macht 
der priesters was bij vsch. cultuurvolkeren zeer groot; 
vaak vormden zij een goed georganiseerde, zelfbewuste 
kaste. 

L i t. : K. L. Bellon, Inl. tot de godsdienstgeschiedenis 
(1935) ; J. Lippert, Allg. Gesch. des Priestertums (2 dln. 
1883 ; verouderd) ; R. Ch. Darwin, Die Entwicklung der 
Priester und der Priesterreiche (1929, niet-Kath.) ; 
Encycl. of Rel. and Ethics (s.v. Priest, Priesthood) ; 
Relig. in Gesch. und Gegenwart (IV, s. v. Priestertum) ; 
Lex. Theol. Kirche (s.v. Priester). Bellon. 

Priestercoclex is één van de vier voornaamste 
bronnen, waaruit volgens de moderne bijbelcritiek, 
vnl. in de hypothese Graf-Wellhausen, de Pentateuch 
bestaat. Ze zou ontstaan zijn tijdens en na de balling- 
schap, onder Esdras of nog later met de reeds bestaande 
bronnen zijn vereenigd. C. Smits. 

Priesterkoning , > Joannes de Priester-koning. 


175 


Priesterkoor — Priesteropleiding 


176 


Priesterkoor, > Koor (sub II); Presbyterium; 
Sanctuarium. _ 

Priestei*missieboncl. Het doel van den P .M.B. 
is: in de priesters en door dezen in de geloovigen een 
vurigen missiegeest op te wekken , opdat alle leden der 
II. Kerk samenwerken aan de verbreiding van het Rijk 
van Christus over geheel de wereld. De P .M .B. licht zijn 
leden voor door publicaties, cursussen, het organiseeren 
van congressen, enz. De leden trachten het doel der ver- 
eeniging te verwezenlijken door hun gebed, het bevor- 
deren van missieroepingen, het aanwakkeren van den 
missiegeest onder de geloovigen in hun predicaties, ge- 
sprekken en geschriften, het organiseeren van missie - 
f eesten en vnl. door de pauselijke missiegenootschappen 
en de andere missiewerken te steunen. Leden zijn de 
priesters en de studenten in de theologie, die zich daar- 
toe hebben aangemeld bij den secretaris der diocesane 
afd. of het alg. secretariaat, en een jaarlijksche con- 
tributie betalen. De N e d. P.M.B. is een nationale afd. 
van de Unio Cleri pro missi onibus, onder rechtsmacht 
van de Congregatie der Propaganda gesteld (1919). 
De Unio richtte in 1936 een Centraal Bureau van den 
P.M.B. op. Bijna alle Ned. seculiere priesters en semi- 
naristen, en vele regulieren zijn lid van den P.M.B., die 
als orgaan heeft: het driemaandelijksch tijdschrift Het 
Missiewerk, met een oplage van ruim 6 000 exemplaren. 
De P.M.B. in Ned. hield een internationaal, een 
nationaal en vsch. diocesane congressen, werkte mede 
aan de oprichting van een hoogleeraarszetel in de mis- 
siologie aan de univ. te Nijmegen en aan de totstand- 
koming van het Ned. volkenkundig missiemuscum te 
Tilburg. A, Mulders. 

Ook in België mag de P.M.B. op hoogen bloei 
roemen. 1 Maart 1937 telde hij, voor al de bisdommen 
samen, 8 293 leden onder de seculiere geestelijkheid 
(op een gezamenlijk getal van 9 157), 655 seminaristen 
(op 1 114) en 817 reguliere geestelijken. Intensief wordt 
in iedere parochie de missiegedachte gevoed door 
strooibrieven, gebedsactie, enz., terwijl missietentoon- 
stellingen worden georganiseerd. Allossery. 

Priesteropleiding in vroegcrcn tijd. a) Alge- 
meen. In den oudsten tijd der Kerk was de p. weinig 
of niet geregeld. Bij voorkomende gevallen werd dik- 
wijls een door deugd en bekwaamheid uitstekend leek 
(soms gedwongen) tot priester gewijd. Ook in de vroege- 
re M. E. bereidde men zich dikwijls nog op het ambt 
voor door private opleiding bij een ouderen geestelijke, 
maar allengs werd het bezoek van een dom-, kapittel - 
of kloosterschool de meest gebruikelijke weg, terwijl 
in de latere M.E. ook de hoogescholen daartoe druk 
bezocht werden (Nederlanders vooral aan die van 
Keulen, Leuven en Parijs). Voor hoogere functies in het 
priesterschap werd dikwijls het doctoraat, aan zulk een 
hoogeschool behaald, vereischt. Aan het begin van den 
nieuweren tijd heeft het Concilie van Trente 
ingrijpend voorzien in een meer geregelde p., als 
een der voornaamste middelen tot het Kath. herstel 
tegenover den afval van het Protestantisme. 

Lit. : Stachnik, Die Bildung des Weltklerus im 
Frankenreiche (1926). 

b) fn België heeft sindsdien de p. geregeld aan de 

seminaries plaats. Gorris. 

c) In de Noordelijke Nederlanden, waar het Calvi- 
nisme overheerschte, vormde de priestei opleiding een 
moeilijk probleem , dat veel beleid en groote offers van 
geestelijkheid en geloovigen der > Hollandsche Zen- 
ding geëischt heeft. In de Utr. kerkprovincie van 1559 
heeft alleen het aartsbisdom het tot een seminarie 


gebracht, op aandrang van Rome 1575 gesticht door de 
kapittels, zonder beteekenis gebleven, kort na 1580 
geseculariseerd. Beneden den Moerdijk ontstonden 
seminaries te Den Bosch (1571 gest., kort na 1580 ver- 
vallen, 1617 heropgericht, 1629 opgeheven) en Roer- 
mond (1599-1798). Verder voorzag het in 1605 gestichte 
seminarie van Antwerpen ook Westelijk N. Brabant 
van priesters. 

De Hollandsche Zending heeft ca. 1592-1602 een 
primitief seminarie bezeten ten huize van Eggius te 
Amsterdam, later te Haarlem. Ook 1673-’83 bezat zij 
er een in het St. Elisabethsklooster te Huissen. Verder 
heeft zij tot 1799 geen sem. bezeten, evenmin als het 
vicariaat Den Bosch 1629-1798. Beide gebieden kregen 
hun priesters in hoofdzaak van de theologische facul- 
teiten van de universiteiten te Leuven, Douai en Keu- 
len, ook wel van het Collegium Urbanum der Propa- 
ganda te Rome, het sem. te Munster en de Zuid-Neder- 
landsche en Fransche seminaries der Oratorianen. 

Zij, die aan de genoemde universiteiten studeerden, 
vonden, voor zoover zij minder bemiddeld waren, 
onderkomen en zekere geestelijke leiding in Colleges, 
meestal paedagogia, ook (maar ten onrechte) semi- 
naries geheeten. Van de met het oog op de Noordel. 
Nederlanden na de Hervorming gestichte colleges 
waren voor de theologische studies de voornaamste : 
1° het Collegium R e g i u m te Leuven, 1578 op ver- 
zoek van Lindanus gesticht door Philips II; 2° het 
Collegium Alticollense of de Hooge Heuvel, 
1602 te Keulen gesticht door Sasbout Vosmeer; het 
werd 1673 om den oorlog tusschen de Republiek en 
Keulen gesloten; de leerlingen verbleven tot 1683 te 
Huissen, waarna het college heropend werd te Leuven, 
waar het den ouden naam droeg; 3° het College van 
Haarlem, bijgenaamd Pulcheria (naar een 
schoon Mariabeeld in den gevel), 1617 gesticht door het 
Haarlemsche kapittel; 4° het Bossche college van S t. 
W i 1 1 e b r o r d, 1604 gesticht te Leuven door Nic. 
Zoes, bissch. van Den Bosch; 5° het college van O. L. 
Vrouw te Douai, 1662 ten behoeve van Ned. pries- 
terstudenten gesticht. In 1793 ging Douai, in 1797 
Leuven ten gronde; de colleges werden onteigend, ook 
de meeste fondsen. Dit gaf aanleiding tot stichting 
van > seminaries, sedert 1795 in Ned. mogelijk. 

Het voorbereidend hooger onderwijs ontvingen de 
toekomstige priesters tot begin 19e eeuw op gewone 
Latijnsche scholen, bij voorkeur op zulke, die door 
priesters geleid werden en dan buiten de Republiek, 
bijv. in Duitschland en België of in de Noord-Brab. 
enclaves, gelegen waren. Van de Belgische kwamen 
vooral de vele abdijscholen en de door seculiere pries- 
ters gedreven scholen van Turnhout, Hoogstraten en 
Geel in aanmerking. Verder werden druk bezocht: 
1° Het college der Jezuïeten te Emmerik, gest. 1592, in 
1788 overgenomen door de Kruisheeren aldaar; 2° de 
Lat. school der Duitsche Commanderij van Gemert, 
gest. 1587, in 1797 door sec. priesters overgenomen; 3° 
het Gymnasium Paduanum te Megen, 1645 gest. door 
de Franciscanen aldaar; 4° de Lat. school der Carme- 
lieten te Boxmeer, 1658 gesticht, 1832 door sec. pries- 
ters overgenomen; 5° de Lat. school te Grave, een oude 
kapittelschool, 1659 gereorganiseerd onder leiding van 
sec. priesters; 6° de Lat. school der Kruisheeren te 
Uden, 1743 gest.; 7° het Gymnasium Aloysianum der 
Jezuïeten te Ravestein, 1752 gesticht, 1810 onder 
leekenleiding gekomen. 

Voor de p. in de 19e eeuw zie > Seminarie; Groot- 
seminarie; Klein-Seminarie. 


PORTUGAL I 



Portugeesch bergdorpje. 


PORTUGAL II 







177 


Priesterrechtspraak in Ned.-Indië— Prikkel 


178 


L i t. : Een monographie over de p. in de Holl. zending 
ontbreekt. Van de voorn. lit. noemen wij : Vregt, Vroegere 
collegien voor de Holl. Missie (Bijdr. bisd. Haarl. VIII); A. 
Jansen, Het coll. te Douai (Arch. aartsb. Utr. XII, 446 
vlg.) ; Hofman, Het sem. te Douai (Arch. aartsb. Utr. 
XXVI, 70 vlg.) ; van Lommel, De Noordned. leerlingen 
v. h. Urbaansch coll. (Aartsb. Utr. XIX 291 vlg. ; P. Pol- 
man O.F.M., De wetensch. opl. v. d. Ned. clerus secularis 
in de 16e eeuw (Ons Geestelijk Erf VIII 1934, 398 vlg., 
met lit. opg.). Rogier . 

Priesterrechtspraak in Ned.-Indië, > 
Nederlandsch-Indië (sub Rechtspraak). 

Priesterschap, > Priester. 

Pr ies ter schol en, > Pesantrèn. 

Priestersteden. Daar aan de priesters van het 
Joodsche volk geen land was toegewezen bij de verdee- 
ling van Canaan, werden dertien steden door Josue 
aangewezen in de gebieden van Juda en Benjamin, 
waar zij konden wonen. Een verplichting om daar te 
wonen bestond echter niet. Na de ballingschap vestig- 
den de meesten zich in of bij Jemsalem. C. Smits. 

Priesters van het II. Hart, 1° Congregatio 
Sacerdotum Cordis Jesu (afk. S.C.J.), congregatie van 
reguliere priesters en leekebroeders, gesticht 1878 
door Leo August > Dehon te St. Quentin in Frankrijk. 
Doel: eerherstel aan het Goddelijk Hart van Jesus in 
geest van liefde en slachtof lering. Werkzaamheid: 
opvoeding der jeugd, ieder soort werk van zielzorg, 
bijzonder onder de mindere standen, missiewerk. 

Door vele moeilijkheden heen kwam de congregatie 
tot bloei; op 1 Jan. 1937 telde ze 1 750 leden, waarvan 
325 in dc missie werkzaam waren. Zij was toen verdeeld 
in zeven provincies. In Europa heeft de congr. neder- 
zettingen in Nederland, België, Luxemburg, Frank- 
rijk, Duitschland, Italië, Spanje, Oostenrijk, Polen, 
Engeland, Zweden en Finland; buiten Europa in 
Noord-Amerika, Brazilië, Argentinië, Belgisch-Kongo 
(apost. vic. van Stanley-Falls), Zuid-Afrika (apost. 
vic. van Aliwal-North), Fransch-Kameroen (apost. vic. 
van Foumban), Zuid-Sumatra (apost. pref. van Ben- 
koelen). 

Het eerste huis van de congregatie in Ned. was 
het internationaal noviciaat te Sittard, opgericht in 
1883 (thans apostolische school van de Duitsche pro- 
vincie). De Ned. prov. werd opgericht in 1911. Op 
1 Jan. 1937 telde zij 627 leden, waarvan 104 werkzaam 
waren in de missies. In Amsterdam, Rotterdam en 
Delft verzorgen haar leden het St. Franciscus -liefde- 
werk voor de geestelijk verwaarloosde jeugd. Haar 
opleidingshuizen heeft zij in Bergen -op-Zoom, Hel- 
mond en Lanaeken voor de humaniora, Asten voor 
noviciaat, Liesbosch-Prinsenhage voor philosophie, 
en Hees-Nijmegen voor theologie. 

De Belgisch-Luxemburgsche pro- 
vincie ontstond in 1930, bij splitsing van de Fransch- 
Belg. provincie. Op 1 Jan. 1937 telde die prov. 165 
leden, waarvan 25 werkzaam waren in de missies. Haar 
opleidingshuizen heeft zij in Clairefontaine (opgericht 
1889), Tervueren en Bumot voor de humaniora, 
Brugelette voor noviciaat, Leuven voor philosophie 
en theologie. Moederhuis te Elsene -Brussel. 

Aan de congregatie is verbonden de broederschap 
„Adveniat Regnum Tuum”, die ten doel heeft den 
geest der congregatie onder de leeken in de wereld te 
verspreiden. v. Marrewijk. 

2° Een door den Zaligen Michael > Garicoits in 
1835 gestichte Congregatie voor volkszielzorg en paro- 
chiehulp. In 1901 kerkelijk goedgekeurd. Moederhuis 
in Bétharram (Fr. dept. Basses-Pyr.); dochterhuizen 


in Zuid-Europa en Zuid-Amerika. Missiegebieden 
China en Palestina. 

Priesters van O. L. Vrouw van Sion, 

religieuze congregatie, gesticht door den Joodschen 
bekeerling Maria Theodoor Ratisbonne, broer van Maria 
Alph. Ratisbonne, die eveneens priester werd. Begon- 
nen als een communiteit van priesters voor de bekee- 
ring van Israël, werd zij in 1847 door de goedkeuring 
van mgr. Affre, aartsbisschop van Parijs, een canonieke 
congregatie, die de plechtige bevestiging kreeg van 
Rome in 1863. Doel der congregatie is vooral door ge- 
bed, door offers en door meerdere practische instel- 
lingen (studiekringen, internaten, colleges) het Jood- 
sche volk te brengen tot Christus, heel bijzonder door 
persoonlijk contact. Het moederhuis is te Parijs. Naast 
deze priestercongregatie bestaat er ook nog een congre- 
gatie van vrouwelijke religieuzen van O. L. Vr. van 
Sion. Hoofdhuis voor België te Leuven, p. Constantinus . 

Priestly, 1° John Boynton, Eng. roman- 
schrijver en essayist. * 13 Sept. 1894 te Bradford. 
Studeerde te Cambridge, nam dienst in den Wereld- 
oorlog. Zijn grooten roem verwierf hij in 1929 met den 
roman The Good Companions, een soort Dickensiaan- 
sche picareske geschiedenis, herinnerend aan Samuel 
Pickwick. Toch is P. als essayst wellicht beter dan als 
romanschrijver, zooals blijken kan uit zijn essayistisch 
weergegeven reis English Youmey (1934). 

Voorn, werken. Romans : Benighted (1927) ; 
Angel Pavement (1930). Essays : I for One (1923) ; Apes 
and Angels (1928) ; English Humour (1929). Biogr. : 
George Meredith (1926) ; Thomas Love Peaeock (1927). 

2° J o s e p h, van beteekenis zoowel in de natuur- 
kunde als in de philosophie en theologie. * 13 Maart 
1733 te Tieldhead (bij Leeds), f 6 Febr. 1804 te Nor- 
thumberland (Pennsylvanië in de Ver. St.). Hij schreef 
talrijke werken over electriciteit, licht, lucht, chemi- 
sche elementen, van welke laatste hij er verschillende 
ontdekte (zuurstof, ammoniak, chloorwaterstof e.a.). 
Op godsdienstig gebied sloot hij zich achtereenvolgens 
aan bij vsch. dissidente richtingen, begroette enthou- 
siast de Fr. Revolutie, werd Fransch burger en lid van 
de Nationale Vergadering, en week 1794 uit naar 
Amerika, waar hij als kampioen voor de vrijheid een 
gunstig onthaal vond. Hij publiceerde ook tal van 
werken over psychologie (determinist) en philosophie, 
natuurlijken en geopenbaarden godsdienst, beginselen 
van staatsbestuur, politieke en religieuze vrijheid enz. 
Zijn Memoirs verschenen in 1806- ’07. 

Lit.: Thorpe, J. P. (1906). 

Prik, > Prikken. 

Prikkel of excitatie ( b i o 1.) is een energie, die 
in een of anderen vorm (physisch, chemisch, electrisch) 
op een levend wezen inwerkt, zoodat dit erop reageert. 
Bij de eencellige wezens is het dezelfde cel, die den p. 
ontvangt (^waarneemt) en die erop reageert (beweging 
en secretie of afscheiding). Opstijgend in de dierreeks 
vinden wij speciale cellen en organen voor de waar- 
neming en andere voor de reactie; deze beide zijn dan 
onderling verbonden. Deze verbinding wordt bij den 
mensch en de hoogere dieren gevormd door het zenuw- 
stelsel. Van de uitwendige factoren, die invloed uit- 
oefenen op de levende wezens, leveren slechts enkele 
het arbeidsvermogen, dat noodig is voor het onderhoud 
der levensverrichtingen. De meeste uitwendige factoren 
hebben nog deze beteekenis: dat zij werken als prikkels 
en alleen bepaalde levensverrichtingen aan den gang 
zetten. 

Planten. Zoo is het licht niet alleen de energiebron 


179 


Prikkelbaarheid — Primaire eigenschappen 


180 


voor het koolzuiir-assimilatieproces der planten, doch 
het heeft ook een prikkelende werking op de organis- 
men. Eenzijdige belichting van een plantenstelsel ver- 
oorzaakt een krommingsbeweging in de richting van 
het licht. De energie voor deze reactie wordt niet ge- 
leverd door het licht; het lokt als het ware slechts de 
reactie uit en deze heeft plaats ten koste van het in de 
plant aanwezige arbeidsvermogen. 

De p. worden bij den menseh meestal onderscheiden 
in die, welke door de hoogere zintuigen (reuk, smaak, 
gehoor en gezicht), en in die, welke door het „gevoel” 
worden waargenomen. Het „gevoel” blijkt weer zeer 
verschillende p. waar te nemen: aanraking, warmte en 
koude, druk en spanning e.a. Tegenover al deze p., die 
men uitwendige zou kunnen noemen, kan men de in- 
wendige stellen, waaronder men dan verstaat de span- 
ningen, die zich als driften uiten en die uit de inwen- 
dige, speciaal de endocrine organen stammen. 

De p. verwekken in het organisme een spanning, die 
naar buiten afgevoerd wil worden en zich dan als be- 
weging of klierafscheiding uit. Bekend is de wet van de 
specificiteit der waarnemingsorganen voor bepaalde 
prikkels, zooals die van het oog voor licht en niet voor 
geluid. Eveneens is zeer bekend de wet van Weber- 
Fechner, die zegt, dat de sterkte der waarneming niet 
recht evenredig is met de sterkte van den p., maar in 
verhouding staat tot de logarithme van de drempel- 
prikkelsterkte. Onder deze laatste verstaat men de 
sterkte van den p., die juist nog waargenomen wordt, 
terwijl een minder sterke p. nog niet werd waar- 
genomen. v. d. Sterren/ M eisen. 

Prikkelbaarheid is in de biologie de 
normale eigenschap der levende stof prikkels te kun- 
nen waarnemen en erop te kunnen reageeren. Bij den 
mensch en bij de hoogere dieren is deze eigenschap 
vooral gebonden aan en beperkt tot het zenuwstelsel 
met de waamemings- en uitvoeringsorganen. In het 
psychische verstaat men onder p. de abnormaal 
sterke reactie op gewone prikkels. Deze berust meestal 
niet zoo zeer op een bijzondere p. van het zenuwstelsel, 
maar veel meer op psychische gronden. Zie ook > 
Prikkel. v. d. Sterren. 

Prikkeldraadcylinder (krijgsk.) of punt- 
draadcylinder, element van een opvouwbare prikkel- 
draadhindemis, dat na vervoer op de plaats van ge- 
bruik wordt uitgetrokken tot een cylinder, welke met 
zgn. haarspelden aan den grond wordt bevestigd. 

Prikkel therapie, vorm van medische behande- 
ling, waarbij door het inspuiten van bepaalde stoffen 
getracht wordt koorts op te wekken om aldus de functie 
van de cellen te stimuleeren en de afweerkrachten van 
het organisme te verhoogen. Voorbeelden van zulke 
prikkelstoffen zijn eiwit- en vetachtige stoffen (bijv. 
melk), mierenzuur en bijengift. Wijnands. 

Prikken (Petromyzon), ook lampreien of 
negenoogen genoemd, geslacht der afd. rond- 
bekken van de klasse der visschen. Het lichaam is 
aalvormig zonder gepaarde vinnen; schubben ont- 
breken. De trechtervormige mond vormt een zuig- 
schijf met ronde lippen; daarin staan spitse hoornen 
tanden; achterin ligt de met tanden bezette tong. De 
p. leven in zee- en zoetwater; de zeebewoners zoeken 
de rivieren op om kuit te schieten. Zij zuigen zich aan 
andere visschen vast en boren gaten in hun lichaam 
om zich te voeden. De p. doorloopen een gedaante- 
verwisseling. De wormvormige larve, vroeger als een 
afzonderlijke soort beschouwd en Ammocoetes ge- 
noemd, ontwikkelt zich na eenige jaren tot het vol- 


wassen dier. In Ned. leven 3 soorten: de z e e p r i k 
of bonte negenoog (P. marinus L.); in alle zeeën van 



Prikken. Boven: zeeprik; onder: rivierprik. 


Europa, tot 1 m lang, 3 kg zwaar: kleur wit, van boven 
en op zij donker gemarmerd. De rivierprik 
(P. fluviatilis L.), in alle Europ. wateren, 50 cm lang; 
boven groen blauw, onder zilverwit. De beek- of 
z a n d p r i k (P. planeri L.) komt in al het zoet- 
water van Europa, tot in de kleinste beken voor; hij 
wordt 36 cm lang en is gekleurd als de rivierprik, 
maar meer groenachtig. Keer . 

Prilmcus, > Koekoeksbloem. 

Prilep, stad in Joego-Slavië (XIV 625 E4) aan de 
spoorlijn Keuprülü — Monastir, 605 m boven zee; 
22 821 inw. (1931); industrie van ijzerwaren (o.a. 
bijlen en messen) ; ruïne van ouden burcht. 

Prim, Juan, graaf van Reus, markies de los 
Castillejos, Spaansch generaal en staatsman. * 6 Dec. 
1814 te Reus, f 27 Dec. 1870 te Madrid (vermoord). 
P. had, als hoofd van de liberale legermilieu’s, het 
werkzaamste aandeel aan de revolutie van 1868, 
waarna hij feitelijk hoofd van den staat werd. Hij bleek 
echter tegen de moeilijkheden niet opgewassen, en 
zocht dan ook de constitutioneele monarchie te her- 
stellen. De verkiezing van Leopold van Hohenzollern 
en van Amadeus van Aosta tot koningen gebeurde on- 
der zijn ingeving. 

Lit. : Léonardon, P. (1901). V. Koutte. 

Primaat, 1° metropoliet, die aan het hoofd staat 
van meerdere kerkprovincies in hetzelfde land, soms 
bloote eeretitel (Mechelen). Titel is verbonden aan den 
zetel. Heeft geen rechtsmacht (behalve Gran in Hon- 
garije), maar in zijn gebied enkel voorrang en voor- 
zitterschap boven alle aartsbisschoppen; wijkt echter 
voor kardinalen en pauselijke legaten. Moet geroepen 
worden tot de algemeene kerkvergadering. Het pause- 
lijk jaarboek geeft de titels niet, zoodat zij moeten 
bepaald worden uit de traditie en uit documenten. 
Lyon, Toledo (vereenigd uit Sevilla en Saragossa), 
Salzburg, Posen, Armagh, Gian, Antivari, Braga, 
Bahia, Salemo, Mechelen, Oarthago komen als zoodanig 
voor. C.I.C. can. 271, 223 § 1 n. 2, 280. Drehmanns. 

2° De meest gewone beteekenis is, dat de bisschop 
van Rome den voorrang en het opperbestuur heeft over 
de geheele Kerk. > Paus (sub II). Vgl. > Exarch. 

Primaire eigenschappen worden in de mo- 
derne wijsbegeerte in navolging van > Locke die zin- 
tuiglijke eigenschappen genoemd, welke in tegenstel- 
ling met de > secundaire in de dingen van buiten 
werkelijk aanwezig zijn, zooals dichtheid, uitbreiding, 
vorm, beweging en rust, getal, ruimte en tijd. F. Sassen. 


181 


Primaire functie — Primitieven 


182 


Primaire functie, volgens Hermans de psy- 
chische werkzaamheid, die onze voorstellingen en 
aandoeningen uitoefenen, zoolang zij in het centrale 
bewustzijn aanwezig zijn, in tegenstelling met de se- 
cundaire fimctie. Dit is de psychische nawerking van 
voorstellingen en aandoeningen, nadat ze uit het be- 
wustzijn verdwenen zijn. 

L i t. : G. Heymans, Inl. tot de speciale Psychologie 
(I 1929, 29). d'Espallier. 

Primaire tijdvak, > Stratigraphie. 

Prima nota, ander woord voor > memoriaal. 

Primates, hoogstontwikkelde orde der gewer- 
velde dieren, waartoe de volgende twee onderorden 
behooren : 1° Lemuroidea of Prosimiae (halfapen), met 
voornaamste genera: Necrolemur, Caenopithicus. 2° 
Anthropoidea of Simiae (menschapen, menschen) met 
voornaamste genera: Cebus, Oropithecus, Macacus, 
Simia (= Anthropopithecus) Homo. 

Primbon, Javaansch, verzamelnaam voor ver- 
handelingen, speciaal over onderwerpen, die tot de 
ngèlmoe of „wetenschap voor ingewijden” gerekend 
kunnen worden. De p. zijn vooral van belang, omdat 
zij ons een inzicht geven in de religieuze en quasi - 
wetenschappelijke opvattingen en in de wereldbeschou- 
wing der Javanen. Met de p. houden zich bezig de 
dissertaties van Rinkes, Kraemer, Drewes en Zoet- 
mulder. Berg . 

Prime (muziek), de eenklank in de leer der 
> intervallen. Men onderscheidt de reine p. (bijv. 
c— c) en de vergroote p. (bijv. c — cis). De eerste trap 
van een toonladder wordt ook als p. aangeduid. 

Primicerius (laat-Lat. primus = eerste; cera? 
= wasplankje om met griffel te beschrijven) (liturg.), 
in het bijzonder gebezigd als naam voor den eersten 
zanger. > Praecentor. 

Primitief (w i s k.). Een primitieve veelterm 
is een veelterm, waarvan de coëfficiënten een grootsten 
gemeenen deeler 1 hebben. > Driehoek (2°); Eenheids- 
wortel. 

Primitieve culturen, > Primitieven (sub A). 

Primitieve economie, > Economie (sub F: 
vormen der); Primitieven (A). 

Primitieven. I. Oervolken, natuurvolken, onbe- 
schaafde volken, p. zijn alle termen, die in vaak 
dubbelzinnige beteekenis gebruikt worden. Zij zijn 
alle geladen met de moderne theorieën over den 
oorsprong en de ontwikkeling der oudste menschheid. 
Algemeen. P. of oermenschen zijn in den eigenlijken 
zin van liet woord alleen de eerste, oorspronkelijke men- 
schen. De evolutionistische ethnologen noemden de 
ruwste laagststaande volken van heden primitieven, 
omdat zij ze voor de laatste overblijvers der oorspr. 
menschheid aanzagen en meenden in hun opvattingen 
en gebruiken de oorspr. opvattingen en gebruiken der 
oudste menschheid weer te vinden. Zoo was voor hen 
primitief synoniem met onbeholpen, ruw, laagstaande 
en werd dus het tijdsbegrip met een waardeoordeel 
verbonden. Anderzijds stelde men ze als natuurvolken 
tegenover cultuurvolken, omdat die volken zich 
minder van den natuurlijken staat, waarin de mensch- 
heid geboren w r as, zouden verwijderd hebben. De 
moderne mensch noemt de volken, die de moderne 
levensvormen niet bezitten (en daarbij stelt hij ze vaak 
tegenover de Europeesche beschaving) onbeschaafden 
of ook wilden. Nu echter de wetenschap, vooral dank 
zij de cultuurhistorische methode, deze volkeren be- 
ter begint te kennen en er dientengevolge een minder 
simplistisch en meer gedifferentieerd oordeel over 


kp vormen, ziet zij duidelijk in, dat deze volkeren 
niet een eenvormige, maar van volk tot volk verschil- 
lende cultuur bezitten. Het is derhalve dwaas bij deze 
verschillende volkeren zonder onderscheid allerlei 
opvattingen en gebruiken te verzamelen om ze dan 
tot een geheel te construeeren, dat de primitieve 
mentaliteit, de primitieve maatschappij enz. zou weer- 
geven. Zoo heeft Lévy-Bruhl gemeend de primitieve 
mentaliteit als een praelogische van de logische der 
moderne menschen te moeten onderscheiden. Hij 
verzamelde hiervoor, met een verbazingwekkende 
eruditie, allerlei magische opvattingen en gebruiken, 
waarin de primitief zich liet leiden niet door de gewone 
zijnsbeginselen, maar door een mysterieuze wet, de 
zgn. wet van participatie, die de geheimzinnige 
(mystieke, zegt Lévy-Bruhl) verbondenheid van alles 
met alles veronderstelt en zoo ook de werking op afstand 
(actio in distans) mogelijk acht. Zijn constructie was 
echter al te eenzijdig gefundeerd op opvattingen en ge- 
bruiken van totemistische of animistische stammen, 
die sterk magisch gekleurd waren. Maar naast deze 
stammen, die trouwens niet zóó door de magie be- 
heerscht worden, dat de gewone zijnsbeginselen in hun 
gewoon dagelijksch leven niet tot hun recht zouden 
komen, leven stammen, die weinig of niet onder den 
invloed der magie staan en in hun opvattingen over het 
Hoogste Wezen blijk geven de oorzakelijkheids- en 
finaliteitsbeginselen juist te kunnen toepassen. Welnu, 
deze stammen behooren alle tot de zgn. oerculturen, 
die, wat hun ethnologischen ouderdom betreft, veeleer 
aanspraak kunnen maken op den titel van primitieve 
culturen dan de totemistische jagers en de animisti- 
sche landbouwers, die aan Lévy-Bruhl zijn materiaal 
geleverd hebben. In deze oerculturen is het monogame 
huwelijk met gelijkberechting van man en vrouw 
overwegend. De man zorgt er voor vleesch voedsel, 
de vrouw voor plantaardig voedsel. Het gezag wordt 
in deze stammen, die op een goed omschreven gebied 
rondzwerven, uitgeoefend door de ouderlingen, die 
trouwens slechts bij bijzondere gelegenheden, zooals 
de jeugdwijding, optreden. Wat de vsch. gods- 
dienstvormen der p. betreft, vgl. daarvoor 
> Animisme, Magie, Totemisme, Heerschers-cultus. 
Vgl. ook > Cultuurkringen, Economie (vormen der). 

L i t. : F. Boas. The Mind of primitive man (1922) ; 
R. Thurnwald, Psychologie des primitiven Menschen 
(1922) ; Fr.^ Graebner, Das Weltbild der Primitiven 
(1922) ; G. Van der Leeuw, La structure de la mentalité 
primitive (1928) ; L. Lévy-Bruhl, La mentalité primitive 
(1922) ; id., L’&me primitive (1927) ; R. Allier, Le non- 
civilisé et nous (1927) ; Lindworsky S. J., Die Primitiven 
und das causale Denken (Semaine d’ethnologie religieuse, 
1926) ; W. Schmidt S.V.D., Der Ursprung der Gottesidee 
(I 2 1926-VI 1935) ; K. L. Bellon, Inleiding tot de verge- 
lijkende godsdienstwetenschap (1932). Bellon . 

Handwerk en beeldende kunst. Van het oogenblik 
af dat regelmatig omgegaan wordt met een of meer 
grondstoffen, is er altijd, zelfs bij minder beschaafde of 
primitieve volken, een merkwaardig kunnen voorhan- 
den, vnl. bij het vervaardigen van voorwerpen, die voor 
het dagelijksch gebruik bestemd zijn. Vele primitieve 
volksstammen hebben zich hierbij in een of ander 
handwerk gespecialiseerd. De Melanesiërs zijn in de 
houtbewerking, bijv. in het snijden van ronde borden en 
kammen, veruit bekwamer dan gelijk welke andere 
volken. Het groote eiland Kayeola in het W. van den 
Trobriands-Archipel (Polynesië) is bewoond door 
lieden, die op meesterlijke wijze kano’s bouwen. Onder 
de Australiërs zijn de Kaitisch en de Warramoenga 


183 


Primo — Prince Edward Island 


184 


specialisten in het maken van houten schilden, strijd- 
knotsen en boemerangs en de Tjingilli in het vervaar- 
digen van goede messen en bijlen uit steen. De Kajans 
van Bomeo kennen de kimst van het smelten en bewer- 
ken van metalen: in elk Kajandorp treft men geoefende 
smeden aan. Stammen van Nieuw-Guinea vlechten 
matten uit breede pandaanbladeren. Bij de Patwin- 
Indianen in Califomië zijn er stammen, die zich meer 
in liet bijzonder toegelegd hebben op het vervaardigen 
van pijlspitsen, of het samenstellen van een pluimen - 
gordel, of het vlechten van korven van verschillende 
grootte en vorm. Bij de Ewe-negers van W. Afrika 
smeden sommigen zwaarden en hakbijlen, anderen 
ringen en kettingen. Pottenbakken, spinnen en zeep- 
zieden worden er aan de vrouwen overgelaten, omdat 
deze niet zoo uithuizig leven als de mannen. Het potten- 
bakken is heden bij de stammen van Z. Amerika even- 
eens volledig in handen van de vrouwen. Daar de man- 
nen als jagers korven gebruiken om hun jachtbuit thuis 
te brengen, behoort het vlechten van deze korven tot 
hun bedrijvigheid. 

Gelijkloopend met het handwerk ontwikkelt zich 
tevens bij primitieve volken vaak een hoogstaande 
voorstellende kunst. Dat de kunst reeds 
op zeer primitief beschavingspeil een zeer hooge vlucht 
kan nemen, zien we uit de merkwaardige grot- en rots- 
schilderingen van de Palaeolithische jagersvolken (zie 
afb. in kol. 49 in dl. II, en de pl. t/o kol. 68 in dl. II). 
De Bosjesmannen van Z. Afrika schiepen kunstwerken 
zooals deze der troglodyten, voorstellingen van jacht- 
dieren en jachttafereclcn met olie geschilderd of ge- 
graveerd in de rotsen (zie afb. in kol. 627 in dl. I). Bij 
de W. Afrikaansche Negers komen beeldjes en maskers 
voor, kunstvol in hout gesneden (zie de pl. t/o kol. 321 
in dl. XVII). Bijzonder opvallend zijn verder hetbrons- 
werk uit Benin en de bewerkte parels en het gesneden 
ivoor van de Goudkust. De Australiërs maken eveneens 
rotsschilderingen. Eigenaardig is de stijl van hun ge- 
weldige steenen figuren en van him houtsneekunst. Op 
knoken, gewei en hout graveeren de bewoners der 
Arctische landen, vnl. de Alaska-Eskimo’s, rendieren 
en walvisschen of tafereelen uit hun jagers- en vis- 
schersleven. Uit ivoor snijden ze kleine figuurtjes. De 
tenten der Prairie-Indianen zijn rijk beschilderd en een 
soort beeldenschrift verkondigt de historische gebeur- 
tenissen van hun stam. Een bijz. stijl vertoonen de 
terra-cottabeeldjes der Azteken, de maskers en totem- 
palen der Kwakiutl, zooals de ornamentiek van het 
vaatwerk der Pueblo en van het vlechtwerk der Papago- 
Indianen. Eenig zijn de zandtapijten der Navaho en de 
versierde poppen der Hopi en Moki. In Z. Amerika 
bereikte het beeldhouwwerk der Bakairi -stammen een 
beteekenisvolle hoogte. — Zie pl. (vgl. index k. 831). 

L i t. : Kühn, Die Kunst der Primitiven (1923) ; 

Ebert, Reallcxikon der Vorgeschichte (V 1926, s.v. Hand- 
werk ; XIII 1929, s. v. Teehnik). R. De Maeyer. 

Primitieve danskunst omvat tal van motieven, 
die de hedendaagsche danskunst in het geheel niet, 
of slechts geïsoleerd kent. De primitieve mensch voelt 
den dans als cultushandeling; onder de magische han- 
delingen van zijn gemeenschap neemt de dans een eerste 
plaats in: zijn dans is zijn gebed. Daarnaast kent de 
p.d. ook andere impulsen: zoowel aesthetische als 
sportieve en erotische. Het onderscheid met de moderne 
danskunst, die eveneens deze motieven kent, ligt in 
het feit, dat bij de p. d. de dans nooit geïsoleerd een 
dezer impulsen vertoont, maar altijd een uiting is van 
geheel het leven en ook betrekking heeft op dat geheel. 


Naarmate een dezer motieven sterker op den voor- 
grond treedt, onderscheidt men strijd- en jachtdansen, 
mwijdingsdansen en vruchtbaarheidsdansen, dooden- 
dansen en dierdansen. Terlingen-Lücker. 

II. Primitieven is ook de benaming voor de 
schilders uit het tijdperk der Gotiek (ca. 1200 tot ca. 
1530). Den grooten bloei vindt men in Italië, Frank- 
rijk, de Nederlanden, Spanje en Duitschland. 

Primo (Ital. = de eerste; verkort: 1°), in de 
muziek vaak voorkomende term, bijv. 1° tempo — 
eerste tijdmaat, primo = eerste speler (bij vierhandige 
pianomuziek), prima (la) volte = eerste maal (bij 
lerhalingen). 

Primo de Rivera y Orbancja, M i g u e 1, 

markies van Estrella, Spaansch generaal en staats- 
man. * 8 Jan. 1870 te Jerez de la Frontera, f 16 Maart 
1930 te Parijs. Kapitein -generaal van Catalonië in 
1922; in verstandhouding met Alfons XIII stelde hij 
zich in 1923 aan het hoofd van een militaire dictatuur, 
en in 1926 van een militair kabinet. Hij onderwierp, 
samen met Frankrijk, Abd el Krim in 1925-’26. In 
Jan. 1930, ten gevolge van de oppositie der officieren, 
trad hij af. Cosemans. 

Primordiaalcranium (( Lat. primordialis = 
oorspronkelijk; Gr. kranion = schedel) noemt men de 
ontwikkelingsstadia, die aan de vorming van den been- 
schedel der gewervelde dieren voorafgaan. liet p. be- 
staat eerst uit bindweefsel en dan uit kraakbeen ; door 
verbeening van het kraakbeenig p. vormen zich de eer- 
ste schedelbeenderen. M. Bruna. 

Primordiiim (plant k.), zijdelingsche op- 
zwelling aan het groeipunt van den stengel, waaruit 
zich later een blad ontwikkelt. 

Prims, F 1 o r i s (ook onder pseud. P. Van 
Opstal), Zned. kanunnik, historicus en socioloog. 
* 1882 te Antwerpen. Promoveerde te Leuven in de 
sociale en bist. wetenschappen; stadsarchivaris te 
Antwerpen; redacteur van De Bijdragen tot de Geschie- 
denis; lid van de Academie voor Oudheidkunde te 
Antwerpen, en van de Kon. Vlaamsche Academie te 
Gent. Speelt een voorname rol in de heroplevende 
Vlaamsche cultuurbeweging. 

Voorn, werken: Geseh. van Antwerpen (reeds 
7 dln.) ; Bijdragen tot de Antw. geschiedenis (9 reeksen) ; 
Kerkelijk Antwerpen rond de jaren 1200 ; De sociaal- 
economische Gesch. van België ; Een Limburgsch Ge- 
bedenboek uit de 15e eeuw ; Vijf Spelen van Sinnen. 

Primula, > Sleutelbloem. 

Primuladermatitis (genees k.) is een 
heftig jeukende acute huidafwijking, meestal in den 
vorm van netelroos, optredend bij personen, die over- 
gevoelig zijn voor de aanraking van tot de primulaceeën 
behoorende planten. 

Primus inter pares (Lat.) = De eerste onder 
de gelijken. Soms om aan te geven, dat er wel geen 
titulatuur-, maar wel degelijk een (aanmerkelijk) soort- 
verschil is. 

Princc Edward Island, provincie van Cana- 
da; opp. 5 656 km 2 ; ca. 88000 inw. (1931). Het land is 
heuvelachtig; de bodem is zeer sterk verweerd. Onder 
invloed van de zee is het klimaat vrij zacht, hoewel de 
winters koud kunnen zijn. In tegenstelling met het 
nabijgelegen vasteland is het bosch bijna geheel ver- 
dwenen. Van de bevolking leeft 64% van landbouw, 
vee- en fruitteelt. In de laatste jaren is men begonnen 
met de fokkerij van zilvervossen, een bedrijf, dat reeds 
meer dan 1 millioen dollar opbrengt. De hoofdstad en 
haven is Charlottetown (12 400 inw.). D. Brouwer . 


185 


Princenhage — Prins-Alexanderpolder 


186 


Princenhage, > Prinsenhage. 

Princepeel, > MilL 

Princc Rupcrt, havenplaats in de Canadeesche 
prov. Britsch-Columbia (VI 732 E3); ca. 8 000 inw. 
P. R. is het eindpunt van de Grand Trunk Pacific, 
den Noordelijken arm van den grooten Canad. trans- 
continentalen spoorweg. Het is een uitvoerhaven voor 
granen en vischconserven. 

Princes Alice Rank, op 37° 58' N. en 29° 18' W. 
gelegen onderzeesche tafelberg met 44 m minste diepte. 
De bank ligt nabij en Z.W. van Pico (Azoren); de hoog- 
te boven den zeebodem bedraagt 2 000 m. Zij werd in 
1895 ontdekt. 

Princcton, beroemde universiteitsstad in den N. 
Amer. staat New Yersey; ca. 7 000 inwoners. 

Prineip, G a b r i ë 1, moordenaar van aarts- 
hertog Frans-Ferdinand te Sarajevo op 28 Juni 1914. 

* 30 Juni 1894 te Grahovo (Bosnië), f 29 April 1918. 
De door hem gepleegde moord werd de aanleiding tot 
den Wereldoorlog van 1914. 

Principaat, naam van het voorzitterschap van 
den Romeinschen Senaat. Later van het Rom. keizer- 
schap tot de regeering van Diocletianus. Van dien tijd 
af spreekt men over d o m i n a a t. 

Principe, Ilha do (= Prinsen -eiland), Port. 
eiland in de Golf van Guinea (1 436 D4); opp. 120 km 2 ; 
de vruchtbare vulkanische bodem stijgt tot 930 m. 
Regenrijk; vandaar tropisch oerwoud. Cacao -cultuur. 
Ong. 7 000 bew.; hoofdplaats Sao Antao. 

Principiis ohsta, sero medicina parat ur 
Cum mala per longas convaluérc moras (Lat.) =* 
Weersta in den beginne; het is te laat om een genees- 
middel klaar te maken, als het kwaad door lang uitstel 
in kracht is toegenomen. Aldus Ovidius in Remedia 
amoris, 91, 92. De twee eerste woorden worden vaak 
alleen geciteerd; maar ook wel, schertsend, met de 
beteekenis: stel je te weer tegen principes. Vgl. Navol- 
ging van Christus, 1,13,5. C. Brouwer . 

Principium tcrtii exelusi (Lat., = beginsel 
van het uitgesloten derde), principe der Aristotelische 
wijsbegeerte, inhoudende, dat er geen derde mogelijk- 
heid bestaat naast juistheid en onjuistheid van een 
oordeel. 

Pringsheim, 1° Ernst, natuurkundige. 

* 11 Juli 1859 te Breslau, f 28 Juni 1917 aldaar, als 
prof. in de theoretische natuurkunde. In 1898 vond hij 
met Lummer een adiabatische methode om C p /C v 
te bepalen. Met denzelfde verrichtte hij nauwkeurige 
proeven over de warmtestraling van het volkomen zwar- 
te lichaam, dat door hen verwezenlijkt was. De resul- 
taten dezer metingen werkten mede tot het opstel- 
len van de quantumhypothese door M. Planck. Verder 
verrichtte hij met Pohl metingen over het licht- 
electrisch effect. 

Werk: Vorlesungen über die Physik der Sonne 
(1910). J .v. Santen. 

2° Nathanael, Duitsch plantkundige. * 30 
Nov. 1823 te Wziesko (Opper-Silezië), f 6 Oct. 1894 
te Berlijn. P. was 1864- *68 prof. te Jena en werkte 
daarna te Berlijn. Hij is vooral bekend om zijn onder- 
zoekingen over de geslachtelijke voortplanting der 
algen en over chlorophyl. Hij is ook de oprichter der 
Jahrbücher für wissensch. Botanik, waarvan hij 1857- 
’94 hoofdredactcur was. 

L i t. : F. Ohn, in : Ber. der deutsch. Botan. Geselsch. 
(dl. 13. 1895). Melsen. 

Prins, Prinses, De Ned. en Belg. Grondwet be- 
palen niet aan wien de titel van prins of prinses toe- 


hoort. Hij komt in ieder geval toe aan de leden van het 
regeerend stamhuis. De Ned. grondwet bepaalt, dat 
indien dezen een huwelijk aangaan zonder bij de wet 
verleende toestemming, zij voor zichzelf en hun nako- 
melingen van de troonsopvolging uitgesloten zijn. De 
Belg. grondwet voorziet in art. 60, dat van zijn recht 
op de kroon wordt vervallen verklaard de prins, die 
gehuwd is zonder de toestemming van den koning. 
Deze vervallenverklaring kan echter door den koning 
opgeheven worden. 

Prins van Oranje, titel, door de Ned. Grondwet 
toegekend aan den oudsten zoon des konings of verderen 
mannelijken nakomeling, die de vermoedelijke troon- 
opvolger is. Hij is vrijgesteld van alle personeele las- 
ten. Na het bereikt hebben van den 18-ijarigen leeftijd 
geniet hij een inkomen van 200 000 gld.*, dat na huwe- 
lijk gebracht wordt op 400 000, is hij lid van den Raad 
van State en van rechtswege regent indien de koning 
buiten staat is verklaard de regeering waar te nemen. 

Dezelfde voorrechten komen toe aan de dochter des 
konings, die de vermoedelijke troonopvolgster is. 

Siruycken. 

Prins van Wales, titel van den Eng. troonopvolger. 

Prins, 1° Adolphe, Belg. rechtsgeleerde en 
criminoloog. * 2 Nov. 1845 te Brussel, f 30 Sept. 1919 
te Elsene. Prof. in strafrecht en natuurrecht te Brussel; 
1884-1917 inspecteur -generaal der gevangenissen. In 
1888 stichtte hij met de hoogleeraren Fr. von Liszt en 

G. A. van Hamel de „Internationale criminalistische 
vereeniging”, waarvan hij secretaris werd. Door de 
Belg. regeering werd hij belast met het samenstellen 
van ontwerpen voor een wet op het arbeidscontract 
en andere sociale wetten. P. behoort tot de voornaam- 
ste vertegenwoordigers der eclectische school in de > 
criminologie. 

Voorn, werken: De 1’appel dans 1’organisation 
judiciaire répressive (1875) ; Essai sur la criminalité 
d’après la Science moderne (1880) ; La démocratie et le 
régime parlementaire ( 2 1886) ; Criminalité et répression 
(1886) ; L’organisation de la liberté et le devoir social 
(1895) ; Science pénale et droit positif (1899) ; La défense 
sociale et les transformations du droit pénal (1910) ; La 
démocratie d’après la guerre (1918). v. d. Kamp . 

2° Ary, Ned. prozaschrijver. * 19 Maart 1860 te 
Schiedam, f 3 Mei 1922 aldaar. P. was directeur van de 
kaarsenfabriek te Schiedam; onder pseud. A. Coop- 
landt schreef hij een aantal middelmatige schetsen over 
het fabrieks- en arbeidersleven; later, onder invloed 
van J. K. Huysmans, met wien hij bevriend was, 
schreef hij beeldend proza in impressionistischen stijl 
in zijn fantastische verhalen: Een koning (1897), De 
heilige tocht (1910). 

L i t. : Kloos, 14 jaar Lit. Gesch. (I) ; L. v. Deyesel, 
Verz. opstellen (1904) ; M. J. Brusse, Boekzaal (1907) ; 

H. Robbers, in : Hand. en levensber. der Mij. der Ned. 

Lett. (1924-’25) : N. Gids (1922, I) ; Valkhoff, in : De 
Gids (1937). Piet Visser. 

3° Jan, pseud. van Christiaan Louis 
Schepp, Ned. dichter. * 1876 te Rotterdam. In 
1896 werd hij officier bij de Marine, waarvoor hij in 
1924 werd afgekeurd. Als dichter is hij een krachtige 
figuur en schrijft hij een frissche, vreugde volle taal, 
levend op klank, plastiek en op fijne menschelijkheid. 

Werken: Tochten (1911) ; Getijden (1917) ; Ver- 
schijningen (1924). — Lit.: Morks Magazijn (1925); 
De Gids (1929, I). Piet Visser . 

Prins-Alexanderpolder, polder in de prov. 
Z. Holland ten N. van Rotterdam. Laagste gedeelte 
van Nederland (6 m — N.A.P.). Ontstaan uit 14 door de 


187 


Prinsen — Priscilla 


188 


prov. Z.Holl.en den staat drooggemaakte laagveenplas- 
sen (1866-’72). Grensregeling in denpolderv. lMeil871. 

Prinsen, 1° J a c o b (J. Lzn.), Ned. letterkun- 
dige. * 1866 te Den Bosch, f 1935 te Amsterdam. Stu- 
dent te Leiden. 1897-1918 leeraar aan de rijkskweek- 
school te Nijmegen en 1918-’35 hoogleeraar aan de 
Gem. universiteit te Amsterdam. Was vooral een goed 
kenner der 18e eeuw. 

Voorn, werken: Gerardus Geldenhauer Novio- 
magus (diss., 1898) ; De renaissancedichter Jan v. d. Noot 
(1907) ; Handb. tot de Gesch. der Ned. Lett. (1914) ; De 
roman in de 18e e. in W. Europa (1925); Het drama in 
de 18e e. in W. Europa (1931). Offermans. 

2° L a m b e r t u s, apost. prefect van Ned.-Indië. 
* 2 Nov. 1777 te Zenderen, f 28 Oct. 1840 te Riet- 
molen (Nede, Geld.). Na zijn priesterwijding in 1801 
was hij 1805-’06 te Kaapstad werkzaam, totdat hem 
bij de inbezitneming van Kaapland door de Engelschen 
verder verblijf werd ontzegd. In 1807 vertrok hij als 
eerste seculiere priester met mgr. Jac. Nelissen naar 
Ned.-Indië. Hij stichtte de statie van Semarang en 
bestuurde l817-’30 als tweede apost. prefect de In- 
dische missie. Om gezondheidsredenen keerde hij in 
1830 naar Ned. terug, waar hij 1832-’36 als pastoor te 
Almelo werkzaam was. Wessels. 

L i t. : A. H. Hensen, Een R.K. Missie aan de Kaap 
de Goede Hoop (in : De Katholiek, 1908, dl. 133, blz. 
144-162) ; v. d. Velden, De R.K. Missie in Ned. O. Indië 
(1908^ ; v. Aemsbergen, Chronol. Overzicht van de werk- 
zaamheid der Jezuïeten in de Missie van Ned. O. I. (1934). 

Prinsenhage, gem. in de prov. N. -Brabant 
ten W. van Breda (XVIII 632 D2), bestaande uit de 
kerkdorpen P., Beek en Liesbosch. Opp. 6 210 ha, ong. 
12 500 inw. (ong. 250 Prot.). Landbouw en veeteelt; 
een groeiende tuinbouw (groenten en klein fruit); 
industrie van brandbluschapparaten, meubelen, li- 
monade e.a. In P. kruist de drukke verkeereweg N. 
Brabant— Zeeland dien van Holland— België. P. is 
beroemd om zijn natuurschoon: het Liesbosch, een 
deel van het Mastbosch en van de Krabbenbosschen 
liggen in deze gemeente; vandaar druk toerisme. 
De 15e-eeuwsche kerk is gerestaureerd, evenals de 
kapel van Gageldonk. In Liesbosch is het groot- 
seminarie der Priesters van het H. Hart van Jesus 
gevestigd. v. Velthoven . 

Geschiedenis. P. heette vroeger Mertes- 
heim, waarsch. naar den H. Martinus. Was aanvanke- 
lijk een heerlijkheid, die deels aan den hertog van 
Brabant, deels aan den heer van Breda behoorde. Het 
vroegere kasteel Heilaar is later vervangen door een 
villa van denzelfden naam. 1648-1802 was de oude pa- 
rochiekerk in handen der Protestanten. Knippenberg . 

Prinsenhof, 1° gebouw te Amsterdam op 
den Oude Zijds Voorburgwal, voormalig St. Cecilia- 
klooster. Na 1578 ingericht als logement voor prinsen 
en groote heeren. Vandaar de naam. 1591 gedeeltelijk 
verbouwd voor de Admiraliteit; 1656 geheel aan de 
Admiraliteit afgestaan; 1661 van den grond af nieuw 
gebouwd, behalve het kerkje, dat in 1758 werd ver- 
bouwd; 1795 ingericht tot zeekantoor, 1808 tot stad- 
huis. Sindsdien vsch. verbouwingen, tot het in 1922 
kwam in den tegenw. toestand. 

L i t. : De geschiedenissen van Wagenaar en Brug- 

mans over Amsterdam. Nol p t. 

2° Een gebouw te > Delft (zie aldaar kol. 640). 

3° Schilderachtige plas in Friesland met merk- 
waardige flora en fauna, ten N.O. van Grouw; natuur- 
monument van „It Fryske Gea”. 

Prinses, > Prins. 


Prinscsseboon, boonenras, behoorende tot de 
gewone boon, Phaseolus vulgaris. Gekenmerkt door 
een eetbaren vruchtwand en kleine vrucht. In sommige 
streken noemt men de p. breekboon, slaboon of hee- 
renboon. > Boon. 

Prinsgezinden werden tijdens het bestaan van 
de Republiek der Vereenigde Nederlanden zij genoemd, 
die voorstanders waren van de vereen iging der hooge 
civiele en militaire bevoegdheden in den persoon van 
de Oranje-vorsten, die dus een Oranje als stadhouder 
en kapitein-generaal wenschten. J . D. M. Cornelissen . 

Printaiiière, a 1 a, vleesch- of vischschotel, ge- 
garneerd met voo rj aarsgroenten. 

Prinzipienreiter (Duitsch) = letterl. beginscl- 
berijder, iemand, die op een geliefkoosd idee telkens 
terugkomt, het berijdt als een kind zijn hobbel- of 
stokpaard. Als uitvinder geldt gewoonlijk vorst Hein- 
rich LXXII Reusz zu Lobenstein und Ebersdorf in 
een bevel van 12 Oct. 1844 omtrent het aanspreken 
van iemand bij zijn titel. Vgl. Fr.: être A cheval sur un 
principe. C. Brouwer. 

Prior (Lat.), titel van een kloosteroverste; bij 
vrouwelijke kloosterlingen priorin (Lat. prio- 
r i s s a). Te onderscheiden: 1° p. claustralis (vooral 
in de Benedictijnenorde en haar vertakkingen), staat 
onder den abt, is diens helper en plaatsvervanger, be- 
zit geen eigen macht onafhankelijk van den abt; 2° p. 
conventualis (o.a. bij de Augustijnen, Carmelieten, 
Dominikanen, Kartuizers), zelfstandig, eigen macht 
bezittend hoofd van een klooster, veelal ter zijde ge- 
staan door een supprior. Voorts in sommige klooster- 
genootschappen: p. provincialis, hoofd van een ordes- 
provincie; zelden p. generalis, hoofd der geheele 
orde, o.a, bij de Geschoeide Carmelieten. Schweigman . 

Prior, Matthew, Eng. dichter en diplomaat; 
schrijver van vnl. lichte epigrammen en gelegenheids- 
gedichten, volgeling van Pope. * 21 Juli 1664 bij Wim- 
bome Minster (Dorset), f 18 Sept. 1721 te \Vimpole 
(Cambridge). Secretaris van den Eng. gezant in Ned. 
(Vrede van Rijswijk), betrokken bij de Parijsche ver- 
deeling van Europa (Vrede van Utrecht), later door 
politieke machinaties in de gevangenis; na invrijheids- 
stelling kwam hij door verkoop van gedichten en door 
giften in grooten welstand. Begraven in de Westmin- 
ster Abbey. 

Werken: Gedichten, o.a. Solomon ; The Secretary ; 
Carmen Saeculare (intocht van Willem van Oranje) ; 
tezamen met Ch. Montagu : The Story of the Country 
and the City Mouse (belachelijkmaking van Dryden’s 
Hind and Panther, tegen de Kath. Kerk, beantwoord 
door > Pope: Epistle to > Arbuthnot). Proza, o.a. Essay 
upon Learning : Four Dialogues of the Dead. — Li t. : 
L. Legg, M. P. (1921). Etman. 

Prioriteitsaancleel, > Aandeel. 

Pripet, hoofdrivier van Polesië, 600 km lang met 
een gemiddeld verval van 11 cm per km. De bronri- 
vieren ontspringen dicht bij die van Boeg en Njemen 
en zijn er door het Dnjepr — Boeg- en het Oginski- 
kanaal mee verbonden. Na het opnemen van de Toeria 
is de P. een groote rivier, maar het meeste water gaat 
dan door een bifurcatie naar de Boeg. De Pina, Styr en 
Bobryk maken er weer een flinke rivier van, die dan 
rechtstreeks naar den Dnjepr gaat. fr. Stanislaus . 

Priscilla. 1° Met haar echtgenoot > Aquila, 
vestigde P. zich na de verdrijving der Joden uit Rome 
door keizer Claudius (50) te Corinthe, waar zij Paulus 
gastvrijheid verleende (Act. 18.1). Soms wordt zij 
Prisca genoemd, bijv. Rom. 16.3. 

2~ Heilige in Rome, waarschijnlijk uit het sena- 


189 


Priscillianisten— Prius (primo) vivere, deinde philosophari 


190 


torengeslacht der Acilii Glabriones. In de eerste helft 
der 2e eeuw werden onder haar bezitting aan de Via 
Salaria de oudste Christelijke begraafplaatsen aange- 
legd, waaruit de groote P. -catacombe in twee verdie- 
pingen ontstond. Daarboven bouwde paus Silvester 
een basiliek, waarin hij werd bijgezet. In de cata- 
combe de beroemde Capella graeca met de schildering 
der > Fractio panis ; in een andere kapel meent men de 
oudste voorstelling der H. Maagd te hebben gevonden. 

L i t. : Kirsch, Catacombe romane (1933) ; id., in 
Lex. Theol. Kirche (VIII). Franses. 

Priscillianisten, volgelingen van > Priscillia- 
nus. Na diens terechtstelling beschouwden zij hem als 
martelaar en propageerden verder zijn leer. Na den 
val van Maximus kregen zij grootere vrijheid ; heel het 
episcopaat van Gallicië was Priscilliaansch, onder 
aanvoering van S) r mposius van Astorga. Tevergeefs 
werden er synoden gehouden; bij beide partijen waren 
intransigenten en anderen, die tot een vergelijk wilden 
komen. Men wendde zich ten slotte tot paus Anastasius 
en Simplicianus van Milaan, die tot gematigd optreden 
aanspoorden. Toch wisten de P. zich staande te houden 
tot de synode van Braga (563). Franses. 

Priscillianus, Spaansch dwaalleeraar. f 385. P. 
begon vanaf 370 vreemde opinies te verkondigen, o.a. 
de Sabelliaansche opvatting der Triniteit, Manichee- 
sche ideeën over wereld en duivel, verwerping van het 
huwelijk en het vleeschgebruik en andere verkeerde 
praktijken, en ten slotte verzet tegen de hiërarchie. Hij 
vond instemming bij de bisschoppen > Instantius en 
Salvianus en weldra ook Hyginus van Cordova. Zij 
wijdden hem bisschop van Avila. Andere bisschoppen, 
Ithacius en Hydacius, bestreden hem krachtig, maar 
men twijfelt aan de zuiverheid van hun motieven. P. 
werd verbannen : Ithacius verkreeg van den usurpator 
Maximus, dat een synode werd gehouden in Bordeaux; 
P. weigerde te verschijnen en beriep zich op keizer 
Maximus; hij werd naar Trier gevoerd en daar, op aan- 
stoken van zijn tegenstanders, ondanks het krachtig 
protest van St. Martinus, tot den brandstapel veroor- 
deeld. Dit wordt veelal beschouwd als de eerste ketter- 
executie van staatswege, maar anderen meenen, dat 
hij niet op dogmatische gronden doch wegens toovena- 
rij veroordeeld zou zijn. S. Ambrosius keurde de te- 
rechtstelling ten scherpste af en weigerde de gemeen- 
schap met bisschoppen, die daarmee hadden inge- 
stemd. In 1889 werden 11 tractaten op naam van P. 
gepubliceerd, maar velen meenen met dom Morin, dat 
die van Instantius afkomstig zijn. > Priscillianisten. 

L i t. : Bardy, in Dict. Théol. Cath. (XIII) ; Davids, De 
Orosio et S. Augustino priscillianistarum adversariis 
(1930) ; Lex. Theol. Kirche (VIII). Franses . 



Prisma. Links: scheef driezijdig prisma met rechte 
doorsnede. Midden: recht vierzijdig prisma. Rechts: 
afgeknot driezijdig prisma. 


Prisma (m eet k.), veelvlak, begrensd door 
twee evenwijdige vlakken (boven- en grondvlak) en 


drie of meer andere vlakken (opstaande zijvlakken) 
met evenwijdige snijlijnen (ópstaande ribben). Een 
n-zijdig p. heeft n ópstaande zijvlakken. Een vlak, 
dat alle opstaande ribben snijdt en niet evenwijdig 
loopt met het grondvlak, verdeelt het p. in twee af- 
geknotte p. De opstaande ribben van een recht p. 
staan loodrecht op het grond vak. Een recht p. met een 
regelmatig grondvlak is een regelmatig p. De inhoud 
van een p. is grondvlak maal hoogte. 

L i t. : > Stereometrie. v. Kol. 

In de optiek wordt het p. veel gebruikt, van 
een doorzichtige stof vervaardigd (glas, kwarts, vloei- 
stof). Een p. is een van de wezenlijke bestanddeelen 
van de prisma-spectroscoop of -spectrograaf . Zijn func- 
tie in deze toestellen berust op het vermogen > dis- 
persie te geven aan een lichtbundel, die het p. door- 
loopt. De > deviatie nl., die het p. geeft, is afhankelijk 
van den > brekingsindex en daar deze voor de ver- 
schillende kleuren ongelijk is, w r ordt het licht in zijn 
spectrale bestanddeelen ontleed. 

Met het oog op de absorptie van glas is dit minder 
goed of in het geheel niet bruikbaar voor ultraviolet of 
infrarood licht. Hiervoor worden respectievelijk 
prisma’s van kwarts of vloeispaat en van steenzout 
gebmikt. 

Ook in andere optische instrumenten wordt het 
p. toegepast, hetzij voor het verkrijgen van dispersie 
(bijv. > prisma -camera) of voor richtingsverandering 
van de lichtstralen (bijv. > prismakijker). Rekveld. 

Prisma-camera, een astronomische photogra- 
phische kijker, voorzien van een objectiefprisma. 
> Astrospectroscopie. 

Pr isma-k ijker, kijker met convergeerend ob- 
jectief en oculair, waarbij voor de beeldomkeering ge- 
bruik wordt gemaakt van twee gelijkbeenige recht- 
hoekige prisma’s, waarvan 
de brekende ribben elkaar 
loodrecht kruisen. In elk 
prisma wordt een uit het 
objectief tredende straal, 
die bijv. evenwijdig aan de 
hoofdas loopt, tweemaal to- 
taal gereflecteerd, waardoor 
de richting 180° verandert. 

Een straal, die beide pris- 
ma ’s doorloopen heeft, 
valt in de oorspr. richting, 
maar evenwijdig verschoven t.o.v. de hoofdas, waarbij 
boven en onder en ook links en rechts verwisseld zijn, 
op het oculair. Door deze heen -en -weergang van den 
straal in den p. is de lengte van den kijker gering. 
Als binoculaire kijker uitgevoerd, geeft de p. boven- 
dien een grootere plastiek van de waargenomen ob- 
jecten (landschap, tooneel), omdat de afstand der ob- 
jectieven grooter is dan die der oculairen, waardoor de 
oogafstand a.h.w. kunstmatig vergroot wordt. Rekveld. 

Prismoïde (meet k.), 
veelvlak, welks hoekpunten 
in twee evenwijdige vlak- 
ken liggen. Zie afb. 

Pristina (Prisjti- 
n a), stad in Joego-Slavië 
(XIV 625 E3), 630 m boven 
zee; ca. 16 500 inw. (1931). 

Pristis, •> Zaagvisch. 

Prius (primo) vive- 
re, deinde philoso- 
phari (Lat.) = Eerst leven, dan philosopheeren. 



Prismakijker in doorsnee 
met stralengang. 



191 


Privaat — Privilege 


192 


Men dient eerder te zorgen voor het levensonderhoud, 
dan dit te verwaarloozen door onnoodige speculatie. 
Ook hierin gaat het leven boven de leer. Auteur der 
spreuk is onbekend ; ze is zeker ouder dan Hobbes 
(begin 17e eeuw). 

Privaat, ■> Closet; Latrine. 

Privaatbezit, > Privaateigendom. 

Privaatdisoonto, > Disconto. 

Privaateigendom. Reeds Aristoteles (Pol. II 
c.2-5) noemt p. met gemeenschappelijk gebruik als 
onder vrienden den besten vorm van bezitsverdeeling. 
S. Thomas (S.Th.II II q.66.a.2) geeft drie redenen 
aan: het prikkelt den mensch tot arbeid om het te 
verkrijgen, het brengt hem tot orde, het voorkomt 
geschillen. Rerum Novarum (§ 3-12) leert niet anders. 
Tegen den p. gaan de stelsels van het > collectivisme 
en eenigszins ook de Weener sociologen en > Spann 
(zie uitvoerig > Eigendom sub B). 

L i t. : S. Basilius, in Luc. XII, 18 (Migne, Patrol. Gr. 
L. XXXI) ; Hauriou, Précis de Droit Constitutionnel 
(1929); Renard, Théorie de lTnstitution (appendix 2, 
1930) ; Bonger, in Social. Gids (Dec. 1923) ; Banchi, Vita 
Sociale (1932). Keulemans. 

Privaatoorlog, oorlog in den riddertijd tusschen 
leenmannen, die niet de volle souvereiniteit bezaten, 
doch, althans in naam, onder het oppergezag van 
leenheer of koning stonden. De p.o. is in zich be- 
schouwd tegen natuur- en positief recht, doch kon in 
de toenmalige omstandigheden gerechtvaardigd zijn, 
wanneer namelijk het souvereine gezag machteloos 
was of zijn plicht om de rechtsorde te handhaven, 
verwaarloosde. De p.o. is ingeperkt door de > gods- 
en > landsvredes en nam een einde met de versterking 
van het centrale gezag. Vgl. > Eigenrichting ; Nood- 
weer ; Oorlog. 

L i t : Gorri8, Denkbeelden over oorlog en bemoeiin- 
gen voor vrede in de 11e e. (1912). Gorris. 

Privaatrecht vormt met zijn tegenstelling, het 
publiekrecht, een der meest gebruikelijke indeelingen 
van het recht in het alg., welke reeds voorkomt in de 
Romeinsche wetboeken. Over de vraag, of deze indee- 
ling reden van bestaan heeft, en waar de grens ligt, 
is echter veel getwist. Van Apeldoorn verstaat onder 
p. die rechtsregels, welke tot voorwerp hebben bijzon- 
dere belangen en waarvan de handhaving aan de be- 
langhebbenden zelven wordt overgelaten. Onder pu- 
bliekrecht verstaat hij die rechtsregels, welke tot voor- 
werp hebben algemeene belangen en waarvan daarom 
de handhaving geschiedt van overheidswege. Men ver- 
deelt het p. in materieel en formeel p.; het eerste, 
ook > burgerlijk recht genoemd, regelt de rechten en 
verplichtingen zelf; het tweede, ook burgerlijk > proces- 
recht genoemd, regelt de wijze, waarop die rechten 
moeten worden gehandhaafd. Het materieel p. wordt 
weer onderverdeeld in burgerlijk recht in engeren zin en 
handelsrecht. Het grootste deel van het materieele p. 
vindt men in het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek 
van Koophandel en de Faillissementswet; het for- 
meele p. vindt men bijna geheel in het Wetboek van 
Burgerlijke Rechtsvordering. 

L i t. : L. J. v. Apeldoorn, Inl. tot de studie v. h. 
Ned. recht ( 3 1937). v. d. Kamp. 

Privaatzaak. Godsdienst is privaatzaak. Leuze 
der sociaal-democratie, o.a. voorkomend op het „pro- 
gram van Gotha” (Mei 1876), waarmee men meende 
het godsdienstig princiep niet aan te tasten en toch 
het openbaar karakter ervan te loochenen. 

Private Conipany, > Personenvennootschap 
met beperkte aansprakelijkheid. 


Private Press, een druk-installatie, waarmee 
men beoogt zeer fraai drukwerk te leveren, zoo dat 
meer op het artistiek dan op het commercieel resultaat 
wordt gelet; het boeken-drukken als kunst dus. Vooral 
in Engeland bekend, in Ned. en België slechts zeldzaam 
voorkomend. Bekend is de p. p. „De Zilverdistel’* 
onder Van > Royen, van Eyck en Greshoff, later „Cu- 
nera-pers” onder v. Royen. Ook S. H. de > Roos had 
eenigen tijd een eigen pers te Hilversum, de „Heuvel- 

S ers”. Zij volgden het voorbeeld van William 
torris. Poortenaar. 

Privatie (Lat. privatio = berooving) (1 o g i c a), 
de afwezigheid of het verlies van wat er behoort te zijn, 
m.a.w. een gebrek. Vgl. > Niets. 

Privilege (Lat. privilegium, < privus = af- 
zonderlijk, lex = wet; een wet voor enkelen, uitzon- 
deringswet). Oorspronkelijk door de Lat. schrijvers 
(o.a. Cicero) overeenkomstig de taalkundige betecke- 
nis gebruikt in den algemeenen zin van een bijzondere, 
slechts een enkelen persoon betreffende verordening 
of wet, om het even, of deze wet een gunst inhield of 
niet. Later in het Rom. recht uitsluitend gebezigd ter 
aanduiding van een begunstigende uitzon- 
deringswet, dus in de beteekenis van voorrecht; en wel: 
een voor bepaalde klassen van personen geldend 
begunstigend uitzonderingsrecht. P. in dezen zin is 
ius singulare, d.i. voor bepaalde klassen van personen, 
zaken of gevallen (i.p.v. het normale, gemeene recht, 
ius commune) geldend uitzonderings- of groepsrecht; 
doch uitzonderingsrecht van bijz. aard, nl. een bevoor- 
rechting ten doel hebbend. In de hedendaagsche 
rechtswetenschap wordt p. in de hier omschreven be- 
teekenis p.in ruimeren zin genoemd; onder 
p. in engeren zin wordt dan verstaan: begunstigende, 
van het gemeene recht afwijkende rechtsbepaling, 
voor één, of ook voor meerdere personen (zaken, ge- 
vallen) gegeven, doch niet (zulks in tegenstelling met 
p. in ruimeren zin) zonder uitzondering voor alle van 
dezelfde klasse. Op beide soorten van p. is de Ned. 
benaming voorrecht toepasselijk. 

Het kerkelijk recht kent beide genoemde soor- 
ten. P. in ruimeren zin zijn o.a. de voorrechten van 
den geestelijken stand (> Clericus), als privilegium 
canonis (C.I.C. can. 119), fori (can. 120), immunitatis 
(can. 121, > immuniteit); de voorrechten der kardi- 
nalen (can. 239), bisschoppen (can. 349), klooster- 
lingen (can. 613-625). Ontstaan, te niet gaan, uit- 
legging van p. worden behandeld in can. 63-79. 

L i t. : D. Lindner, Die Lehre vom P. nach Gratian 
und den Glossatoren des Corpus juris canonici (1917); 
E. Roelker, Principles of P. according to the Code of 
Canon Law (Washington 1926). Schweigman. 

Wereldlijk recht. P. komt als rechtsbegrip in meer- 
dere beteekenissen voor. Zoo worden sedert de op- 
komst der steden door den vorst of landsheer bepaalde 
voorrechten (bijv. recht van > keur, recht om zelf de 
schepenen te kiezen of den baljuw aan te stellen, 
recht van veer, enz.) verleend aan steden uit erkente- 
lijkheid voor bewezen diensten (geldleening, krijgs- 
dienst). Het komt ook voor, dat een p. verleend wordt 
aan een geheele streek (landelijk rechtsgebied), in 
welk geval het p. vaak niet anders is dan de vastleg- 
ging en erkenning door den heer van het aldaar gelden- 
de gewoonterecht (> landrecht). Van p. mag eveneens 
gesproken worden met betrekking tot de gilden. 

P. verbonden aan rang, stand en geboorte zijn ge- 
leidelijk aan verdwenen (zie > Gelijkheid, 3°). In het 
privaatrecht heeft het p. zich gehandhaafd tot heden 


193 


Privilegium minus— Proboscidea 


194 


toe. Zoo worden bepaalde schuldeischcrs vóór anderen 
voldaan (> Bevoorrechte schulden). Hermesdorf. 

PriviJcgium minus, de overeenkomst (17 Sept. 
1156) tusschen de Welfen en Babenbergers, waarbij 
Hendrik Jasomirgott afzag van het aan Hendrik den 
Leeuw toegewezen Beieren, terwijl de eerste zijn mark- 
graafschap Oostenrijk tot zelfstandig hertogdom zag 
verheven. Aan dit nieuwe hertogdom werden tevens 
bijz. voorrechten verleend als: erfelijkheid in de vrou- 
welijke linie, volledige juridische bevoegdheid van den 
hertog, enz. Deze voorrechten werden voor de positie 
van het Duitsche koningschap noodlottig. 

Nog verder gaande voorrechten behelsde het zgn. 
p. maius, een latere vervalsching, waarschijnlijk uit het 
jaar 1359 op last vanRudolf IV vervaardigd , ten einde 
zijn vorstelijke rechten uit te breiden. Slootmans. 

Privilegium Paul mum, > Paulinisch voor- 
recht. 

Privy Couneil, in Engeland oorspr. de Geheime 
Raad, nu raadgevend regeeringscollege van meer dan 
300 leden. Door het lidmaatschap van de voornaamste 
personen en de eeuwenoude traditie heeft de P. C. 
zeer grooten invloed op bestuurszaken. 

Prizren, stad in Joego-Slavië (XIV 625 E3), 
456 m boven zee, aan de O. helling van het dal der 
Witte Drin (Metoja-bekken); ca. 19 000 inw.; zetel 
van een Orthodoxen aartsbisschop. 

Pro, Michael, Jezuïet. * 13 Jan. 1891 te 
Conception del Oro (Mexico), f 23 Nov. 1927 te Mexi- 
co. Eerst missionaris bij de Indianen, daarna werk- 
zaam in de stad Mexico, vooral onder de arbeiders. 
Tijdens de kerkvervolging werd hij, onder beschuldi- 
ging van te hebben deelgenomen aan een aanslag op 
president Obregon, gevangen genomen en gefusilleerd. 

L i t. : Weiser, P. und seine Gefahrten (1928) ; Dragon, 
Pater P. (1929); Xavier, Pater P. en de werklieden 
( 1936 )- . v. Hoeck. 

Proal , Louis Joseph Cyrille, Fr. 
rechtsgeleerde en criminoloog. * 28 Juli 1843 te Riez 
(Basses-Alpes). Vervulde vsch. hooge rechterlijke 
functies, laatstelijk als president van het Tribunal 
d’Appel te Parijs. In zijn criminologische studiën 
toont hij zich een scherp opmerker en goed psycho- 
loog. Hij behoort tot de spiritualistische school, die 
een der oorzaken der misdadigheid zoekt in de gods- 
dienslloosheid. 

Voorn, werken: La responsabilité légale des 
alienés (1890) ; La criminalité politique (1895) ; Le crime 
et la peine ( 3 1899) ; Le crime et le suicide passionels 
(1900); L’éducation et le suicide des enfants ( 2 1907) ; 
La psychologie de Jean-Jacques Rousseau (1923) ; vsch 
belangrijke artikelen in Arch. de Panthropologie crimi 
nelle et des Sciences pénales. v. Kamp 

Pro aris et focis (Lat.) = Voor altaren en haard 
steden, d.w.z. voor godsdienst en gezin. Leus in vsch 
oorlogen, o.a. in den Spaanschen oorlog tegen Napo 
leon I. Ontleend aan Cicero, De natura deorum 3,40, 
94. Cf. Sallustius, Catilin. 59. 

Proba, Christelijke dichteres, midden 4e eeuw. 
Deze voorname Romeinsche dame bezong ca. 360 
dc geschiedenis der Schepping en der Verlossing in 
een Vergiliaansche > Cento, nl. in 694 hexameters in 
hun geheel of bij gedeelten aan de werken van Vergilius 
ontleend. 

U i t g. : in : Migne, Patrol. Lat. (XIX), en Corp. 
Scr. Eccl. Lat. (XVI). — L i t. : Bardenhewer, Gesch. 
d. altkirchl. Lit. (III 2 1923). Franses. 

Probabilisme, evenals het Probabiliorisme en 
. het Acquiprobabilismc, een van de zgn. moraalsy- 


stemen, als leidraad dienende om in bepaalde twijfel- 
gevallen de principen der moraal toe te passen. De vsch. 
systemen zijn uiteengezet onder > Moraalsysteem; 
de ongegrondheid van de bezwaren, m.n. tegen het 
Probabilisme, wordt betoogd onder > Jezuletenmoraal. 
Probation, > Invrijheidstelling. 

Probleem van Josephus, > Josephspel. 
Probolinggo, 1° regentschap, van de 
afd. Malang in de prov. Oost-Java; opp. 736 km 2 , 
267^841 inw. (eind 1930), w.o. 1 109 Eur., 4 099 Chin. 
en 518 andere Vreemde Oosterlingen; Inheemsche be- 
volking voor s / 4 Madoereesch en voor 1 / i Javaansch; 
taal Madoereesch en voor een veel kleiner deel Ja- 
vaansch. P. is in het N. vlakte naar het Z. oploopend 
tot bergland. De vlakte is vruchtbaar. Iloofdcultuur 
is rijst en suikerriet. Vruchtencultuur (mangga’s) is 
van beteekenis. In het bergland is aardappel - en groen- 
teteelt van belang. P. ligt aan de S.S. lijn van Soera- 
baja naar het uiterste O. van Java. 

2° Gemeente, hoofdplaats van het gelijk- 
namige regentschap en district (XIV 496 13); 37 Ö09 
inw. (eind 1930), w.o. 925 Eur., 3 646 Chin. en 472 
andere Vreemde Oosterlingen. Warm klimaat. Vsch. 
onderwijsinstellingen. Heeft een Kath. kerk, bediend 
door Carmelieten, een Kath. ziekenhuis, meerdere Kath. 
scholen, w.o. een normaalschool met internaat, en 
vsch. Kath. vereen igingen. Is gemeente vanaf 1918; 
aantal raadsleden 13, nl. 8 Nederlanders, 4 Inheem- 
schen en 1 Uitheemsche. Brokx . 

Proboscidea, onderorde der Ungulata. De 
voornaamste dieren, die tot deze onderorde behooren, 
zijn apart besproken. Hier wordt alleen de p h y lo- 
ge n i e behandeld. De ontwikkeling van den schedel 
en het gebit laat een duidelijke afstammingsreeks zien. 

> Moeritherium, de oudste vertegenwoor- 
diger dezer groep, leefde in het Eoceen van Egvpte. 
Het gebit is nog vrij volledig ontwikkeld. Tandformule 
3.1.3 3 

2 ^’g; de tweede snijtand uit boven- en onderkaak 

is iets vergroot. De schedel is laag en smal met vooruit- 
stekende jukbogen. 

> Dinotherium leefde in het Onder-Mio- 

ceen van Afrika en in het Boven-Mioceen van Europa 
en Indië. Het gebit is reeds meer gereduceerd; tand- 
. , 0.0.2.3 J , 

tormule ^ ^ 9 ^ ; de hoektanden ontbreken, de snijtan- 
den zijn zeer lang en achterwaarts gebogen; molaren 
met twee rijen lijsten. De schedel is reeds wat hooger, 
de onderkaaksymphyse sterk achterwaarts gebogen. 

> Palaeomastodon leefde in het Oligoceen 

10 3 3 

van Egypte. Tandformule 9 ’^ . De snijtanden uit 

de bovenkaak zijn lang, sabelvormig, de onderkaak- 
snijtanden zijn platter; molaren met knobbels. De sche- 
del hoog en kort. 

> Mas tod on leefde in het Boven-Mioceen van 
Europa, Indië en in het Plioceen van Europa, Indië en 

Noord-Amerika. Tandformule - 1 ' ■ ^ f • De snij- 

l-U. U. ^“U. o 

tanden der bovenkaak zijn recht, de onderkaakssnij- 
tanden zijn korter; molaren zijn ovaal met verschillend 
aantal knobbels, die door diepe met cement opgevulde 
groeven van elkaar gescheiden zijn. Schedel iets minder 
hoog dan bij den olifant. Onderkaakssymphyse in de 
lengte gerekt voor de inhechting van de stoóttanden. 

* Stegodon leefde in Midden- en Onder- 
Plioceen van Zuid- en Oost-Azië. Overgangsvorm tus- 


XX. 7 


195 


Probst— Proces 


196 


schen Mastodon en olifant. Onderste snijtanden niet 
meer ontwikkeld, de bovenste daarentegen zeer lang; 
molaren met 6-12 lijsten. 

Elephas (> Olifant) leefde vanaf Plioceen tot 

Recent. Tandformnle Alleen bovenste snij- 

U.U.U.o 

tanden nog sterk ontwikkeld ; de molaren hebben bij 
de verschillende soorten een verschillend aantal lijsten, 
waartusschenin cement voorkomt. De schedel van de 
olifanten is zeer hoog. Vsch. soorten zijn: Elephas 
primigenius (> Mammoet), El. antiquus, El.meridio- 
nalis, El. africanus en El. indicus. v. d. Geyn. 

Probst, Ferdinand, priester, theoloog en 
liturgievorscher. * 29 Maart 1816 te Ehingen (Wurtt.), 
f 26 Dec. 1899 te Breslau (prof. aldaar). Bekend vnl. 
door zijn werken over de liturgie der eerste eeuwen, rijk 
aan verzamelde gegevens, echter niet zeer wetenschap- 
pelijk verwerkt. 

L i t.: Ilaase, Leben u. Schriften d. kath. th. Dozenten 
a. d. Univ. Breslau (1913) ; Dict. d’Arch. et de Liturgie 
(IX, met opg. der liturg, werken). Louwerse. 

Proeambium, > Vaatbundels. 

Procaviidae, Lat. naam voor •> klipdassen. 
Proeedamus in paee (Lat., = Laat ons gaan 
in vrede), liturgische formule in het Westen in gebruik 
bij den aan vang van processies, tevens aan het eind der 
gebeden van het ■> Itinerarium (reisgebed). 
Proeellariidae, > Stormvogels. 

Proces. I. Algemeen. Een p. of geding is 
eenr echtsstrijd, waarvan de beslissing aan de uitspraak 
van den rechter is onderworpen. De regels, die het p. 
beheerschen, vormen het procesrecht, dat wordt onder- 
scheiden in > burgerlijk procesrecht en > straf- 
procesrecht. Een burgerlijk p. is een strijd over burger- 
lijke of private rechten, ook als de Staat of een ander 
overheidsorgaan daarbij > partij is. Een strafproces 
is een p., waarbij de Staat door middel van het > 
Openbaar Ministerie iemands bestraffing eischt, als 
hij een strafbaar feit heeft begaan. 

II. Burgerlijk proces. A) Hist. groei. HetRomein- 
sche recht bevat weinig voorschriften over het p. In de 
M. E. echter maakten de Ital. steden hierop vele be- 
palingen en ook de pausen (vooral Clemens V) 
stelden regels van procesrecht vast, welke door de 
canonisten nader werden uitgewerkt. Het huidige 
burgerl. procesrecht is in hoofdzaak gegroeid uit het 
canonieke en het vroegere plaatselijk geldende recht. 

B) Ncderlandsch recht. Een burgerlijk proces 
kan worden gevoerd door alle personen (> Partij). 
Het vangt als regel aan met een > dagvaarding, 
soms echter met een verzoekschrift (> Request- 
procedurc). De gedaagde moet worden gedagvaard 
voor den door de wet aangewezen rechter; in enkele 
gevallen heeft de eischer de keuze tusschen meerdere 
rechters (*■ Competentie, en > Prorogatie van rechts- 
macht). Partijen moeten zich, behalve in kantonge- 
rechtzaken, laten vertegenwoordigen door > procu- 
reurs. De eischer stelt zijn procureur in de dagvaar- 
ding. De gedaagde doet dit „ten dienenden dage”, 
d.w r .z. wanneer de zaak voor de eerste maal voorkomt. 
Door de inschrijving op de rol (> placet) wordt het p. 
aanhangig. Verschijnt de gedaagde niet, dan wordt 
als regel tegen hem verstek verleend, d.w.z. de vor- 
dering wordt aan den eischer toegezegd. De gedaagde 
kan echter in verzet komen. Verschijnt de gedaagde 
wél, dan bepaalt de rechter een dag, waarop de eischer 
zijn > conclusie van eisch schriftelijk neemt. Deze 
is daarbij gebonden aan wat hij in de dagvaarding 


heeft gesteld. Hij mag zijn eisch niet vermeerderen en 
zich niet beroepen op andere feiten, dan die in de dag- 
vaarding genoemd. Hierop neemt in een latere zitting 
de gedaagde, eveneens schriftelijk, conclusie van ant- 
woord, waarin hij zijn verweer voordraagt, dat met 
redenen moet zijn omkleed. Na het antwoord kan de 
eischer repliceeren en de gedaagde dupliceeren, en, 
indien beide partijen het wenschen, kunnen zij nog 
meer conclusies wisselen, alles schriftelijk. Hierna kan 
de rechter vonnis wijzen; er wordt dan recht gedaan „op 
de stukken”. Doch na de aangegeven schriftelijke be- 
handeling kan nog een mondelinge volgen, het > 
pleidooi. Dit is de gewone loop van een p. Daarbuiten 
echter kunnen nog zeer vele bijzondere voorvallen, > 
incidenten, plaats vinden. Ten slotte volgt het vonnis 
door den rechter. Deze is hierbij gebonden aan de regels 
omtrent het > bewijs. Echter kan vóór het eindvonnis 
nog een tusschen vonnis worden gewezen, zooals een 
interlocutoir vonnis, d.i. een vonnis, waarbij een 
onderzoek wordt bevolen, bijv. een getuigenverhoor, 
een onderzoek door deskundigen of een gerechtelijke 
plaatsopneming. Behalve in eersten aanleg kan een p. 
nog worden gevoerd in > hooger beroep en in > cas- 
satie. Zie verder > Burgerlijk Procesrecht, v. d. Kamp. 

C) Belg. recht. Dezelfde alg. regelen gelden ook 
in België, met enkele wijzigingen. Voor de rechtbank 
van eersten aanleg en het Hof van Beroep zijn partijen 
vertegenwoordigd door een > pleitbezorger. Voor de 
andere rechtbanken kunnen zij persoonlijk verschijnen, 
ofwel zich doen vertegenwoordigen door een advocaat 
of een anderen gevolmachtigde: deze laatste kan echter 
door de rechtbank worden geweerd (bijv. zaakwaar- 
nemer). 

Na de schriftelijke behandeling volgen de pleidooien; 
haast nooit wordt daarvan afgezien. In sommige ge- 
vallen moet het Openbaar Ministerie advies geven, 
alvorens de rechtbank uitspraak doet. 

Een K. B. van 30 Maart 1936 heeft het burgerlijk p. 
eenigermate vereenvoudigd, voor het overige blijven 
de bepalingen van Napoleon’s W. v. B. Rv. van 
kracht. V. DievoeU 

III. Voor het > strafproces, zie aldaar. 

IV. Kerkelijk recht, a) In hoofdlijnen komt het 
kerkelijk p. overeen met het wereldlijke. Het p. kan 
gevoerd worden over persoonlijke geschillen of om het 
recht van een persoon (physiek of moreel) vast te stel- 
len, over misdaden (delicten), over huwelijken (> 
huwelijksontbinding en > huwelijksproces), over 
wijdingen, over zalig- en heiligverklaring, over admi- 
nistratieve en disciplinaire maatregelen tegenover 
pastoors e.a. geestelijken. 

b) Bevoegde rechters. De bisschop der plaats, de 
metropoliet, de rota zijn de drie gewone instanties. 
Zie > Rechtbanken (kerkel.). 

e) Personen, die optreden bij het rechtsgeding. 
Hoofdpersonen zijn actor en reus: van hen hangt het 
begin en het verloop van het p. af, omdat zij het p. 
op elk oogenblik ieder volgens hun deel kunnen doen 
ophouden. Dit is echter niet het geval, wanneer het 
openbaar belang op het spel staat. De actor is de 
eischer, de reus tegen wrien geëischt w r ordt. In de cri- 
mineele p. is de promotor iustitiae (= openbaar mini- 
sterie) actor, in huwelijksprocessen treedt als plaats- 
vervanger van den reus op de defensor vinculi, bij 
wijdingsprocessen de defensor vinculi s. ordinationis. 
Verdere personen zijn behalve de rechters of het rech- 
ter college de notaris of griffier (altijd vereischt), de 
auditeurs of rechters-commissarissen, die niet als 


197 


Proceskosten — Processierups 


198 


rechter in dezelfde zaak mogen optreden, de boden en 
deurwaarders. 

d) Verloop van het geding. Om den afkeer der Kerk 
van strijd, dwang en straf, moet de rechter in geschil- 
processen door minnelijke schikking of door scheids- 
rechters en in crimineele p. na door vermaning (tot 
tweemaal toe mogelijk) de schuldigen, die bekend 
hebben, tot beter leven te hebben gebracht, trachten 
zonder p. de zaak te beslechten. Kan dit niet gebeuren, 
dan begint het p. met de aanbieding, door den actor 
gedaan, van een schriftelijke vraag, dat de rechter hem 
in de onderhavige zaak, die hij met redenen omkleed 
in het kort uiteenzet, recht verschaffe. Nadat de rech- 
ter hiervan kennis heeft genomen en zijn bevoegdheid 
heeft erkend, kan hij de vraag aannemen of weigeren, 
maar in het laatste geval met aangifte der redenen. 
Vervolgens wordt de aangeklaagde voor de rechtbank 
gedaagd. Nadien heeft de vaststelling plaats van het 
geschilpunt. 

De actor moet bewijzen en heeft daarvoor als wette- 
lijk erkende bewijzen: getuigen en documenten. 

Nadat de rechter alles grondig heeft onderzocht, 
komt hij tot een besluit. Tot nu toe is alles geheim 
geweest, nu moeten de bewijzen bekend gemaakt 
worden. Na de conclusio in causa spreekt de rechter op 
een door hem bepaalden tijd het eindvonnis uit, dat 
schriftelijk moet gegeven worden. Van dit vonnis kan 
in hooger beroep (appèl) gegaan worden (behalve in 
eenige gevallen) en wel binnen 10 dagen, bij den rech- 
ter zelf, die de uitspraak deed. In sommige zaken is 
hooger beroep vereischt. Huwelijkszaken kunnen onder 
aanyoeren van nieuwe deugdelijke bewijsgronden altijd 
opnieuw worden voorgesteld, zoo ook zaken over den 
staat van een persoon (C. I. C. can. 1909, 1989). Hoo- 
ger beroep is niet meer mogelijk, als twee gelijklui- 
dende uitspraken zijn verworven, als men binnen den 
bepaalden tijd geen beroep heeft aangeteekend, en in 
sommige zaken (C. I. C., can. 1880), waarin nooit 
hooger beroep mogelijk is. 

Het H. Officie heeft een eigen proceduur in de haar 
gereserveerde delicten (ketterij of wat ketterij doet ver- 
moeden, schending van het biechtgeheim, homo- 
sexueele misdaden, misbruik van de biecht voor on- 
tucht). 

Zie C. I. C. can. 1552-2194 en verder > Straf. 

L i t. : Roberti, De iudiciis (2 dln. 1930) ; Noval O.P., 
L. Iv de processibus 1920, 2, 3 dln. 1932 ; Ned. Juristen- 
blad (1936, 785 vlg., 809 vlg.). Drchmanns. 

Proceskosten (Ned. recht) zijn de kosten, 
die het voeren van een proces met zich medebrengt. 
Zij bestaan in zegelrechten, registratierechten en be- 
looningen van de diensten van deurwaarders, griffiers, 
bewaarders, deskundigen, getuigen, advocaten, pro- 
cureurs en gemachtigden in kantongerechtszaken. In 
het algemeen komen de kosten ten laste van de in het 
ongelijk gestelde partij. Daartoe stelt de rechter in zijn 
vonnis het bedrag vast van de kosten, die de verlie- 
zende partij aan de winnende moet vergoeden. Een uit- 
zondering op het genoemde beginsel vormt de zgn. 
compensatie van kosten. Wanneer nl. het proces ge- 
voerd wordt tusschen echtgenooten, bloedverwanten 
in de rechte lijn, broeders en zusters of aangehuwden 
in den tweeden graad, kan de rechter elk der partijen 
haar eigen kosten laten dragen (W. v. B. Rv. art. 56). 
Noodeloos gemaakte kosten blijven voor rekening van 
degenen, die ze hebben gemaakt. Kosteloos kunnen 
procedeeren zij, die van hun onvermogen om p. te 
dragen, doen blijken, benevens armeninrichtingen, 


besturen van gasthuizen en kerkbesturen (W. v. B. Rv. 
art. 855-875). v. d. Kamp . 

In België maakt het eereloon van den advocaat 
geen deel uit van de p. en blijft dit ten laste van den 
cliënt. De compensatie van de kosten bestaat in België, 
behalve in het hierboven aangegeven geval, ook in het 
geval, dat elke partij voor een deel in het ongelijk 
wordt gesteld: art. 131 W. v. B. Rv. De rechtbank 
kan beslissen, dat de kosten door de in het ongelijk 
gestelde partij rechtstreeks aan den pleitbezorger van 
de winnende partij zullen worden uitbetaald (art. 133). 

Voor den kosteloozen rechtsbijstand, zie > Pro 
Deo. V . Dievoet. 

Procespartij, > Partij. 

Proecspsychosen (g e n e e s k.) zijn die > 
psychosen (vormen van krankzinnigheid), waarvan 
men weet of althans veronderstellen kan, dat een 
ziekteproces van de hersenen eraan ten grondslag 
ligt. 

Procesrecht (w e r e 1 d 1 ij k), > Burgerlijk 
procesrecht; Strafproces; (k e r k e 1 ij k) > Proces 
(sub D). 

Processie (Lat. processio = optocht), in kerkel. 
gebruik: plechtige ommegang onder gebed (en zang), 
tevoren •> litanie genoemd. In de geheele Oudheid 
waren de p. in gebruik (vgl. o.a. 2 Reg.6; Mt.21), als 
beantwoordend aan de natuurlijke behoefte om sterke 
gemeenschappelijke gevoelens gezamenlijk te uiten en 
te verspreiden. De eerste Christelijke waren die der 
begrafenissen (in het bijzonder van martelaren), uiter- 
lijk niet verschillend van de heidensche. Na den kerk- 
vrede (313) werden ook andere mogelijk: overbrenging 
van relieken, inhaling van hoogwaardigheidsbeklee- 
ders, dank-, smeek- en boeteprocessies, bedevaarten, 
enz. Vóór het eind der 6e eeuw waren deze alle in ge- 
bruik, sommige ter vervanging van heidensche. Een 
kruis op langen stok (processiekmis) ging voorop, 
lichten (fakkels, lantaarns) werden mede gedragen, 
ook vsch. „teekens” (vaandels?), evangelieboek, re- 
lieken, heiligenbeeltenissen, enz. In de M.E. ontwik- 
kelden zich ook de Sacramentsprocessies. Heden zijn 
in het > Processionale vervat de algemeene p., buiten 
welke de Kerk echter ook bijzondere, eigen aan bis- 
dommen of orden, erkent. Zekere korte p. hebben 
plaats onder of na de H. Mis: die van Witten Donder- 
dag en Goeden Vrijdag, de twee van Paaschzaterdag 
(met het nieuwe licht, en met de paaschkaars naar de 
doopvont); in het Oosten: de Kleine en Groote > In- 
trede. Vgl. C.I.C.can. 1290-1295. Zie ook > Maria- 
feesten (sub A); Palmzondag. Verder > Processie- 
verbod. 

L i t. : Gretser, Opera omnia (V) ; Martène, De anti- 
quis eccl. ritibus (III, IV); Quarti, De proces 9 ionibus 
eccles. Louwerse, 

Processiekmis, 1° het kruis, dat volgens voor- 
schrift en aloude gewoonte aan kerkelijke > processies 
voorafgaat en deze leidt. 

2° De veldkruisen e.d., waarbij gedurende lange 
processies (Kruisdagen, enz.) en bedevaarten rust ge- 
houden en gebeden, of ook de zegen gegeven wordt. 

Processierups, rups van den vlinder.Cnetho- 
campa processionea; deze vliegt Juli-Sept. (kleur: 
grijsachtig, vlucht 25-35 mm). Eieren op eikenschors, 
10Ö-300 bij elkaar; de rupsen komen uit in Mei- Juni 
van het volgende jaar en spinnen een gemeenschappe- 
lijk nest, waaruit zij ’s avonds in een soort processie 
komen om te gaan eten; ’s morgens keeren zij op de- 
zelfde wijze terug. Volwassen rups 4-5 cm lang, mg 


199 


Processieverbod — Procida 


200 



Processierups ; 1 = vrouwtje ; 2 - mannetje ; 3 — rupsen ; 
i 4 - cocons. 


blauw-zwart, kop bruinzwart; zij draagt borstels, 
waarvan de haren de menschelijke huid sterk prik- 
kelen (brandbaren). M, Bruna. 

Processieverbod. Het p. wortelt sinds 1848 
in de Ned. Grondwet, ofschoon de redactie (art. 171, 
2e lid) positief luidt: „Openbare godsdienstoefening 
buiten de gebouwen en besloten plaatsen blijft geoor- 
loofd, waar zij thans (1848) naar de wetten en regle- 
menten is toegelaten”. De wet van 10 Sept. 1853 tot 
regeling van het toezicht op de onderscheidene kerk- 
genootschappen bepaalt in art. 6: „De bedienaren der 
openbare godsdienst dragen het gewaad voor kerkelijke 
plechtigheden .... niet dan binnen gebouwen en 
besloten plaatsen of da&r waar de openbare godsdienst- 
oefening naar het 2e lid van art. 167 (thans 171) der 
Grondwet is toegelaten”. Wat de sanctie betreft: het 
Strafwetboek zwijgt, doch art. 9 van bovengenoemde 
wet op de kerkgenootschappen zegt: „Hij die aan deze 
wet niet voldoet . . . wordt verklaard in strijd met de 
wet te hebben gehandeld”. Deze sanctie is niet zoo 
onschuldig als zij lijkt. Immers, bij recidive van de 
overtreding van art. 9 bepaalt art. 12: „Die, na een- 
maal ter zake van overtreding dezer wet te zijn ver- 
oordeeld, zich aan herhaling daarvan schuldig maakt 
binnen den tijd van vijf jaren .... wordt gestraft met 
schorsing in de uitoefening zijner burgerschapsrechten 
voor den tijd van 3 tot 10 jaar en met hechtenis van ten 
hoogste een jaar, te zamen of afzonderlijk”. 

De officieren van Justitie hebben nimmer gefaald 
op te treden tegen processies, die niet reeds vóór 1848 
waren toegelaten en zijn even ijverig geweest deze te 
keer te gaan, als zij nalatig zijn geweest de toepassing 
te eischcn van de Begrafeniswet (lijkverbranding). 
Dit p. treft pijnlijk een volksgroep van recht en orde, 
die juist daarom geen poging aanwendt de wazige wet 
te ontduiken. Het is evenwel een slecht voorbeeld van 
uitzonderingswetgeving, naast de vrijheden aan alle 
burgers geoorloofd. Het ware beter dit „gevaar” voor 
de openbare orde te laten keeren door de kerkgenoot- 
schappen zelf, die daartoe in staat en bereid zijn. In 
Limburg hadden vrijwel alle parochies of gemeenten 
in 1848 "haar jaarlijksche openbare processies; daar zijn 


ze dus tot heden blijven voortbestaan. In het Noorden 
van Nederland is de eenig toegelaten openbare pro- 
cessie, krachtens de Grondwet van 1848, de luisterrijke 
St. Jansprocessie te Laren (24 Juni), ter wille waarvan 
de paus in 1937 de Larensche St. Jansparochiekerk tot 
basiliek verhief. 

De talrijke deelneming aan deze processie kan tege- 
lijk strekken tot een waardig protest tegen de „beteu- 
geling” elders. B o mans. 

Processionale (ook: Processionarium), litur- 
gisch boek, inhoudend de gezangen en gebeden der 
kerkel. ommegangen of processies. Vsch. kloosterorden 
hebben, gelijk vroeger ook vele kerken, hun eigen en 
uitgebreider P., waarvan nog vsch. oude, vaak rijk 
verluchte exemplaren bewaard bleven (o.a. ook in het 
Britsch Museum, Londen). Vgl.-> Processie. Vermist . 

L i t. : Zaccaria, Biblioth. ritualis (I Rome 1776). 

Processus (Lat., = voortzetting) noemt men uit- 
steeksels van vsch. organen, in het bijzonder echter van 
het geraamte. 

Proces-verbaal, in strafzaken, is in Neder- 
land een ambtseedige verklaring (d.i. een verkla- 
ring, opgemaakt op den eed, afgelegd bij aanvaarding 
van zijn ambt) van een > opsporingsambtenaar, be- 
vattende een nauwkeurige omschrijving van wat hij 
t.a.v. een strafbaar feit waargenomen, ondervonden 
of verricht heeft en van anderen heeft vernomen, zoo- 
dat zooveel mogelijk blijkt welk feit is gepleegd en 
door wien, en alle omstandigheden, die tot bewijs daar- 
van van belang zijn. Het moet via den burgemeester 
of (bij den marechaussee en ten deele ook bij den 
rijksvèldwacht) via den brigadecommandant ten spoe- 
digste aan het > Openbaar Ministerie wmrden inge- 
zonden, dat dan beslist over al dan niet vervolgen. 
Het bewijs, dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft 
begaan, kan door den rechter worden aangenomen enkel 
op p. van een opsporingsambtenaar; diens persoonlijke 
verschijning als getuige is dus niet noodig. Kleene. 

Volgens Belg. r e c h t is p. een schriftelijk ver- 
slag, opgemaakt door een ambtenaar van gerechtelijke 
politie, waarin deze opteekent wat hij bestatigd of 
verricht heeft. Om geldig te zijn, moet het p. ge- 
dagteekend zijn en onderteekend door dengene, die het 
heeft opgesteld; in sommige gevallen moet het binnen 
zekeren termijn, meestal 48 uren, beteekend worden om 
eenige bewijskracht te bezitten. De p. kunnen tot 
bewijs dienen van het bestaan van wanbedrijven en 
overtredingen; de bewijskracht berust enkel op het ver- 
trouwen, dat de wetgever stelt in de opstellers. Deze 
bewijskracht is echter verschillend. Sommige p. 
leveren bewijs tot aanklacht wegens valschheid, bijv. 
de p. opgesteld door den hoofdtoeziener van het 
bosch wezen. Andere, veel talrijker overigens, dienen 
geloofd, tenzij het tegenbewijs geleverd is, bijv. dep. 
van de agenten van het boschbeheer, van de visscherij- 
wachters, p. nopens de politie van het vervoer, die 
van de jachtwachters, van de politie der spoorwegen, 
enz. In alg. regel echter gelden de p. enkel als in- 
lichtingen en oordeelt de rechter vrij over hun 
waarde. Collin. 

Prochiron, een handboek van het Oost-Rom. 
recht, dat tusschen 870 en 879 door keizer Basilius 
den Macedoniër werd uitgegeven. Zie ook > Epanagoge. 

Prochorus,een der eerste zeven diakens(Act.6.5). 

Procida , eilandje in het W. van de Golf van Napels 
(XIV 320 D /E 4) ; opp . ca . 4 km 2 , 90m hoog . Het eilandj e 
bestaat uit lava en tufsteen, en bevat vier kraters. De 
gemeente P. telt ca. 10 000 inw. Visscherij, wijnbouw. 


201 


Procida — Procurator 


202 


Procida, Joannes da, Jtal. geneesheer en 
woelig politicus. * 1225 te Salemo, f na 1302 op Sicilië. 
Een der voornaamste volksmenners, door wiens agita- 
tie het tumult ontstond, dat leidde tot de > Sici- 
liaansche Vespers van 1282. 

Proclisis (philol.). Wanneer het hoofd woord in 
een accenteenheid achteraan staat, verzwakken de daar- 
aan voorafgaande zgn. proclitische woorden ten gevolge 
van den minderen nadruk. Bijv. Ned. thuis < te huis. 

Proclus van Konstantinopcl, patriarch (sinds 
434) en kerkvader, f 446. In 429 had hij het goddelijk 
moederschap van Maria krachtig verdedigd in het 
bijzijn van zijn patriarch Nestorius; hij bleef ijveren 
voor de aanvaarding der beslissingen van het concilie 
van Ephese en geldt terecht als een der voornaamste 
verheerlijkers van Maria onder de Vaders. We bezitten 
van P. 25 preeken en 7 brieven, van belang voor 
Christologie en Mariologie en voor het leerstellig ver- 
band tusschen Thcodorus van Mopsueste en Nestorius. 

U i t g. : Migne, Patr. Graeca (LXV). — L i t. : 

Bauer, P. v. K. (1919) ; Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. 
Lit. (IV 1924). Franses. 

Procnc, > Philomela. 


Procoele wervels (<(Gr. pro = van voren; 
koilos = hol) noemt men de wervels der salamanders 
en der meeste reptielen, waarbij de wervellichamen 
aan de voorzijde een gewrichtspan en aan de achterzijde 
een gewrichtskop dragen. 

Procoplus van Caesarea, een van de voornaam- 
ste Byzantijnsche geschiedschrijvers. * Ca. 500, f na 
562. Zijn Historie in acht boeken beschrijft de oorlogen 
tegen de Perzen, de Vandalen, de Goten. Het 8e boek 
geeft een overzicht van de gebeurtenissen tot 554. 
Omdat het meer dan krijgsgeschiedenis geeft, kan het 
boek gelden als een historie van den tijd van Justinia- 
nus. Van P. bestaat ook nog een boek over de Bouw- 
bedrijvigheid (De Aedificiis) van Justinianus, en een 
„Historia arcana”, een aanklacht tegen Justinianus, 
van welk boek de echtheid door sommigen wordt be- 
twijfeld. P. was jurist en langen tijd juridisch adviseur 
en secretaris van Belisarius. de Brouwer . 

Procopiiis van Gaza, Grieksch Christelijk schrij- 
ver. * Ca. 465, f ca. 528. P. is vooral bekend als exe- 
geet. Hij schreef commentaren in catenenvorm (> 
catenae biblicae) op Pentateuch, Josue, Rechters, 
Koningen, Paralipomenon, Isaias, Hooglied, Spreuken 
en Prediker. Verder ca. 100 brieven. Franses . 

Lit.: Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (V 1932). 

Proerustcs (Gr. myth.), roover in Attica. 
De reizigers, die hem in handen vielen, rekte hij op een 
bed, als zij te klein waren, uit; waren zij te lang, dan 
sneed hij hun ledematen af. Ten slotte werd hij door 
Theseus afgemaakt. 

Procter, 1° Adelaide Anne, Eng. dich- 
teres, dochter van 2°. Medewerkster aan Dickens’ tijd- 
schriften. * 30 Oct. 1825 te Londen, f 2 Febr. 1864 aki. 

U i t g. : Compl. Works (1905). 

2° Bryan W a 1 1 o r, Eng. dichter (pseud. 
B a r r y 0 o r n w a 1 1), vader van 1°. In het begin 
der 19e e. zeer populair, maar thans nagenoeg ver- 
geten. * 21 Nov. 1787 te Leeds, f 4 Oct. 1874 te Londen. 

Werken: A Sicilian Story (1820) ; Mirandola 

(1821, tragedie) ; Engl. Songs (1832). 

Proclitis (genees k.), ontsteking van het 
> rectum. 

Proctodaeum, bij vele ongewervelde dieren 
de naam voor den einddarm, die door instulping der 
huid ontstaat. 


Proculianf, > Sabiniani. 

Procuratiehouder, een employé, die de be- 
voegdheid heeft, voor en namens de firma of instelling, 
in wier dienst hij is, te teekenen. Zijn positie wordt 
veelal beheerscht door tweeërlei groepen van wette- 
lijke bepalingen: eenerzijds is hij werknemer in dienst 
van zijn patroon, zoodat de bepalingen betreffende de 
arbeidsovereenkomst op het bediendencontract op hem 
van toepassing zijn; anderzijds is hij meermalen voor- 
zien van een bepaalden last of instructie, zoodat hij 
tevens aan de bepalingen inzake de lastgeving onder- 
worpen is. 

Vanzelfsprekend kan zijn bevoegdheid om voor den 
principaal op te treden meer of minder uitgebreid zijn. 
In Ned. moeten de beperkingen of intrekking van 
de volmacht, evenals de namen en woonplaats van den 
p. alsmede diens handteekening en paraaf, in het 
Handelsregister zijn ingeschreven. Zoolang deze opgave 
niet is geschied, kan de principaal zich op die feiten 
niet beroepen tegenover derden, die te goeder trouw 
verklaren, dat zij daarmede niet bekend waren (art. 22 
der Handelsregisterwet 1921, Stbl. 262). In België 
is die regel niet zoo algemeen. Enkel voor de vennoot- 
schappen wordt voorzien, dat in het handelsregister 
moet geschreven worden haar p., d.w.z. de personen 
gemachtigd om namens de vennootschap te besturen, 
te beheeren of te teekenen. Ariëns/ Rondou. 

Procurator, in het k e r k e 1 i j k recht 
door de wet erkend plaatsvervanger van een persoon 
(physiek of zedelijk), door dezen aangewezen om in 
zijn plaats handelend op te treden. 

In het b ij z o n d e r : a) bij kerkver- 
gaderingen: bij algemeene moeten degenen, 
die geroepen zijn en niet kunnen komen, een p. aan- 
stellen, die hen vervangt; deze heeft echter geen recht 
om te stemmen, kan alleen aan de alg. vergaderingen 
deelnemen en de eindbesluiten mede onderteekenen; 
is de p. reeds rechtens lid van het concilie, dan heeft 
hij toch maar één stem; in de plenaire en provinciale 
> concilies moet ook een p. worden afgevaardigd door 
degenen, die daar beslissende stem hebben; de p. heeft 
echter alleen raadgevende stem; bij de diocesane sy- 
noden wordt geen p. toegelaten (C.I.C. can. 224, 287, 
359 § 1). Verder wordt een p. toegelaten bij het aan- 
vaarden van een beneficie (can. 1445), onder zekere 
voorwaarden bij het aangaan van een huwelijk (can. 
1088 § 1, 1089), maar niet bij geheel persoonlijke han- 
delingen, zooals geloofsbelijdenis (can. 1407), eedsaf- 
legging (can. 1316 § 2), antwoord op rechterlijke onder- 
vraging (can. 1746). 

b) bij rechtsgedingen: bij burgerlijke 
kunnen geestelijken niet als p. optreden, tenzij met 
verlof van den bisschop of ook in eigen zaak of in een 
zaak der Kerk; bij kerkelijke gedingen kunnen alleen p. 
zijn, die Katholiek zijn en meerderjarig, en te goeder 
faam bekend staan; andersdenkenden worden alleen 
bij uitzondering en als het niet anders kan, erkend. 
Een p. is niet noodig: iedereen kan zelf optreden, 
behalve de bisschop. De rechter kan den aangewezen 
p., die zijn opdracht op schrift en onderteekend door 
den lastgever aan den rechter moet toonen, uit goede 
gronden weigeren, hetzij ambtshalve, hetzij op aan- 
vraag der tegenpartij. De opdracht hem gegeven moet 
in sommige gevallen, bijv. sluiten van transacties, de 
bevoegdheid daartoe vermelden; zij kan te allen tijde 
worden teruggetrokken op betaling van het billijke 
honorarium, maar het terugtrekken moet den p. 
worden bekend gemaakt on na de litis contcstatio 


203 


Procureurs — Productie 


204 


ook aan rechter en tegenpartij. Na de einduitspraak 
heeft de p. recht en plicht in hooger beroep te gaan, 
tenzij de opdrachtgever het niet wille. In de uitspraak 
moet de p. genoemd worden (C.I.C. can. 139 § 3, 
1665-1666, 1878 § 2). 

c) Bij zalig- en heiligverklaringen: 
alleen bij het proces in de Romeinsche curie worden 
mannen, die doctor zijn in het kerkelijk recht en min- 
stens licentiaat in de theologie en een stage hebben 
doorgemaakt bij een advocaat of bij den sub -promotor 
fidei, belast met de korte samenvatting (summarium) 
der processen; zij kunnen in het proces zelf niet als ge- 
tuide ontreden, hebben den naam van p. en moeten 
door da H. Congregatie zelf ais verkiesbaar worden 
aangewezen (can. 2018, 2027, 2076). 

d) Alle orden en religieuze congregaties van mannen 

(deze laatste als ze van pauselijk recht zijn) moeten bij 
den H. Stoel een generaal-procurator 
hebben, die alle zaken tusschcn orde en curie behandelt. 
Hij kan niet zonder voorkennis van den H. Stoel van 
zijn ambt ontheven worden, voordat de ambtsduur 
voorbij is (can. 617). Drehmanns. 

Procureurs (N e d.), rechtsgeleerden, die te 
zamen met de > advocaten de > praktizijns vormen. 
Zij zijn vertegenwoordigers der procedeerende partijen. 
Als zoodanig verrichten zij de vereischte processueele 
handelingen, welke vooral daarin bestaan, dat zij de 
schriftelijke > conclusiën indienen. Vóór 1879 waren 
de p. ambtenaren, door den koning in beperkt aantal 
bij iedere rechtbank benoemd; zij moesten een procu- 
reursexamen hebben afgelegd. Thans echter kan ieder 
meester in de rechten zich als p. vestigen. In tegen- 
stelling tot den advocaat kan de p. slechts optreden 
bij één bepaald rechterlijk college, nl. dat, waarbij 
hij beëedigd en toegelaten is, terwijl de advocaat, als 
hij ergens is ingeschreven, door het geheele land advo- 
catenwerkzaamheden kan verrichten. 

In België worden procureurs > pleitbezorgers 
genoemd. 

Voor procureurs-generaal en procureurs des ko- 
nings, zie > Openbaar Ministerie (1°). v. d. Kamp. 

Proeyon (dier k.), > Waschbeer. 

Procyon (sterren k.), a Canis Minoris, de 
helderste ster van het sterrenbeeld de ->■ Kleine 
Hond, staat op een afstand van 10 lichtjaren van ons 
verwijderd. De helderheid is 0,48 magnitude, de spec- 
traalklasse F 5. P. heeft een zwakken begeleider van 
de 13e grootte op een gemiddelden schijnbaren afstand 
van 4". De naam Procyon (< Gr. pro = vóór, kuoon = 
hond) herinnert wellicht aan het opgaan van P. even 
vóór de astrologisch belangrijke Hondsster Sirius. 

Pro Deo (Lat.), = om Godswil, gratis. Pro Deo 
procedeeren, (geheel of ten deele) kosteloos proce- 
deeren. In Nederland wordt de vergunning 
hiertoe (gratis admissie) gegeven volgens art. 855-875 
Wetb. van Burgerl. Rechtsv. De aanvrager dient bij 
den rechter een request in, benevens een verklaring 
van den burgemeester met zoo volledig mogelijke ge- 
gevens omtrent ambt, beroep of bedrijf, vermogen, 
inkomen en gezin. Is de vergunning verleend, dan 
worden de griffiekosten, aan de zijde van den ver- 
krijger gevallen, geheel (resp. voor de helft) in debet 
gesteld, zijn geen (resp. halve) salarissen van advocaten 
en procureurs of deurwaarders, aan zijn zijde gevallen, 
verschuldigd en kan de grosse der uitspraak kosteloos 
(resp. tegen halve kosten) worden geëxecuteerd. Wordt 
de verkrijger in de kosten verwezen, dan kan de weder- 
partij haar kosten op hem verhalen. Voor toevoeging 


van advocaat of procureur, zie > Consultatie-bureau’s- 

In België kan P. D. worden verkregen door al 
wie behoeftig is, d.w.z. door al wie niet in staat is 
om de kosten van een rechtsgeding te dragen; kan de 
aanvrager een deel van de kosteu dragen, dan kan hem 
een gedeeltelijk P. D. worden toegestaan. Buitendien 
moet de vordering redelijk schijnen en moet de aanvra- 
ger er belang bij hebben die te doen gelden. De ver- 
weerder kan, op zijn beurt, den kosteloozen rechtsbij- 
stand vragen, onder dezelfde voorwaarden. 

Over de aanvraag oordeelt, in alg. regel, een bureau 
voor de kostelooze rechtspleging, bij ieder Hof en bij 
iedere rechtbank ingesteld, en waarin zitting hebben 
een rechter, een lid van het Openbaar Ministerie en 
een griffier. 

P. D. geeft recht op kosteloozen bijstand van advo- 
caat, pleitbezorger, deurwaarder en notaris: de eerste 
wordt door de balie aangesteld, de anderen door de 
rechtbank. De kosten van zegel, administratie en 
griffie worden voorloopig niet betaald; de kosten van 
getuigen', deskundigen enz. worden door den Staat ge- 
dragen. Wordt echter naderhand bewezen, dat de aan- 
vrager in staat is te betalen, dan kan hij tot voldoe- 
ning van de niet geïnde belastingen en teruggave van 
de door den Staat gedragen kosten worden gedwongen. 

Deze regeling geldt voor alle rechtsplegingen, in- 
begrepen de vrijwillige rechtspleging, en strekt zich 
uit tot buitengerechtelijke akten, waarbij de tusschen- 
komst van een ministerieel ambtenaar is vereischt. 

L i t. : Wet van 29 Juni 1929 ; Répert. prat. Dr. beige 
(s.v. AssUtance judiciaire) ; L. Van Bauwel, Handb. 
Burg. Procesrecht (II 1936, 436-445). V . Dievoet. 

Prodicianen, Gnostische sekte, volgelingen van 
Prodicus in de 2e eeuw, met gemeenschap van vrouwen 
en andere onzedelijke praktijken. 

Prodigiosus, bacillus, of wonder-bacil, 
gramnegatieve (> Gram -kieming), niet-sporenvor- 
mende bacil, die vooral op zetmeel- of dextrinehou- 
dende voedingsbodems bloedroode kolonies vormt. 
Deze roode kleurstof wordt het beste gevormd bij ge- 
wone kamertemperatuur en minder goed bij 37°. Het 
zijn deze bacillen, die op brood, riist, pudding enz. de 
bloedroode vlekken verwekken en de omstandigheden 
kunnen zoodanig zijn, dat daarbij aan w’onderen ge- 
dacht wordt. Wyers. 

Pro domo, -> Oratio pro domo. 

Producent cnsurplus (h a n d e 1 s e c o n.), 
de winst, die hieruit ontstaat, dat de marktprijs, dien 
de producenten voor hun product maken, gelijk is, 
terwijl hun voort brengingskost en verschillend zijn. 
De producenten, wier productiekosten geringer zijn 
dan die, welke in den uniformen marktprijs vergoe- 
ding vinden, maken een surplus. Wanneer de gunstige 
verhouding der productiekosten voortspruit uit een 
meer duurzame oorzaak (gunstiger vestigingsplaats 
dan de concurrenten, betere organisatie, e.d.j, dan heeft 
het surplus een rente-karakter. Vandaar dat het p. 
dan ook tot de differentieele renten wordt gerekend: 
differentieelc, omdat niet alle producenten een even 
groot surplus maken. Cohbenhagen. 

Product (w i s k.), > Vermenigvuldiging; On- 
eindig product. 

Productïiguur, > Vermenigvuldiging (meet k.). 

Productie of voortbrenging is (zoo ruim mogelijk 
opgevat) de menschelijke inspanning, met of zonder 
behulp van andere > productiefactoren, gericht op 
! het te voorschijn roepen van behoeftebevrediging, 
i rechtstreeks of zijdelings. In de realistische beschou- 


205 


Productiecoöperatie — Proeforder 


206 


wingswijze (zie Economie) behoort er toe zoo goed 
het werk van den kapper als van den vuilnisman, van 
den onderwijzer als van den soldaat. Slechts de in- 
spanning voor onmiddellijke eigen behoeftebevredi- 
ging (zie > Consumptie), dus eten, genieten van kunst 
en wetenschap, zich kleeden, wonen enz., valt er buiten. 

Onverschillig is de vraag, of het technisch resultaat 
van de p. als bevredigingsmiddel (dus: voortbrengings- 
middel, ruilmiddel of gebruiksmiddel) wordt gewaar- 
deerd. Zoogenaamd „economisch mislukte” voort- 
brenging is ook voortbrenging, in de economie in veel 
opzichten van groot belang. Men denke aan crisis, 
tijdelijk te veel aan grondstoffen, onderwijs, leer- 
krachten enz. 

L i t. : J. A. Veraart, Arbeidsloon (1910) ; Robert 
Licfmann, Ertrag und Einkommon auf der Grundlage 
einer rein subjektiven Wertlehre (1908) ; Cassel, Theo- 
reti8nhe Sozialoekonomie ( 1 932) ; Marshall, Principles of 
Economics (1920) ; von Böhm Bawerk, Kapital und Ka- 
pitalzins (1921). Veraart. 

Productiecoöperatie, > Coöperatie. 

Productiefactoren (e c o n.) zijn de elemen- 
taire factoren, die noodzakelijk zijn voor de > productie 
van economisch -nuttige goederen. Naar gelang men 
het begrip productie nu in engeren of een ruimeren 
zin neemt, worden er minder of meer p. onderscheiden. 
Neemt men productie in den engeren zin van techni- 
sche omvorming van stoffen en krachten, dan onder- 
scheidt men gewoonlijk als p.: arbeid, grond of natuur, 
en kapitaal (geproduceerd productiemiddel, zooals 
machines, werktuigen, gebouwen e.d.). Daar kapitaal 
in dezen zin zelf weer is ontstaan uit arbeid en grond 
(grondstoffen), noemen sommigen alleen arbeid en 
grond als (originaire) productiefactoren. Neemt men 
productie in den zeer ruimen zin van alle handelingen, 
die een grondstof geschikt of meer geschikt maken voor 
de behoeftebevrediging, dan zijn in een ingewikkelde 
maatschappij het aantal medewerkende factoren zeer 
groot.Dan worden ook organisatie, het dragen van risico, 
de bemoeiingen van den staat enz. tot de p. gerekend. 
Het meest alg. is echter de indeeling in de genoemde 
drie: arbeid, grond en kapitaal. Cobbenhagen. 

Productickartel, > Kartel. 

Productiekosten (e c o n.) is de som van de 
kosten welke gemaakt zijn voor de voortbrenging der 
producten. Het is een strijdvraag of hiertoe de alg. 
onkosten moeten worden gerekend. Een deel ervan be- 
hoort er inderdaad toe. In verband met de moeilijk- 
heid om deze deelen te splitsen rekent men gewoonlijk 
de alg. onkosten niet tot de p. De vraag is vooral van 
beteekenis met het oog op de balanswaardeering. Zie 
ook > Kostprijs 
C . Janssms. 

Productie- 
school, > Ar- 
beidsschool (1°). 

Productie- 
ve arbeid, > 

Improductieve 
arbeid. 

Pro Fcele- 
sia et Ponti- 
fice, Eere- 
kruis, pause- 
lijke onderschei- 
ding (geen rid- 
derorde), in ge- 
steld door Leo Pro Ecclesia et Pontifice. 


XIII in 1888, voor mannen en vrouwen, die zich 
verdienstelijk hebben gemaakt voor de Kerk en haar 
Opperhoofd. Het kruis is van goud, zilver of brons, 
met tusschen de vier armen vier lelios, en in het 
hart de afbeelding van Leo XIII, waaromheen het 
randschrift: Leo XIII P.M. Anno X. Op de keerzijde 
de pauselijke emblemen met randschrift: Pro Ecclesia 
et Pontifice. Gedragen aan purperen lint met fijne wit- 
gele dwarsstrepen. Gorris. 

Proefbalans (boek h.), verkort grootboek, 
in den vorm van een staat, waarin zijn aangegeven de 
tellingen der rekeningen uit het grootboek. 

Proefbedrijven ten behoeve van den land- 
bouw zijn bedrijven, veelal door een vereeniging met 
steun der overheid gesticht en gedreven, om eenvoudige 
land- en tuinbouwers, die weinig of geen vakonder- 
wijs genoten hebben, door rechtstreeksche aanschou- 
wing te overtuigen van de doelmatigheid der toege- 
paste methoden, hulpmiddelen en inrichtingen, en tot 
navolgingte prikkelen. Vgl. > Proefvelden. 

Proefbollet je dient in de electrostati- 
c a om de dichtheid van de lading in verschillende 
punten van het oppervlak van een geleider te onder- 
zoeken. Het is een klein metalen bolletje, dat aan een 
isoleerenden steel is bevestigd. Raakt men een geladen 
geleider met een p. aan, dan neemt dit een weinig van 
de lading over en wel een hoeveelheid, evenredig met 
de dichtheid van de lading op de aangeraakte plaats 
op den geleider. De lading van het p. wordt dan verder 
onderzocht met een electroscoop. Ook kan het p. dienen 
om het teeken van de lading van een geleider vast te 
stellen. Borghouts. 

Proefdruk. De p. van een prent zijn de door of 
voor den vervaardiger gemaakte afdrukken. Van de 
voltooide plaat maakt men de oplaag. Om hun 
betrekkelijke zeldzaamheid hebben p. vaak een zeer 
hoogc geldswaarde, die met de kunstwaarde zelden ver- 
band houdt. Om de suggestie van een waardevollen 
druk op te wekken, zegt men daarom van de oplaag 
wel eens, dat zij bestaat uit bijv. 100 proefdrukken, 
hetgeen misleidend is. De p. noemt men ook vaak 
artist’s proof, épreuve d’artiste, épreuve d’essai 
enz. Poortenaar . 

Proef f ou tberekening (biologie). Voor 
het nauwkeurig onderzoek van de variabiliteit van een 
biologisch object volstaat het niet, bij middel van de 
gegevens frequenties, graphisch de > frequentie- 
kromme te construeeren; het komt er op aan het ge- 
middelde, M, te zoeken, en, aan de hand van de aan 
deze curve ontleende formules, te berekenen welke 
fout aan dit gemiddelde of aan elk der varianten kleeft. 
Het ideale gemiddelde wordt des te dichter benaderd, 
naarmate het studiemateriaal uitgebreider is. De 
waarde, die gehecht mag worden aan deze kansbereke- 
ning, is slechts betrekkelijk. In de practijk van het 
proefveldwezen en voor gewone laboratoriumontle- 
dingen worden de formules der p. echter algemeen 
aangewend. 

L i t. : W. Zöller, Formeln und Tabellen zur Errech- 
nung des mittleren Fehlers (1925) ; W. Johannsen, 
Elemente der exakten Erblichkcitslehre ( s 1926) ; E. 
Möller en E. Feichtinger, Der Feldversuch in der Praxis 
(1929) ; R. A. Fisher, Statistical Methods door Research 
Workers ( 4 1932). Dumon. 

Proefkuil , > Ontsluiting. 

Proefondervindelijke zielkunde, ander 
woord voor experimenteele > psychologie. 

Proeforder (handelseco n.), een kleine 



207 


Proefpersoon — Professorenroman 


208 


bestelling, welke gedaan wordt, wanneer een monster 
geen voldoend idee geeft van de kwaliteit. 

Proefpersoon, l°bij psychologische 
proeven de persoon, wiens reactie op een gegeven prik- 
kel door den proefleider geobserveerd wordt. De reactie 
kan bestaan uit macroscopische (met het bloote oog 
waarneembare) of microscopische (met behulp van in- 
strumenten te registreeren) bewegingen, zooals ge- 
baren, mimiek, geluidstrillingen, klierafscheidingen 
enz., of ook bij een te voren overeengekomen opdracht 
uit een in woorden uitgedrukt relaas van datgene, 
wat de p. ondervonden heeft (introspectieve proe- 
ven). t?. d. Veldt. 

2° (P h i 1 o 1.) » Sujet. 

Proefstation, ■> Landbouwproefstation. 

Proef tuinwezcn. Ter bevordering van den 
tuinbouw worden in speciaal daartoe door verschil- 
lende vereen igingen, vaak met rijkssubsidie aange- 
legde proeftuinen allerlei proeven genomen met be- 
trekking tot het bemesten, het zaaien, kweeken enz. 
van tuinbouwgewassen. De eerste proeftuin in Ned. 
kwam 1860 te Deventer tot stand, gevolgd door een 
pomologischen tuin te Boskoop en later door vele 
andere. Men onderscheidt centrale proeftuinen, die 
zich toeleggen op onderzoek ten behoeve van een ge- 
heele streek, en locale tuinen, die zich beperken tot 
demonstratie voor een kleiner gebied (bijvoorbeeld 
gemeente). 

Proeftijd, > Voorwaardelijke veroordeeling. 

Proefvelden ten behoeve van den landbouw 
zijn perceel en, waarop bepaalde cultuurgewassen wor- 
den geteeld, veelal met steun der overheid. Doel is om 
reeds in vooraanstaande vakkringen bekende betere 
methoden van grondbewerking, bemesting, bestrijding 
van schadelijke insecten en plantenziekten, en betere 
cultuurvariëteiten ingang te doen vinden bij eenvoudige 
land- of tuinbouwers, door daarvan de resultaten te 
demonstreeren, in vergelijking met die van andere 
methoden of variëteiten. In 1858 werd deze methode 
door de Landhuishoudkundige School te Groningen 
toegepast en in 1889 voor het eerst door het Rijk ge- 
subsidieerd. Vgl. > Proefbedrijven. 

Proelh (Roeraeensch: Prut), linkerzijrivier van 
den Donau, ontspringt op den Kowerla in het N.O. der 
Voudkarpaten (XIX 112 K 2-4), stroomt langs Kolo- 
mya in Tsjecho-Slowakije en Czemowitz in Roemenië, 
vormt met een diep ingesneden, breed en moerassig dal 
de grens tusschen Moldavië en Bessarabiö en mondt 
boven Reni in den Donau. De lengte bedraagt ca. 
800 km, waarvan de laatste 600 km bevaarbaar- 
zen. Hoek. 

Proetkow, K o z j m a, Russisch satyrisch 
dichter, die geleefd zou hebben van 1803-1863. In 
werkelijkheid was P. pseudoniem van graaf Alexej 
Konstantinowutsj Tolstoj (1817-1875), die onder den 
naam van P. als een Russische Prudhomme zijn apho- 
rismen publiceerde. 

L i t. : v. Wijk, Russ. Letterkunde (1926) ; Brückner, 
Russ. Literaturgeschichte (1919). v. Son. 

Profec*t. Het w r oord profeet (Lat.: propheta, Gr.: 
prophètès), is afgeleid van het Gr. woord prophèmi = 
spreken in plaats van iemand. Een later afgeleide be- 
teekenis is voorspellen. Ook het Hebr. woord nabi 
heeft dezelfde beteekenis. In het O. T. wordt in oudere 
boeken ook de benaming rohe of choze = ziener ge- 
vonden. 

In het algemeen is de p. iemand, die spreekt uit 
naam van God, die optreedt als middelaar tusschen 


God en de menschen. Verder laat de benaming veel- 
vuldige nuanceering toe. Ook in de practijk beperkte 
de werkzaamheid der p. zich niet tot het voorspellen 
van de toekomst. Vanaf den tijd van Moses worden 
talrijke personen in den Bijbel p. genoemd. Alleen de 
zgn. Schriftprofeten hebben hun > profetieën te boek 
gesteld. Vooral in tijden van verval traden de p. op 
om het volk op te wekken tot beleving van het gods- 
dienstig leven en tot trouw aan God. Sterk hebben zij 
dikwijls hun stempel gedrukt op de geschiedenis van 
Israël. Zelfs op politiek gebied is hun invloed dikwijls 
groot geweest. In Israël traden ook veelvuldig valsche 
p. op. Ook in het N. T. worden p. en ook profetessen 
vermeld. Zij w^aren charismatisch begenadigden, die 
de Apostelen hielpen bij de Evangelieprediking. Zie 
de vlg. afleidingen van het woord profeet. C . Smits. 

Iconographie. Afbeelding der p. is in de 
Christel, kunst sedert de 4e eeuw door de neven -elkan- 
der -stelling van O. en N. Testament zeer gebruikelijk. 
Er is aanvankelijk geen streven tot individueele uit- 
drukking: alle koppen zijn gelijk; lang onderkleed, 
wijde mantel en sandalen, in de hand de Schriftrol. 
Eerst sedert de 13e eeuw geeft men iederen p. zijn be- 
paald karakter door spreukband met eigen naam of een 
hem eigen voorzegging. Ze komen voor aan de portalen 
der kerken, of op preekstoelen als voorbeeld voor de 
predikanten. Voorbeelden: S. Marco te Venetië; Rei- 
chenau; Palermo; Straatsburg; Reims e.a. (zie afb. 
4 en 6 op de pl. t/o kol. 192 in dl. XII). 

L i t. : K. Künstle, Ikonographie der christl. Kunst 
(I 1926) ; L. Bréhier, L’art chrét. ( 2 1928) ; K. Smits, 
lconogr. van de Ned. Primitieven (1933). p. Gerlachus. 

Professie, in strikten zin: de gclofte-aflegging 
door kloosterlingen; in ruimeren zin de geheele li- 
turgische plechtigheid, waaronder iemand zich door 
•> gelofte aan God toewijdt en, namens God, door de 
Kerk (d.i. door een wettigen vertegenwoordiger van 
haar, nl. bisschop of kloosteroverste) in den religi- 
euzen staat w T ordt opgenomen (C.I.C. can. 487). Deze p. 
moet steeds zijn die, w r elke in de constituties der 
vsch. orden is voorgeschreven (C.I.C. can. 576 § 1) 
Zij ontwikkelde zich rond de volgende reeds van 
S. Benedictus herkomstige elementen, die thans echter 
in de verschillende kloostergemeenschappen in, ten 
deele, verschillende volgorde voorkomen: 1° inleidende 
gebeden, 2° gelofte-aflegging: voorlezing der oorkonde, 
die de eigenhandig geschreven en onderteekende gelof- 
ten bevat en die daarna op het altaar wordt gelegd en 
in de archieven bewaard (C.I.C. can. 576 § 2); hiervoor 
of hierna zang van vers 116 van psalm 118; 3° zegen- 
of wijdingsgebeden, door den overste uitgesproken; 4° 
> inkleeding; 5° vredekus aan den nieuwen profes 
door zijn medebroeders gegeven, ten teeken van zijn 
opname in de gemeenschap. 

L i t. : Casel, Die Mönchsweihe bei St. Benedikt (in : 
Jahrb. f. Liturgie wissensch., 1925) ; Delatte, Commen- 
taire s. 1. Régie de S. B. (1913) ; de Puniet, Le Pontifical 
rom. (1931). Louwerse . 

Professio fidci. Lat. uitdrukking voor > Ge- 
loofsbelijdenis; in het bijzonder: p.f. Tridentina, de 
in gevolge het Concilie van Trente door paus Tius IV 
(1564) opgestelde en nog heden (met enkele, in 1877, 
ingelaschte woorden, het Vaticaansche Concilie betref- 
fend) door de Kerk officieel (vgl. C.I.C.) voorgeschre- 
vene. Louwerse. 

Professorcnroman is de vorm van historischen 
roman, waarin de grondigheid der hist. documentatie 
de scheppende verbeelding zoozeer overwoekert, dat 


209 


Professorenvertaling— Profetisme 


210 


men onder het lezen meer den indruk krijgt van geleerde 
constructie dan van aesthetisch product. Voorbeelden: 
de Oriëntaalsche romans van Van Limburg Brouwer 
Sr. en Jr., de werken van Dahn, Ebers e.a. Baur. 

Professorcnvcrtaling is een Katholieke Ned. 
vertaling van alle boeken van het O. T., door profes- 
soren der Utrechtsche kerkprovincie met medewerking 
van pastoor Sloet bewerkt. Ze waren: dr. Brouwer, dr. 
Jansen, P. L. Dessens, dr. van Zinnicq-Bergmann, J. 
Schets, J. H. Drehmans, D. Sloet, prof. van Oers en 
prof. Kabel. Begonnen in 1894, voltooid in 1910. 
In 1933 verscheen een herdruk zonder eenige veran- 
dering. De vert. is gebasseerd op den Vulgaattekst, 
terwijl in de nota’s rekening wordt gehouden met den 
oorspronkplijken tekst. C. Smits . 

Profeten, ■> Profeet. 

Profetengeschiedenis, een genre geschriften 
in de literaturen van Java en Sumatra, waarin men de 
geschiedenis van de mannen Gods, die aan Mohammed 
voorafgegaan zijn, zooals Adam, Ibrahim (Abraham), 
Joesoep (Joseph), Moesa (Mozes), Soelaiman (Salomon) 
en Ngisa bin Mirjam (Jesus), beschreven vindt. De 
verhalen, die in hoofdzaak op den Bijbel berusten, 
doch in details daarvan aanzienlijk kunnen verschil- 
len, zijn in de heele Mohamm. wereld populair, en 
vooral is dat het geval met de geschiedenis van Joseph, 
die in de 12e Soera van den Kor'an uitvoerig verteld 
wordt. De Javaansche p. gaat onder den naam Tapel 
Adam (Adam’s nazaten) of Anbijo (Kitab al-Anbija’, 
Boek der Profeten); er zijn vsch. redacties bekend, 
waarvan sommige zeer uitvoerig zijn. Berg. 

Profeten-Ieerlingen en profetenscholen wor- 
den in den Bijbel vermeld voor den tijd van Samuel, 
Elias en Eliseus. Na den dood van deze laatste pro- 
feten worden ze niet meer genoemd. Ze schijnen in een 
soort gemeenschap samengeleefd te hebben. Onzeker is 
of een profeet aan het hoofd stond. Bij velen hunner 
was het profeteeren deelname aan de viering van den 
cultus met gezang, muziek en dans. Profeteeren moet 
dan genomen worden in den zin van Gods lof verkon- 
digen. Onbeslist moet de vraag blijven, of zij onder 
invloed stonden van een speciaal charisma. Een enkele 
maal bediende een profeet zich van hen om een godde- 
lijke opdracht te vervullen. Vgl. > Profetisme. C. Smits. 

Profetie is in ruimeren zin de uitspraak 
van een door God geïnspireerden > profeet, bijv. om- 
trent Gods Wil, een droomuitleg, enz. Vgl. •> Profe- 
tisme. In e n g e r e n en tegenwoordig meest ge- 
bruikelijken zin is p. de voorspelling van iets, dat 
toekomstig is en door geen natuurlijke kennis kan 
achterhaald zijn. 

A) Theologisch en apologetisch, a) Theologisch. 

Het spreken namens God veronderstelt als voorafgaand 
het meededen van de noodige kennis, wat uit twee 
dingen bestaat: het instorten van ken beelden, hetzij 
via de zintuigen door verschijningen (bijv. het „mene 
tekel” van Daniël), hetzij via de verbeelding door 
visioenen, dat dan in een droom of tijdens geestver- 
voering geschiedt (bijv. de droomen van Pharao), 
hetzij rechtstreeks in het verstand; en vervolgens het 
doen beoordeelen van de«.e kenbeelden, wat het voor- 
naamste is en alleen door den profeet zelf gebeurt 
(bijv. Joseph voorspelt de toekomst door beoordeelen 
van Pharao ’s droomen). Dit oordeel gaat zoowel over 
de beteekenis der kenbeelden als over hun goddelijken 
oorsprong. Hoewel God strikt genomen een volledig 
begrip van al het mee te deelen aan den profeet zou 
kunnen geven, zooals hij Hem ook zonder eenig begrip 


zuiver als spreekbuis zou kunnen gebruiken, wordt 
algemeen aangenomen, dat God Zijn profeet eenig, 
schoon geen volkomen inzicht geeft in de te verkondi- 
gen boodschap. De inhoud hiervan kan ofwel bestaan 
uit dingen, die een mensch ook zonder bijzondere open- 
baring kan kennen, bijv. de noodzakelijkheid der 
bekeering, of uit zaken, die God alleen bekend zijn, 
hetzij uit de bovennatuurlijke orde, als Gods wezen, 
hetzij uit de natuurlijke, als toekomstige, niet door 
nooclzakelijk werkende oorzaken teweeggebrachte, 
gebeurtenissen of verborgen, zuiver innerlijke ge- 
dachten en gevoelens. 

Ofschoon vele profeten voor hun leven tot dit ambt 
werden geroepen, spraken zij toch niet namens God 
krachtens een blijvende hun gegeven gesteldheid, maar 
krachtens een telkens voorbijgaande inwerking Gods, 
zoodat ze niet naar believen konden profeteeren 
(Eliseus en de Soenamitische vrouw). 

b) Apolog. Indien iemand dingen uit de natuur- 
lijkeorde meedeelt, die God alleen kan kennen, dan heeft 
men een bovenmenschel ijkt* kennis, bijv. over toekom- 
stige gebeurtenissen, waarvan men de juistheid metna- 
tuurl. middelen kan controleeren; daarvoor is natuurlijk 
vereischt, dat er een zekere en duidelijke voorzegging 
wordt gedaan over onberekenbare zaken. In dat geval 
is het zeker, dat God den profeet moet hebben bijge- 
staan; en zoo staat deze wonderbare kennis gelijk met 
wonderbare macht om teekenen en genezingen te doen. 
Zoo heeft de p. apologetisch dezelfde bewijskracht en 
moet behandeld worden als het > wonder. 

L i t. : S. Thomas, Summa Theologica (II. II, 171-173); 
v. Noort, De Vera Religione (69 vlg.) ; Garrigou-Lagrange 
O.P., De Revelatione (cap. XX). Pauwels . 

B) In de liturgie de lessen uit het Oude Testament, 
die op Paaschzaterdag en Pinkstervigilie worden ge- 
zongen vóór de wijding van de doopvont, alle gevolgd 
door een gebed, sommige ook door een tractuszang. 
Zij waren gekozen als voorafbeeldingen van het Doop- 
sel en de Doopgenaden, om tot laatste voorbereiding 
te dienen van hen, die het Doopsel gingen ont- 
vangen. Louwerse . 

Profetische boeken van de H. Schrift zijn van 
het O. T. de geschriften der > profeten, die bewaard 
gebleven zijn. Ze worden verdeeld in de geschriften 
der groote en der kleine profeten. De vier of vijf 
groote zijn: Isaïas, Jeremias en Baruch, Ezechiël, Da- 
niël. De twaalf kleine: Osee, Joël, Amos, Abdias, 
Jonas, Michaeas, Nahum, Habacuc, Sophonias, Ag- 
gaeus, Zacharias, Malachias. Uitgezonderd Jonas be- 
vatten ze w T at de profeten aan Israël verkondigd heb- 
ben. De Joodsche canon telt ook de geschiedkundige 
boeken van vóór de ballingschap (Josue tot en met de 
boeken der koningen) bij de prof. b. Het ccnigc p. b. 
van het N. T. is de Apocalyps van Joannes. C. Smits. 

Profetisme van Israël, Het profetisme, zooals 
het bij het Israëlietische volk wordt aangetroffen, is 
iets eigens. Het veronderstelt een bijzondere roeping 
van God tot het ambt. Feitelijk geschiedde deze roeping 
op verschillende manieren. Eveneens kon het ambt 
tijdelijk zijn of het geheele leven duren. Bij zijn arbeid 
als profeet stond de geroepene onder bijz. leiding van 
God. Evenals eenige eigenschappen aanwezig moesten 
zijn om door God geroepen te wmrden tot het profeten- 
ambt, waren er ook ken teekenen, waaraan de ware 
profeet van den valschen te onderscheiden was. Van 
rationalistische zijde zijn vsch. verklaringen gegeven 
om het p. te verklaren, o.a. nationaal enthousiasme, 
bedrog, geheimzinnige zielskrachten, pathologische 


211 


Profiel— Progressie 


212 


aanleg, enz. Deze verklaringen zijn onvoldoende. Ook 
is gewezen op gelijkende vormen in andere godsdien- 
sten. Deze laatste staan alle min of meer in verbin- 
ding met de > waarzeggerij. De eigenaardige vorm 
van liet Israëlietisch p. wordt nergens gevonden. 

L i t. : M. A. van den Oudenrijn, De prophetiae 

charismate in populo israelitieo libri quatuor (Rome 

1926). C. Smits . 

Profiel, eigenlijk: teekening * van een voorwerp 
van ter zijde. Verder: verticale doorsnede in de lengte 
of in de breedte. Zoo verstaar, men in de geologie 
onder p. een doorsnede door de aardkorst. E*m n a- 
t ii u r 1 ij k p. vindt men in ontsluitingen (alleen in 
bergachtig terrein over eenisre hoogte van beteekenis) 
of uit boringen. Door combinatie van talrijke kleinere 
p. komt men tot een normaal prufiol, dat 
de volgorde der lagen in een bepaald gebied weergeeft. 
Ten slotte kan men door verdergaande vergelijking een 
ideaalprofiel opstellen. Een p. geeft verder 
inzicht in de ligging der lagen, de tectoniek, is zelfs 
onmisbaar om deze uit de geologische kaart af te lei- 
den. liet verloop der oppervlakte in het p. wordt in 
de georaorphologie gebruikt om inzicht te krijgen in 
terrassen enz. J on 9 • 

Voor profiel van vrije ruimte (tech- 
niek), zie * Omgrenzingsprofiel. 

In de bouwk. is p. de doorsnede-vorm van een lijst- 
werk. Het p. is mede typeerend voor den bouwstijl. 
Een goed p. brengt de functie van het betreffende 
bouwdeel tot uitdrukking; het getuigt van een dragen, 
binden of bekronen. 

De Oude Egyptenaren profileerden zeer spaarzaam, 
de Grieken veel meer. Hun profileering was uiterst 
verfijnd, de afmetingen stonden in een vaste verhou- 
ding tot die van het geheele bouwwerk; vul. de hori- 
zontale bouwelementen (zuilbasis en kapiteel, 
hoofdgestel en vooral de afsluitende kroonlijst) hadden 
een p. Bij de Romeinen vergroofde het Gr. voorbeeld 
en ging de zuiverheid bij de toepassing teloor. 

In de Gotiek getuigde het profileeren van een geheel 
anderen grondslag: toen werden juist de verticale, 
opstrevende elementen krachtig geprofileerd; men den- 
ke aan de (bundel)pijlers, de gewelfribben, de tra- 
ceeringen in de glas- in -loodramen. De horizontale 
lijnen "werden slechts zwak gemarkeerd. Van een vaste 
verhouding tusschen de p. -af metingen en de grootte 
van de gebouwen was geen sprake meer. De Renais- 
sance baseerde zich meer op de Romeinen dan op de 
Grieken; de Barok eveneens, doch deze bouwstijl ont- 
wikkelde een eigen, zeer expressieve profileerings- 
kunst, die getuigde voor een diep begrip van het wezen 
van het profiel. 

De moderne architectuur wordt gekenmerkt door 
een opzettelijk weglaten van elk p., als reactie tegen 
de dikwijls begriplooze toepassing in de > neostijlen. 

In de meubelkunst vindt het p. overeenkomstig 
toepassing als in de bouwkunst; technisch wordt het 
door schaven verkregen, het kan dientengevolge alleen 
goed in de langsrichting van het hout worden aange- 
bracht. *>• Embden. 

Profiel ijzer noemt men al het staafijzer, waarvan 
de loodrechte doorsnede niet rond, niet vierkant of 
niet rechthoekig is. Materiaal: smeedbaar ijzer: vloei- 
ijzer of vloeistaal. Fabricage uitsluitend als walspro- 
duct. Van de meest gebruikelijke dwarsdoorsneden zijn 
de afmetingen genormaliseerd. Eenige veel voorko- 
mende p.: gelijk en ongelijkzijdig hoekijzer; T-ijzer; 
U-, goot- of kanaalijzer; dubbel T- of I-ijzer; Z-ijzer; 


Differdinger I-Grey p. met breede flensen. Meer spe- 
ciaal voor scheepsbouw: kraal- of bulbijzer; kraal- 
hoekijzer; kraal T-ijzer. Een afzonderlijke groep vormt 
het rail-p. Beijnes. 

Proficlziiiger, vaartuig, dat dient voor het zui- 
gen van zand en slib. De vorm van het schip komt 
overeen met de -> baggermolens. De zuigbuis heeft 
onder de waterlijn aansluiting met de zuigleHing naar 
de zandpomp in de machinekamer. Deze zandpomp 
perst de gezogen massa in de langszij liggende bakken 
of op den wal. De verankering en wijze van voortbe- 
weging is dezelfde als bij de baggermolens. 

L i t. : > Baggermolens. 

Profil ti, Ned. journaalfilmondememing, in tijds- 
orde de tweede in Ned. na > Polygoon. P. is gevestigd 
in Den Haag en distribueert sinds 1938 ook een Indisch 
journaal. 

Profondcvillc, gem. in de prov. Namen (XVIII 
240 C 2-3), aan de Maas; ca. 1 400 inw. (vnl. Kath.); 
opp. 707 ha; landbouw; steen-, kalk- en marmergroe- 
ven. Merkwaardige rotsketenen. 

Pro forma (Lat.) = voor den vorm, schijn, 
uiterlijkheid; om aan een (formeel) wetsartikel te 
voldoen. 

Prognaath noemt men menschenschedels, waar- 
bij dc kaken of tanden schuin naar voren uitsteken. 

Prognose, het voorzeggen van het ziekteverloop. 
Dit is pas mogelijk, als men den juisten aard der ziekte 
kent. 

Programmamuziek is in tegenstelling tot 
> absolute muziek gebonden aan voorstellingen van 
buiten-muzikalen aard, die in den vorm van een 
programma aan de compositie kimnen worden toege- 
voegd. Men onderscheidt psychische en realistische p., 
welke laatste zich vooral op het gebied van de klank- 
nabootsing beweegt. Bekend is Beethoven 's bijschrift 
bij zijn Pastorale-symphonie: „Mehr Ausdruck der 
Empfindung als Maïerei”. P. heeft altijd bestaan; het 
nabootsen van klokken en vogels bii de vocale compo- 
nisten der 15e en 16e e. hoort er evenzeer bij als de 
Biblische Historiën van Kuhnau (1700), en Sinfonie 
fantastique van Berlioz en de symphonische gedichten 
van Liszt en Strauss. 

L i t. : O. Klauwell, Gesch. der Programm-musik 

(1920) ; K. Schubert, Die P. (1933). Reeser. 

Progressie (Lat. progressio) = voortschrijding. 
1 ° Voor p. in de muziek, zie > Sequens. 

2° In de ziekteleer is p. de uitdrukking voor 
het voortschrijden van het ziekteproces en van de 
ziekteverschijnselen . 

3° Leer van definanciën. a) Inlei- 
ding. Gelijkmatigheid van druk van belastingen kan 
niet worden verkregen, indien een gelijk percentage 
van alle inkomens zou worden geheven. In het alge- 
meen kan men immers zeggen, dat elke toeneming van 
het inkomen voor den bezitter minder beteekenis 
heeft. Boven het minimum bedrag, noodig voor nood- 
zakelijk levensonderhoud, daalt de nuttigheidscurve 
van het inkomen in het algemeen eerst zeer geleidelijk, 
daarna sneller. Uiteraard is dit bij alle individuen ver- 
schillend. Hierop is de leer van de p. gebaseerd. De 
overheid mag van de hoogere toenemingen een hooger 
percentage voor belasting afnemen; zii bewerkt zoo- 
doende, dat de belasting gelijkmatig drukt. De grenzen 
van de p. zijn zeer moeilijk aanwijsbaar; uiteraard mag 
nooit 100 % van een toeneming woorden belast. Om 
practische en psychologische redenen ligt het maxi- 
mum veel lager dan 100 %. 


213 


Progressief stelsel — Projectie 


214 


In de leer van de p. worden een drietal theorieën 
onderscheiden: o.a. de leer van de gelijke genotsoffers, 
de theorie van het geringste offer (Edgeworth en 
Marshall) en de theorie, houdende dat een in-gelijke- 
mate-drukken slechts wordt verkregen, in dien de 
verhouding tusschen het genot, dat men ten gevolge 
van de belastingheffing moet missen eenerzijds, en 
het totaal-genot vóór de belastingheffing anderzijds bij 
iedereen hetzelfde is. Deze derde theorie is thans vrij- 
wel de gangbare. 

L i t. : o.a. Cohen Staart, Bijdr. tot de theorie der 
progressieve inkomstenbel. (1889) ; Bordewijk, De 
theorie der belastingen (1931) ; Marshall. National taxa- 
tion after the war (1917) ; Edgeworth. Papers relating to 
political economy (III 1925) ; van Gijn, De alg. beginselen 
voor de heffing van belastingen (1929) ; verder de vsch. 
handb. over de leer der financiën. M. Smeets. 

b) Ned. belastingrecht. Progressieve 
heffingen komen voor in de inkomsten-, gemeente- 
fonds- en verdedigingsbelasting, in de successie- en 
schenkingsbelasting, alsmede in de personeele be- 
lasting en in feite ten deele in de omzetbelasting (tabel 
A, bevattende de zgn. weeldegoederen). M . Smeets . 

c) Belg. belastingrecht. De Belg. 

rechtstreeksche belastingen, die een progressief ka- 
rakter hebben, zijn: de bedrijfsbelasting en de aanvul- 
lende personeele belasting; ook de tijdelijke nationale 
crisisbijdrage. De onrechtstreeksche belastingen met 
progressief karakter zijn: de successierechten; de regi- 
stratierechten op de oprichtingsakten van vreemde 
vennootschappen, die in België een zetel of een bijhuis 
hebben; de registratierechten op de protesten; en 
zekere zegelrechten, bekend onder den naam van 
klimmende of gegradueerde rechten. Rondou. 

Progressief stelsel, > Iersch stelsel; Ge- 
vangeniswezen. 

Progressieve kosten (handelsecon.) 
zijn die kosten, welke bij een productie-vermeerdering 
sterker toenemen dan de voortbrenging zelf. P. k. 
ontstaan vooral, wanneer het bedrijf boven zijn nor- 
male capaciteit wordt belast. Voorbeelden van p. k. 
zijn o.a. de loonen, wanneer in overwerk moet worden 
gewerkt; onderhoud en reparatie, wanneer er door 
overmatige bezetting geen tijd en gelegenheid is, om 
regelmatig de machines na tè zien. 

In een eenigszins anderen zin wordt het begrip 
ontmoet in de wet van de afnemende meeropbrengst. 
Het geldt dan meer algemeen en blijvend, en beteekent 
dat bij een gegeven econ. en techn. ontwikkeling over- 
matige expansie leidt tot een verhooging der kosten 
per eenheid. C. Janssens. 

Progressieve ontwikkeling ofanagenese 
(b i o 1.) is de positieve, voortschrijdende ontwikkeling 
of specialisatie van een orgaan. 

Progresso, uitvoerhaven van den Mexieaanschen 
staat Merida (XVII 608 A/B 1); circa 10000 inwo- 
ners. 

Prohészka, 0 1 1 o k & r, Hong. bisschop en kansel- 
redenaar. * 10 Oct. 1858 te Neutra, f 2 April 1927 
te Boedapest. Hij richtte zich vooral tot de Hong. 
intellectueelen om ze tot het Kath. geloof terug 
te brengen en paste het beginsel toe: godsdienstzin 
en hoogere cultuur zijn innig verbonden. Ook was 
hij de bezieler van de opkomende Christelijke arbei- 
dersbeweging. Zijn proza is ware lyriek. Hij stierf op 
den kansel van de universiteitskerk te Boedapest. 

Voorn, werken: Gott und die Welt (1893); 
Erde u. Ilimmel (1902); Die triumpbierende Weltan- 
schauung (1903) ; Belrachtungen über das Evangelium 


(1909). — U i t g. d. Schultz (25 dln., met biogr.). — 
Lit. : Brisits, Prohaszka-studien (1927). A. C ar dijn. 

Prohibitieve rechten, invoerrechten, welke 
zoo hoog zijn, dat invoer practisch onmogelijk is. De 
binnenlandsche producent verkrijgt dan een monopo- 
listische positie. 

Prohibitionisme, stelsel van drankwetgeving 
door prohibitie of totaal staatsverbod van alcohol- 
houdende dranken. Zie > Alcoholverbod. 

Projectie. 1° (Meet k.) In de planimetrie en 
de stereometrie 
wordt de ortho- 
gonale (parallel) 
projectie meestal 
kortweg p. ge- 
noemd. In een 
plat vlak is de 
projectie van 
een punt P op 
een lijn 1 het 
voetpunt P' van 
de loodlijn uit 
P op 1 neergelaten; de projectie van het lijnstuk PQ is 
het lijnstuk F'Q' (fig. 1). Zie verder > Parallelprojectie. 

In de beschrijvende meetkunde worden methoden 
ontwikkeld om figuren in de ruimte af te beelden op een 



plat vlak, de zgn. projectiemethoden. De meest alge- 
meene is de centrale projectie. Men gebmikt 
hierbij (fig. 2) een vast vlak r, projectievlak of tafe- 
reel, en een vast 
punt C, centrum 
van projectie. De 
plaats van C 
wordt bepaald 
door den distan- 
tiecirkel (fig. 3), 
die de orthogona- 
le projectie Cj van 
C op t tot mid- 
delpunt en de 
distantie, den af- 
stand a van C tot 
t, tot straal heeft. 

De projectie van 
een punt P is het 
snijpunt P' van 
den projecteerenden straal CP met z. Een figuur pro- 
jecteert men door haar punten te projecteeren. De 
projectie van een rechte 1, die niet door C gaat, is 
een rechte 1'. Daar 1 door 1' nog niet bepaald is, 
geeft men als 1 niet evenwijdig met z loopt, op 1' 
twee punten aan, nl. het doorgangspunt D (snijpunt 




215 


Pro j ectief — Pro j ectiel 


216 


van 1 met z) en het vluchtpunt V' (snijpunt van een 
rechte door C, evenwijdig aan 1, met t). Een plat vlak 
a wordt bepaald door zijn doorgang d (snijlijn met z) 
en zijn vluchtlijn V' (snijlijn van een vlak door C, 
evenwijdig aan a, met t). 

Andere in gebruik zijnde projectiemethoden zijn de 

> perspectief, de orthogonale en scheeve > parallel - 
projectie en de orthogonale en scheeve > axonometrie. 

L i t. : > Beschrijvende meetkunde. v. Kol. 

2° In de cartographie onderscheidt men 
conventioneele projecties, namelijk 
die langs graphischen of arithmetischen weg zijn afge- 
leid, tegenover andere p., die althans ten deele langs 
projectieven weg uit den bol zijn ontstaan. 

Eenerzijds moet men tot de conv. p. rekenen een 
aantal gewijzigde >C5 T linder- of > kegelpvojecties, ont- 
staan voordat de theorie der bij de afbeelding op- 
tredende vervormingen geheel ontwikkeld was, en die 
slechts schijnbaar een betere afbeelding geven dan de 
eenvoudige cylinder- en kegel projecties. Hiertoe be- 
hooren de onechte kegelprojectie van > Bonne en de 
onechte cylinderprojectie van > Mercator en Sanson 
(zie sub > Flamsteed). 

Verder moet tot de conv.p. worden gerekend een 
aantal ontwerpen, die zich ten doel stellen de geheele 
aarde in een plat vlak af te beelden (plani- 
s p h e e r) en hetzij graphisch hetzij langs arith- 
metischen w T eg zijn afgeleid: bijv. de cirkelnetkaarten 
van Lambert en van v. d. > Grinten, de hartvormige p. 
van Stab en Werner (grensgeval van p. van Bonne), 
de p. van > Babinet (Mollweide). Hetzelfde kan ook 
bereikt worden door afleiding van de azimuthale 
projecties: de planispheer van Hammer. Ten slotte 
zijn als bijz. kaarten nog te noemen de Amer. poly- 
conische p., de > globulairprojectie en de Pruisische 
polyederprojectie. 

Lit. : Groll, Kartenkunde (I 2 1922 , 72 vlg.). Jong. 

3° In de n a t u u r k. is p. het op een scherm 
ontwerpen van een reëel, vergroot beeld van een daar- 
toe geschikt, doorzichtig (diascoop) of ondoorzichtig 
(episcoop) voorwerp, dat met een sterke lichtbron 
verlicht wordt. Voor het projecteeren van zeer kleine 
voorwerpen dient de methode der > microprojectie. 
Het gebruikte instrument, het projectietoestel, be- 
staat in hoofdzaak uit lichtbron, > condensorlens en 
projectielens. Ook het toestel, waarmee een film ge- 
reproduceerd wordt, realiseert in principe een pro- 
jectie van de kleine filmbeelden. Rekveld. 

4° In de psychiatrie verstaat men onder 
projectie een geestelijk verschijnsel, w r aarbij nei- 
gingen of gevoelens, die in den persoon zelf bestaan, 
onbewust verschoven worden in andere personen of 
zaken. Als bijv. iemand een ander haat, kan bij hem 
het gevoel ontstaan, dat de ander hem haat. Zooweel 
in het. normale als in het neurotische en psychotische 
geestesleven speelt de p. een groote rol; bij sommige 
gevallen van -> paranoia en •> hallucinaties is de p. 
een fundamenteel verschijnsel. v. d. Sterren. 

Projectief (meet k.). Een projectieve betrek- 
king of proj. verwantschap of projectiviteit tusschen 
twee pun ten reeksen 1 en V beslaat hierin, dat aan elk 
punt A van 1 één punt A' van 1' is toegevoegd en aan elk 
punt A' één punt A; A, B, C.. . . en A', B',C'. . . . 
zijn dan proj. puntenreeksen. > Perspectief. Een proj. 
betrekking tusschen twee stralen waaiers brengt een 

> kegelsnede voort, d.w.z. de meetk. plaats van de 
snijpunten der aan elkaar toegevoegde stralen is een 
kegelsnede. Teeken voor projectief: 7V- 


Ook tusschen twee vlakken en in de ruimte kunnen 
projectieve betrekkingen gedefinieerd worden (> 
collineatic, > correlatie, > pool verwantschap, > nul- 



stelsel). Door zoo’n betrekking wordt elke fig. in 
een andere fig. omgezet of getransformeerd (pro- 
jectieve transformatie). Eigenschappen van fig., w T elke 
bij projectieve transformaties behouden blijven, 
worden projectieve eigenschappen 
genoemd (bijv. de stelling van •> Pascal). Zulke 
eigenschappen wmrden bestudeerd in de projec- 
tieve meetkunde. 

Lit.: Hk. de Vries, Bekn. Leerb. der Proj. Meetk. 
( 1923 ). v. Kol. 

Projectiel (k r ij g s k.), voorwerp, dat door 
mechanische of scheikundige krachten wordt voortge- 
worpen. Bij de blijden, katapulten enz. geschiedde dit 
door mechanische krachten, bij moderne vuurwapenen 
spelen scheikundige krachten een rol. Tot de invoering 
van het getrokken geschut (1858) w^aren de p. bolvor- 
mig, daarna cylindro-ogivaal; tijdens den Wereldoor- 
log zijn kleine wijzigingen in den vorm aangebracht, 
o.a. is het p. slanker gemaakt en de achterkant afge- 
schuind om den luchttegenstand beter te overwinnen. 
De oudere p. waren ong. 2-3 kalibers (d.w.z. 2-3 maal 
zoo groot als de doorsnede van het p.) lang, de beschrij- 
vende lijn van den kop had een straal van 2-3 kalibers, 
de moderne p. zijn max. 5 kalibers lang, de straal van 
het ogief bedraagt tot 8 kalibers. Achter het ogief 
bevindt zich de centreering, d.i. een kleine verdik- 
king van het cylindrisch gedeelte om het p. in het vuur- 
wapen te centreeren. Achter aan het p. bevinden zich 
één of meer koperen banden, waarin de trekken van 
het vuurwapen groeven snijden om aan het p. de ver- 
eischte rotatie te geven ter stabiliseering in de baan en 
tevens dienen zij voor gasafsluiting. Men onderscheidt 
> granaten, > granaatkartetsen en -> brisant-granaat- 
kartetsen. 

Het uit den Wereldoorlog bekende Parijskanon ver- 
schoot op een afstand van ruim 100 km projectielen, 
w’aar de trekken tevoren op het cylindrisch gedeelte 
waren aangebracht. 

Lichtprojectielen zijn gevuld met één 


217 


Projectieplaatje — Proletariaat 


218 


of meer verïichtingspatronen, die met een valscherm 
zijn verbonden. Het projectiel is voorzien van een 
tijdbuis; bij het springen komen de lichtpatronen 
vrij, beginnen te branden en door middel van het 
valscherm daalt het licht langzaam. Zie verder ook 
de artikelen > Lichtgevende munitie; Eenheids- 
projectiel. Nijhoff. 

Projectieplaatje, -> Diapositief. 

Projectiestelling (meet k.) houdt in, dat in 
driehoek ABC geldt a 2 = b 2 + c 2 ± 2bp, waarin p de 



projectie van de zijde c op de zijde b is; het plusteeken 
geldt, als hoek A stomp, en het minteeken, als deze 
schern is. 

Projectieve eigenschappen, -> Projectief. 

Projectieve meetkunde bestudeert die eigen- 
schappen der figuren, welke behouden blijven bij een 
projectieve transformatie (■> Projectief). 

L i t. : Hk. de Vries, Beknopt Leerboek der Proj. 
Meetkunde (1923); Th. Reye, Die Geometrie der Lage 
(I 5 1909, II *1907, III 4 1910). v. Kol 

Projcctiviteit, > Projectief. 

Project-methode. Deze manier van onderwijs- 
geven, Amerikaansch van oorsprong, maar (vroeger) in 
Sowjet-Rusland het radicaalst doorgevoerd, is, evenals 
het Duitsche > Gesamtunterricht en de meth. der > 
belangstellingscentra van Decroly, een vorm van > 
concentratie, echter zoo, dat de leervakken hun zelf- 
standigheid verliezen: niet in leervakken dus, maar in 
stofcomplexen of projects (project = vooraf 
beraamd onderwerp) wordt de leerstof in de school ge- 
bracht en dan, in klas en werklokaal, door onderwij- 
zers en leerlingen, in > arbeidsgemeenschappen ver- 
eenigd, aan alle zijden bekeken en op alle mogelijke 
manieren bestudeerd, behandeld en verwerkt. Zulke 
projects of stofgeheelen zijn bijv. : het bouwen van een 
huis; de bewerking van den grond; de kleeding; de 
zon; een reis om de wereld; Kersttijd. In Amerika 
is alle onderwijs bij deze methode op stoffelijken voor- 
uitgang en welvaart, in Rusland werd het bovendien 
op commun. partijbelangen gericht. In Christelijken 
zin toegepast, heeft het complex -onderwijs stellig iets 
goeds, maar het schijnt niet aan te bevelen, aan lezen, 
schrijven, rekenen reeds van den beginne af hun zelf- 
standigheid als leervak te ontnemen. Rombouts. 

L i t. : J. A. StevenBon, The project method of tea- 
ching (1921) ; P. A. Diels, Op paedag. verkenning (1927). 

Pro Juventute, neutrale vereeniging voor be- 
strijding der jeugdcriminaliteit, bestudeering van toe- 
standen en vraagstukken, duurzame verzorging van 
crimineele en verwaarloosde kinderen, voorlichting 
der rechterlijke macht, rechtsbijstand, patronaat. 
Werkt zoowel voor jongens als meisjes van alle ge- 
zindten. Bestaat in vrijwel alle arrondissementen van 
Ned. De eerste vereeniging is gesticht door prof. Van 
Hamel in 1905; sedert 1928 federatieve samenwerking. 
Heeft in haar dienst de ambtenaren voor de Kinder- 
wetten. > Kinderbescherming. B. Smeets . 


Prokletije-gebergte, > Noord-Albaneesche 
Alpen. 

Prokoüew, Serge j Serge jewitsj, 
pianist en componist. * 23 April 1891 op het landgoed 
Sonsowka (gouv. Jekaterinoslaw). Leerling van het 
conservatorium te Petrogad (Liadow, Rimskij-Korsa- 
kow). Een der belangrijkste moderne componisten. 
Zijn muziek is a-romantisch en soms barbaarsch -getint. 

Werken: 3 pianoconcerten ; 5 pianosonaten ; 

vioolconcert op. 19 ; 2 symphonieën ; Scythische Suite op. 
20 ; balletten ; 4 opera’s. 

Prokop de Jongere, Hussietenleider, f 30 Mei 
1434. Afgevallen priester, die evenals P. de Oudere 
tot de radicale Taborieten behoorde, maar zich na 
Zizka’s dood van hen afscheidde. Hij sneuvelde in den 
slag bij Lipan. 

Prolaps (genees k.), > Verzakking. 

Prolatio, begrip, dat in de mensurale muziek de 
betrekkelijke waarde der noten bepaalt. Naargelang 

. kunnen de brevis en de semibrevis een notenwaarde 

rijgen, die overeenstemt met die van onze huidige 
9 In 8 In 8 1* of 2 / 4 maten. Men onderscheidt p. major 

(q — J J J) en p. minor ( ^ =J J) Lenaerts. 

Prolepsis (< Gr. pro = tevoren; lambanein = 
nemen), in de stijlleer een logisch te vroeg plaatsen van 
een woord of zinsdeel. Bij zinconstructie, bijv.: Wie 
denk je dat er is ? Bij plaatsing van adjectief of parti- 
cipium, dat eigenlijk een gevolg te vroeg noemt, bijv.: 
warm water opzetten; Vondel: Emmamiel, wiens over- 
streepte borst / Met roeden wiert gegeeselt en ge- 
dorscht. v. d. Eerenbeemt. 

Prol es, A n d r e a s, Augustijn. * 1429 te Dres- 
den, f 1503 te Kulmbach. Groot ijveraar voor de Sak- 
sische Congregatie: een vereeniging van Augustijnen- 
kloosters, die zich ter wille eener strengere observan- 
tie van de zgn. conventualen hadden afgescheiden. 
Hij zelf was hiervoor van 1460 tot 1503 bijna onaf- 
gebroken vicaris -generaal. De Augustijnen van Haar- 
lem en Enkhuizen behoorden eenigen tijd tot deze 
congregatie. 

L i t. : Ossinger, Bibl. Aug. (Ingolstadt 1768) ; F. X. 
Duynstee O.E.S.A., Maarten Luther in de kritiek (1927) ; 
Lex. Theol. Kirche (VIII). Claesen. 

Proletariaat (<(Lat. proletarius, ( proles = 
kroost, nageslacht), wel te onderscheiden van > 
pauperisme, letterlijk: de klasse dergenen, die alleen 
maar goed zijn om kinderen te krijgen en van den aard- 
schen welstand precies genoeg daarvoor mogen hebben. 
Tegenwoordig verstaat men eronder de groote maat- 
schappelijke groepen, wier eerste kemmerk is: b e- 
staansonzekerheid (in dien zin spreekt 
men bijv. ook van intellectueel p.), omdat den prole- 
tariër, ook al heeft hij werk en zelfs een voldoende 
inkomen voor zijn eigen behoeften en die van zijn gezin, 
geen gelegenheid gegeven wordt om door sparen te 
komen tot de vorming van een bescheiden eigendom- 
metje; zoodoende hangt zijn bestaan alleen af van 
werkgelegenheid ; en ook voor zijn kinderen ziet de 
proletariër geen betere toekomst dan zijn eigen le- 
vensomstandigheden. Het p. krijgt daarmee een min 
of meer erfelijk karakter. De groote steden zijn ten 
gevolge van den „trek naar de stad” haarden van 
proletariërs geworden, ofschoon volgens Quadragesimo 
Anno het p. ook ten platten lande voorkomt. Het begrip 
heeft dus wel een andere beteekenis dan in den Romein - 
schen tijd, toen er alleen onder verstaan werden zij, 
die beneden de onderste belastinggrens vielen en daar- 


219 


Proletariërs aller landen vereenigt U! — Promotie 


220 


mee tevens aanvankelijk ook geen soldaat konden 
worden. 

Sinds Marx heeft het woord p. een bijbeteekenis ge- 
kregen, die terug te brengen is op de bestaansonzeker- 
heid, en wel is het nu de klasse, die door haar 
economisch zwakke positie op de arbeidsmarkt immer 
het onderspit delft tegen de kapitalistische onder- 
nemers. Zoo zien we uit dit begrip p. den klassenstrijd 
groeien. Sinds het > Communistische Manifest de 
proletariërs aller landen uitnoodigde, zich te vereeni- 
gen, is het socialisme gaan strijden voor de verheffing 
van het p. door te streven naar afschaffing van den ■> 
privaateigendom der productiemiddelen, om deze in 
handen van de gemeenschap te brengen. Het com- 
munisme daarentegen zoekt deze verheffing in de 
dictatuur van hot p. (Leninisme) als orgaan van het 
openbaar gezag. Dit is zuiver klasse-absolutisme, dat 
zich uit in alg. onteigening ten bate van één klasse, 
die der proletariërs, en in een volkomen rechteloosheid 
der bourgeois, koelakken en andere niet-proletariërs. 
Geheel anders de leer der Kerk, zooals die met name in 
Quadr. Anno te vinden is. De paus wijst op de tegen- 
stelling: „enkele rijken” naast de „ontzaglijke massa 
proletariërs” en wil een betere goederenverdeeling door 
„passende en krachtdadige maatregelen” (we denken 
aan onteigening der latifundia, een behoorlijke loon- 
politiek in een geordend bedrijf), om zoodoende een 
einde te maken aan de maatschappelijke ontworteling, 
die het p. is. Spaarzaamheid en zóó bevrijding van de 
als een looden last drukkende besta ansonzekerheid, 
zorg voor de toekomst. Dit klopt wonderwel met de 
eigendomsleer van Aristoteles, St. Thomas en Leo 
XIII. „Wie niet uit alle krachten meewerkt aan de ver- 
lossing uit het p. (•> deproletarisatie), veroorzaakt de 
vernietiging der samenleving door omwentelende 
krachten.” Dit is inderdaad de redding van het p., dat 
door geen > N.E.P. of jarenplannen uit zijn bestaans- 
onzekerheid zal worden verlost, maar uitsluitend door 
de leer des Evangelies, mits deze verstaan wordt door 
ieder, wien het aangaat. Keulemans. 

L i t. : Quadragesimo Anno en commentaren. 

Proletariërs aller landen vereenigt U!, 
slotzin (Duitsch) van het > Communistische Manifest. 

Proli, P i c t e r, Ned. bankier. * 22 Sept. 1671 
te Cöme (Italië), f 30 Juni 1733. P. behoorde tot een 
Ital. geslacht. Hij verliet Milaan in 1684, vestigde zich 
in de Nederlanden, en stichtte er het beroemde ban- 
kiershuis de Ih-oli te Antwerpen, dat haast de functie 
van staatsbank vervulde. Hij ontwierp het plan van 
de beroemde Compagnie van > Oostende. Alhoewel P. 
betrokken was in minder zuivere ondernemingen (slaan 
van valsche Fransche munt), werd hij door keizer 
Karei VI in den adelstand verheven. Zijn zonen 
werden in het bestuur der Oostenrijksche Nederlanden 
opgenomen. 

Prolongatie is de ter effectenbeurze van Amster- 
dam meest in gebruik zijnde wijze van geldleening tegen 
onderpand van effecten. Het kenmerkende voor het p.- 
contract of de p.-akte, zooals deze is vastgesteld inge- 
volge art. 2 lid 2 der Beurswet 1914 en het Reglement 
van de Ver. v. d. Effectenhandel te Amsterdam, is, dat 
het geld wordt verstrekt voor één maand vast, wat den 
geldgever betreft, terwijl de geldnemer binnen deze 
maand het geld eiken dag kan teruggeven. De in onder- 
pand gegeven effecten moeten een hoogere beurs- 
waarde (surplus) vertegenwoordigen dan de geleende 
som bedraagt. Dit vereischte surplus pleegt in procen- 
ten van het geleende bedrag te worden uitgedrukt. De 


geldgever heeft volgens de p.-akte het recht tot herbe- 
leening der in onderpand genomen stukken. Huysmans. 

L i t. : W. M. J. v. Lutterveld, Effecten (1933). 

In België wordt het p. -contract ter effecten- 
beurze altijd afgesloten voor een halve maand, vasten 
termijn voor beide partijen. De in onderpand gegeven 
effecten moeten een surplus van 25 % vertegenwoor- 
digen op de geleende som. Her beleen ing der in 
onderpand ontvangen effecten is practisch uitge- 
sloten. J . C ar dijn. 

Proloog (< Gr. prologos = voorrede), in de Oud- 
Grieksche tragedie de eerste spreekscène, vóór het 
eerste > stasimon, veelal de > expositie bevattend. 
Later inleidende toespraak van den proloogzegger tot 
de toeschouwers van een drama (middeleeuwsch drama; 
ook nu nog wel, bijv. A. Laudy, Paradijsvloek), ofwel 
vervangen door het voorspel, bijv. Goethe, Faust, 
Prolog im Himmel. v. d. Eereribeemt. 

Promammalia ofoerzoogdieren, naam 
door Haeckel gegeven aan een hypothetische fossiele 
diergroep, waarvan alle zoogdieren zouden afstammen. 

Promenadedek, hoog gelegen dek op passa- 
giersschepen, zooveel mogelijk ruimte biedend voor 
verblijf van passagiers aan dek. 

Promesse, een verhandelbaar papier, waarin de 
onderteekenaar zich verbindt tot betaling van de erin 
uitgedrukte som, hetzij aan de order van een bepaald 
persoon, hetzij aan toonder. Volgens Ned. W. v. K. 
art. 229c vlg. moet de p. aan toonder de juiste dag- 
teekening der oorspr. uitgifte bevatten en de houder 
moet binnen drie dagen na de overname van het papier, 
maar in ieder geval binnen drie dagen na den dag, 
die in de p. voor de betaling is aangegeven, voldoening 
vorderen. De p. verjaart met 6 maanden. Ariëns. 

In het Belg. recht wordt de p. niet speciaal 
behandeld. Zij vindt haar behandeling in de wetgeving 
op den wisselbrief en op het orderbriefje (wet van 20 
Mei 1872, gewijzigd door de wetten van 10 Juli 1 Q 77 
en van 19 April 1924, alsook door die van 31 Dec. 
1 933 tot ratificeering van de internationale Conventie 
van Genève van 7 Juni 1930 over de eenmaking van 
het wisselrecht), alsook in de wetgeving op de chèques en 
andere betaalbrief jes (wet 20 Juni 1873, aangev. door de 
wet van 31 Mei 1919). » Chèque; Wissel. Rondou . 

Promcssecrcdict, credietverleening in den 
vorm van disconteering. De geldgever (als regel een 
bank) disconteert van den geldnemer een door dezen 
onder teekende * promesse, gesteld aan de order van 
den geldgever. Zie > Disconto. Voor crediet- 
promesse, zie > Crediet. 

Promctheus (Gr., = hij, die vooruitdenkt) (G r. 
m y t h.). Volgens de sage vormde hij menschen uit 
klei en maakte ze levend door het vuur, dat hij van 
den Olympus gestolen had. Daarom klonk Zeus hem 
aan den Kaukasus, waar een gier telkens aan zijn 
aangegroeide lever kwam knagen. Ten slotte door 
Hercules bevrijd. Weijermans. 

Promiscuïteit, vrij geslachtelijk verkeer tus- 
schen mannen en vrouwen. Over de vraag van het be- 
staan der p. zie > Gezin (historische ontwikkeling). 

Promoiitorium is dat gedeelte van den binnen- 
wand van de trommelholte van het gehoororgaan, 
hetwelk tegelijk den buitenwand van het slakkenhuis 
vormt. 

Promotie. In Ned. wordt de doctorale graad niet 
verleend door het doctorale examen alléén, maar door 
een bijz. academische plechtigheid, die den naam van 
promotie draagt en waartoe het doctorale examen 


221 


Promotor — Propaganda 


222 


toegang verleent. Zij bestaat in het bevorderen tot 
doctor na voorafgaande verdediging van een proef- 
schrift en zes, niet op het onderwerp van het proef- 
schrift betrekking hebbende stellingen (waaraan echter 
andere kunnen worden toegevoegd) tegen de beden- 
kingen hetzij van allen, die tot het inbrengen daarvan 
van den rector magnificus vergunning krijgen, hetzij 
van de hoogleeraren der faculteit, ten overstaan van 
den senaat (publieke p.) of van de hoogleeraren der 
faculteit als senaatscommissie (private p.). Bij deze 
plechtigheid, waarbij de hoogleeraren hun ambtsge- 
waad dragen, is de rector magnificus voorzitter; maar 
het plechtige verleen en van den doctorstitel wordt door 
den promotor verricht. Deze is een hoogleeraar, 
door den senaat aangewezen, die het proefschrift en 
de stellingen moet goedkeuren. 

De p. is steeds openbaar. De promovendus laat 
zich gewoonlijk door twee „paranimfen” ter zijde staan. 
De verdediging duurt een uur en wordt beëindigd door 
de gebruikelijke mededeeling van den pedel: „hora 
est”. Na de verdediging gaan senaat of senaatscom- 
missie in beraad en bij het heropenen van de zitting 
wordt door den rector magnificus het „judicium” uit- 
gesproken. Daarna heeft het bevorderen tot doctor 
plaats. Als bewijs der toekenning van den doctoralen 
graad ontvangt de doctor een in het Latijn gesteld ge- 
tuigschrift, waarvan het model door den min. van 
Onderwijs wordt vastgesteld. Schrijnen. 

In België w T ordt in het algemeen de doctorale graad 
verleend door het doctoraal examen. Uitzondering 
nochtans voor de graden van doctor in de wijsbe- 
geerte en letteren, en van doctor in de wetenschappen. 
Deze worden slechts verleend na het voordragen van 
een dissertatie en de openbare verdediging van stel- 
lingen, waarna de promotie geschiedt. 

Voor het bekomen van den graad van geaggregeerde 
van het hooger onderwijs wordt eveneens liet voor- 
dragen van een dissertatie en de verdediging van 
stellingen opgelegd (wet 21 Mei 1929 op de academi- 
sche graden, art. 12-19). Rondou. 

Promotor, 1° aan de universiteit; > Promotie. 

2° (Bedrijfseconomisch) Degene, die 
het ondernemingsproject opstelt, vooral de kapitaal- 
acquisitie verzorgt en al die werkzaamheden verricht, 
die aan de oprichting voorafgaan. Ook bij de fusies 
e.d. speelt hij een rol. Zijn loon krijgt hij meestal in 
den vorm van oprichtersaandeelen of winstbewijzen. 
Door den beroeps-promotor heeft dit wmord, vooral in 
Amerika, een slechten klank gekregen. De p. heeft bij 
de definitieve oprichting zijn taak beëindigd. Men 
verwarre den p. vooral niet met den ondernemer. 

L i t. : W. H. Lough, Busines finance (1917). v. Vugt. 

3° (K e r k. recht) > Proces (sub E). 

Promptcassa (handelsecon.), ook wel 
netto-cassa genoemd, een conditie, waarbij de 
betaling moet geschieden bij de levering der goederen. 

Prompte affaire (handelseco n.), een 
koopovereenkomst, waarbij de levering binnen zeer 
korten tijd moet geschieden. De lengte van dezen 
levertijd is voor verschillende branches niet dezelfde 
en zelfs voor dezelfde branche in verschillende handels- 
plaatsen niet gelijk (1 dag, 8 dagen, enz.). 

Promptuarium (< Lat. promptus < promere 
= voor den dag brengen). Vandaar: waar men iets 
uit kan halen; thans gewoonlijk een boekje, w T aarin 
stukken verzameld zijn, die men vaak noodig heeft en 
dus bij de hand wil hebben, bijv. Promptuarium Sa- 
ccrdotis, een dgl. boekje met gebeden voor den priester. 


Bekend is met name het Promptuarium musicum, 
1° een verzameling motetten, grooten deels van Ital. 
meesters, door Abr. Schade uitgegeven (4 dln.l611-’17). 
2° Een verzameling motetten met basso continuo, 
uitgegeven door J. Donfried (3 dln. 1622- ’27). 

Promulgatie is afkondiging. •> Wet (kerkel.). 

Pronaos (Gr., = voortempel), ruimte van den 
Griekschen tempel, die vóór den echten tempel, den 
na os, lag, en gevormd was door de voortzetting van 
diens zijmuren. 

Pronikgetal, product van twee getallen, die 1 
verschillen, bijv. 30 = 6 x 6. 

Pronk, C o r n e 1 i s, schilder en teekenaar. 
* 1691 te Amsterdam, f 1759 aldaar. Leverde vooral 
stads- en landgezichten voor de gravure ter illustratie 
van topogr. werken. 

L i t. : v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. 

I^onkboon, > Boon. 

Pronkerwt, > Lathyrus. 

Pronomen, Lat. naam voor > voornaamwoord. 

Proost (Lat.: praepositus) wordt in N e d. de 
geestelijke genoemd, die aan het hoofd staat van een 
kathedraal > kapittel. De benoeming van den p. is 
aan den H. Stoel voorbehouden (C.I.C. can. 396 § 1), 
doch geschiedt op voordracht van den diocesanen bis- 
schop. De p. roept het kapittel bijeen en heeft de 
leiding in de vergaderingen. Ook bezit hij nog eenige 
andere bijz. rechten, o.m. het recht om den bisschop de 
laatste H. Sacramenten toe te dienen en na diens over- 
lijden de kerkelijke uitvaart en begrafenis te ver- 
richten. W. Mulder. 

In België is p. de priester-bestuurder van een 
Christelijke sociale organisatie. Hij draagt de verant- 
woordelijkheid in de aangelegenheden van godsdien- 
st igen of zedelijken aard; de werken voor godsdien- 
stige, zedelijkc en cultureele opvoeding staan recht- 
streeks onder zijn bevoegdheid. Kuypers. 

Proostracum , > Belemnoidea. 

Propaancarbonzuur, een andere naam voor 
> boterzuur. 

Propaedeutica, 1° (algemeen) de voor- 
bereiding tot de studie van een wetenschap. 

2° In de rechtsgeleerdheid komt hier- 
mede ongeveer overeen de > Encyclopaedie der rechts - 
geleerdheid. 

Propaganda (<Lat. propagare = verbreiden). 
Met p. worden aangeduid de verschillende middelen, 
w r aardoor men tracht de verspreiding te bevorderen 
van een bepaalde, meestal religieuze of politieke, mee- 
ning, of de verbreiding van denkbeelden omtrent hy- 
giëne, veiligheid, e.d. 

Propaganda, voluit Sacra Congregatio de 
Propaganda Fide = H. Congregatie tot Voortplanting 
des Geloofs, kortweg de Propaganda genoemd, is het 
centrale instituut voor het missie wezen in de Kath. 
Kerk. 

Ontstaan en geschiedenis. Toen na de groote ont- 
dekkingen in de koloniale missie der Spaansche en Por- 
tugeesche vorsten, door de decentralisatie en politieke 
invloeden, vele misstanden ontstonden en de Romein- 
sche Curie onder invloed der reformatiebeweging weer 
intensiever het oog richtte op den missieplicht der 
Kerk, werd de behoefte aan een centrale leiding in een 
vooropgesteld plan meer algemeen. Aanvankelijk 
zocht men de oplossing in tijdelijke kardinalen -con- 
gregaties, zooals die van Pius V, in 1568, en die van 
Clemens VIII, in 1599 bijeengeroepen. Bijna tegelij- 
kertijd ontwierp de Brusselsche Carmelietenprior, 


223 


Propanon — Proportioneele kosten 


224 


> Thomas van Jcsus, een plan voor een op te richten, 
blijvende Congregatie tot Voortplanting des Geloofs 
(1613). Dezelfde idee werd verspreid door zijn orde- 
broeder Domini- 
cus a Jesu Maria 
en den Capucijn 
Hiëronymus van 
Narni. Reeds en- 
kele jaren daar- 
na richtte paus 
Gregorius XV dit 
instituut op en 
bevestigde het 
door de bul le 
Inscrutabili van 
2 Juni 1622. Doel 
was, het geheel e 
missiewezen te 
brengen onder 
leiding van den 

H. Stoel en het aan staats- en leekeninvloed te ont- 
trekken. Groote moeilijkheden waren te overwinnen, 
zoowel bij Spanje en Portugal, die hun > patro- 
naatsrechten wilden handhaven, als bij verschillende 
missioneerende orden zelf, die zich aan de nieuwe lei- 
ding moesten aanpassen. Voorloopig beperkte zich 
daarom de werkkring tot de Prot. landen en de Ooster- 
sche Kerken, doch het univorseele karakter van het 
instituut stond van het begin af den leiders voor oogen. 
De eeuwen door heeft de P. de uitsluitend godsdienstige 
opvatting der missie bewaakt tegen politieke baat- 
zuchtigheid; zij is weliswaar geslagen door den roof 
van haar bezittingen in 1798 en 1808 door de Fran- 
schen, en het laatst in 1884 door Italië, doch nooit ver- 
nietigd; integendeel, in de 19e eeuw is zij werkelijk 
geworden, wat in haar doelstelling lag uitgedrukt. 

Inrichting en werkwijze. Het rechtsgebied der P. 
strekt zich thans uit over alle streken, waar nog geen 
kerkel. hiërarchie is gevestigd, of de organisatie nog niet 
voldoende is ontwikkeld. Globaal genomen vallen 
hieronder: geheel Afrika, behalve enkele bisdommen 
in het Noorden en Angola; geheel Azië, behalve 
de Philippijnon; geheel Oceanië en vsch. gebie- 
den van Amerika en Europa. Tot haar bevoegdheid 
belmoren o.a. de aanstelling en verplaatsing van mis- 
siepersoneel, de oprichting van nieuwe kerkelijke ge- 
bieden, de regeling der kerkelijke aangelegenheden 
(met uitzondering van geloofszaken, huwelijkskwesties 
en alg. voorschriften voor den ritus), het oppergezag 
over colleges en seminaries voor toekomstige missiona- 
rissen en missiegenootschappen, en over de drie alge- 
meene, zgn. pauselijke missiegenootschappen: het 

> Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, en dat 
der H. Kindsheid, het St. > Petrus-Liefdewerk, den 

> Priestermissiebond. 

Aan het hoofd der P. staat een kardinaal -prefect 
(van 1918 tot 1932 de Nederlander kard. van Rossum, 
thans kard. Fumasoni-Biondi). Maandelijks komen de 
ca. 20 kardinalen, die aan de P. verbonden zijn, in 
alg. vergadering bijeen; de prefect brengt tweemaal 
per maand verslag uit aan den H. Vader. De financie- 
ring van het instituut baarde vaak groote moeilijk- 
heden; door herhaalde plunderingen is de Congregatie 
zeer verarmd. Sinds 1922 beschikt zij echter ook over 
de gelden der pauselijke missiegenootschappen. 

Als neven instellingen dienen vermeld: het Collegium 
Urbanum, in 1627 opgericht voor de opleiding van 
missionarissen; sinds 1931 is hieraan ook het Instituut 


voor missi ewetenschap verbonden; de eigen drukkerij, 
die in de 18e eeuw een onovertroffen capaciteit bereik- 
te, doch in 1910 met de Vaticaansche Polyglotte ver- 
bonden werd; het museum, gesticht door kardinaal 
Borgia in 1804 ; en het intern, persbureau * Agentia 
Fides, dat sinds 1928 berichten over de missies aan 
de dagbladen doorgeeft. 

Voor de betrekking van de P. tot de > Hollandsche 
Zending, zie aldaar. 

L i t. : Mulders, Bij de benoeming van Kard. Fuma- 
soni-Biondi tot Prefect der P. (in : Het Missiewerk, 
XIV 1932-’33). A. Mulders. 

Propanon, een andere naam voor > aceton. 

Proparoxytona-accent, » Accent. 

Propeller, ander woord voor > luchtschroef. 
Zie ook > Spoed. 

Propertlus, S e x t u s, Romeinsch dichter. 
* 50 v. Chr. te Assisië in Umbrië, f 16 v. Chr. te Rome. 
Evenals Vergilins door de wetten van Octavianus van 
zijn erfgoederen beroofd, kwam hij naar Rome, en 
begon daar in werkelijkheid en in verzen zijn levens- 
roman. Haar het pseudoniem Cynthia gevend, bezong 
hij in bijzonder mooie, fijne elegieën zijn nooit te over- 
winnen lielde. Slijpen. 

Propionzuurcjistinjj , biologische omzetting 
van vsch. organische verbindingen in propionzuur. 
Naast propionzuur worden meestal nog azijnzuur en 
koolzuur gevormd. Deze gisting speelt soms een be- 
langrijke rol in de kaasindustrie. 

L i t. : v. Niel, The Propionic Acid Bacteria (Haar- 
lem 1928). Frateur. 

Propontis, andere naam voor Zee van >Mar- 
mora. 

Proportie, 1° in de mensurale m u z i e k no- 
teer i n g de aanduidingen van tempo- en maatver- 
houding tegenover andere gelijktijdige partijen of 
tegenover wat onmiddellijk voorafgaat. Men onder- 
scheidt bijv. p. dupla (f), p. sesquialtera (§), he- 
miola (groep zwarte noten) e.a. 

2° (Beeldende kunst) De leer der propor- 
tiën behandelt de verhouding der onderdeden van het 
menschelijk lichaam onderling of tot het geheel, en 
stelt zich ten doel beeldende kunstenaars bij hun werk 
te steunen. Met de leer der perspectief is zij het voor- 
naamste theoretische vak, dat bij de practijk van het 
schilderen en teekenen van pas komt. 

De leer der p. vindt haar uitgangspunt bij den Ro- 
meinschen schrijver Vitruvius (begin le e.); tijdens de 
Renaissance werden zijn geschriften opnieuw bestu- 
deerd; in 1504 liet Pomponius Gauricus, in 1509 fra 
Luca Paciolo, en in 1628 Albrecht Dürer een werk over 
de leer der p. verschijnen. 

Gewoonlijk gaat men uit van de maat van het 
menschelijk hoofd, dat bij een volwassen persoon 
6 l / 2 x in het overige, 7 l / 2 x in de totale lichaams- 
lengte gaat; bij een kind is het hoofd een grooter deel 
van het geheel. Ook gaat men wel van de gelaatshoogte 
uit; een vast systeem bestaat uiteraard niet. Poortenaar . 

Proportionaliteitsgrens of evenredigheids- 
grens (t e c h n.). De evenredigheid van materiaal- 
spanning en daardoor optredende rek, zooals deze door 
de wet van Hooke wordt aangegeven, geldt slechts 
tot aan de evenredigheidsgrens. Daarboven neemt de 
rek sneller toe met toenemende spanning. > Breuk- 
belasting. 

Proportioneele kosten (handelseco n.). 
Dit woord wordt in tweevoudigen zin gebruikt, nl.: 
1° als evenredige kosten, waarin het beteekent kosten, 



Zegel van de Propaganda. 


225 


Propositio — Proselyt 


226 


die in totaal evenredig aan de productie toe- of afnernen 
en derhalve per eenheid gelijk blijven. 2° Als zone- of 
Schicht- ( = laag) kosten, waarin het beteekent het 
totaal, waarmede de productiekosten toe- of af nemen, 
voor een toegevoegde of wegvallende bezettingszone. 
In de oudere kostprijstheorieën ontmoet men het be- 
grip in den eersten zin; het betoog ging dan in die 
richting, dat wanneer bij een gegeven verkoopprijs een 
zoodanige bezetting was verkregen, dat alle kosten 
worden gedekt, voor orders boven deze bezetting een 
prijs kon worden geaccepteerd, die minstens gelijk was 
aan of lag boven de proportioneele kosten. Dit was het 
steunpunt voor eenige prijsdifferentieering, waarbij 
gezorgd moest worden, dat in het hoofdafzetgebied 
de verkoop niet door de lagere prijsstelling werd be- 
dorven. Schar wijst hierbij dan op afzet buiten be- 
schermde gebieden, bijv. wanneer kartels bestaan of 
de binnenlandsche industrie kan steunen op invoer- 
rechten. De problemen, die zich bij de verdergaande 
industrialiseering, mechaniseering en rationaliseering 
voordoen, waren de gereede grond tot het ontstaan der 
theorie in den tweeden zin. Deze theorie is vooral ont- 
wikkeld door Schmalenbach, J. M. Clark en thans door 
Mellerowicz. Zij allen stellen zich op het standpunt, 
dat men bij de beoordeeling van een geboden afzet- 
mogelijkheid of van een afzetverlies niet moet uit- 
gaan van zgn. gemiddelde kosten, doch van de kosten, 
die de te verkrijgen of weg te vallen productielaag met 
zich brengt. Practisch zijn deze kosten te berekenen 
door van elkaar af te trekken de kosten van de tot op 
heden verkregen bezetting en de kosten, zooals deze in 
totaal zullen zijn, nadat nieuwe af zet is verkregen. 
Dit verschil wordt de p. k. genoemd; het verschil, 
gedeeld door de eenheden der toegevoegde productie, 
de proportioneele kostprijs. 

L i t. : K. G. Siinon, Kostprijsberekening en Adminis- 
tratieve fabrieksorganisatie ( 2 1917, 23-35, 100-111) ; 
J. F. Schar, Allg. Handelsbetriebslehre ( 4 1921, 168-174) ; 
J. M. Clark, The Economics of overhead cost9 (1923) ; 
Mellerowicz, Kosten und Kostenrechnung (I 1933- 
322-393) ; Schmalenbach, Grundlagen der Selbstkostens 
rechnung und Preispolitik ( 6 1934). C . Janssen, 

Propositio (Lat., = vooropstelling), in de wlTT- 
sprekendheid de na het > exordium kort en 
duidelijk, zonder omhaal van woorden, zonder beeld- 
spraak e.d. vooropgezette hoofdstelling der rede- 
voering of preek. Meestal wordt in aansluiting daarbij 
de verdeeling (divisio) even beknopt en duidelijk, 
aangegeven. v. d. E erenleemt. 

Proprlctas, benaming uit de mensurale muziek- 
noteering, die de normale tijdswaarde bepaalt van de 
eerste noot eener ligatuur. 

Proprium (Lat., = eigen) (liturgie). P. 
van een bisdom, orde, kerk, enz. bevat de 
vsch. bijzondere teksten van brevier en missaal, ten 
gebruike bij feesten eigen aan dit bisdom, die orde, 
enz. P. detempore (Eigen van den tijd) bevat de 
brevier- en m issaal teksten, eigen aan vsch. Zon- en 
weekdagen als zoodanig, d.i. buiten de feesten, uitge- 
zonderd die van Kerstmis tot aan Epiphanie en dat 
der H. Familie, voorts die des Hecren tot aan H. Sa- 
cramentsdag. P. Sanctorum (Eigen der Hei- 
ligen) zijn de eigen brevier- en missaal teksten van alle 
feesten, niet opgenomen in het P. de tempore. > Com- 
mune Sanctorum. Louwerse. 

Proptilsic, > Retropulsie. 

Propylaeën (plaats vóór de poort), in de Griek- 
sche Oudheid monumentale ingang, gewoonlijk met 


drie poorten, tot heiligdommen, paleizen, gymnasia, 
fora e.a. In het oude Troje nog in eenvoudig schema, 
werden de latere Grieksche p. met zuilen versierd, 
zoodat vóór en soms ook achter de eigenlijke poorten 
een zuilenhal ontstond; het beroemdst zijn de p., die 
toegang gaven tot den Acropolis van Athene, door 
Mnesieles 438-432 uit Pentelisch marmer gebouwd 
(zie afb. in kol. 343-346 in dl. I). Eleusis bezat een 
kleinere imitatie als toegang tot het heiligdom van 
Demeter. In de Hellenistisch-Romeinsche bouwkunst 
wordt het Grieksche propylon veelal vervangen door 
een poortgebouw met bogen, een zgn. eereboog. 

L i t. : W. Hege, Die Akropolis (1930) ; Hörmann, Die 
inneren P. von Eleusis (1934). W. Vermeulen. 

Propylitisatie (g e o 1.), een vorm van ver- 
weering van vulkanische gesteenten onder invloed van 
warme oplossingen, rijk aan zwavel verbindingen. 

Propyl verbinding en zijn organische stoffen, 
die een C 8 H 7 - of propylgroep bevatten. De bekendste p. 
is propaan carbonzuur of > boterzuur. Van de twee 
tot de p. behoorende alcoholen, de propanolcn, komt 
er één in de foezelolie voor. Het is een kleurlooze, 
aangenaam ruikende vloeistof, die door fractioneeren 
uit de foezelolie kan worden gewonnen. Bij oxydatie 
geeft deze verbinding propionzuur of aethaancarbon- 
zuur, een bij 141° C kokend vetzuur. Hoogeveen. 

Prorogatie van rechtsmacht is aanwezig, 
wanneer > partijen hun geschil vrijwillig voorleggen 
aan een rechter of rechterlijk college, dat anders on- 
bevoegd zou zijn, doch dat nu krachtens een bijz. be- 
paling wél bevoegd is. Brengt bijv. de eischer een 
kantongerechtzaak aan bij de rechtbank en roept de 
gedaagde de onbevoegdheid der rechtbank niet in, 
dan beslist deze de zaak, en wel in hoogste ressort, d.i. 
zonder mogelijkheid van hooger beroep (Ned. W. v. B. 
Rv. art. 157; Belg. W. op de bevoegdheid in burg. 
zaken van 25 Mrt. 1876, art. 8). v. d. Kamp. 

Prosa, > Sequentie. 

Proscenium, voorzijde van het Grieksche 
theatergebouw, bestaande uit een houten verhoog van 
3 a 4 m hoog, 2,5 ^ 3 m diep, doch niet door een trap 
met het orch estra verbonden. Men neemt aan, dat 
in het Klassieke tijdperk het p. enkel als decor diende, 
doch dat later wellicht de acteurs op dit verhoog speel- 
den. E. De Waele. 

Proseomidi ( ^ Gr. proskomidè = aanbrenging) 
heet in de Gr. liturgie de gereedmaking op de 
-> prothesis, door priester en diaken, van brood en 
wijn voor het Misoffer. Zij geschiedt bij den aanvang 
van de Voormis, en is zeer samengesteld. Hoofdzaak 
vormt het snijden van de brooden (de zgn. prosphora) 
door middel van de > Heilige lans. 

L i t. : de Meester, La div. liturgie de S. Jean Chrysos- 
tome ( 3 1925). Louwerse. 

Proselyt (<Gr. prosèiutos = pas aangekomene, 
vreemdeling). Het woord beteekent in het O. T. elke 
heiden, die zich blijvend in het land der Israëlieten 
gevestigd had en onder bescherming stond van vreem- 
delingenrecht. Ten tijde van Christus en in de teksten 
van het N. T. werd er onder verstaan een heiden, die 
tot het Jodendom is overgegaan. 

In de latere Rabbijnsche literatuur wordt onder- 
scheid gemaakt tusschen den p. van de gerechtigheid en 
dien van de poort. De eerste was in de Joodsche gemeen- 
schap opgenomen, de laatste niet, maar hij moest mono- 
theïst zijn en den Sabbat en voorschriften over de spij- 
zen onderhouden. Deze laatsten worden in hetN.T. God- 
vreezenden genoemd. Vgl. > Proselytisme. C. Smits . 


XX. 8 


227 


Proselytisme -Prostitutie 


228 


Proselytisme, eigenlijk : ijver om > proselyten te 
winnen, tegen w. uitsluitend in ongunstigen zin ge- 
bruikt voor: opdringerige bekeeringsijver. 

Prosencephalon of voorhersenen, het 
voorste deel der hersenen, waaruit tijdens de ontwikke- 
ling der gewervelde dieren groote hersenen en tusschen- 
hersenen ontstaan. > Hersenen. 

Prosenehym, plantaardig weefsel, bestaande 
uit cellen met dikke wanden, zonder levenden inhoud 
en zonder intercellulaire holten. Iloomprosenchym is 
een hoornachtig uitziend weefsel, dat ontstaat uit 
zeefvaten en begeleidende cellen van de bast door ster- 
ke opzwelling van de celwanden. M eisen. 

Pro Seneetute (Lat., = voor den ouderdom), 
in 1922 opgerichte neutrale vereeniging met tot doel 
huisvesting te verleenen aan ouden van dagen. De 
pensions bevinden zich in vsch. steden van Nederland. 

Pr os er pina, Lat. naam voor > Persephone. 

Prosimiac of halfapen, > Aap (3°). 

Proske, Karl, priester en musicoloog. * 11 
Febr. 1794 te Gröbnig (Opper-Silezië), f 20 Dec. 1861 
te Regensburg. Zijn groote beteekenis ligt in het publi- 
ceeren van onuitgegeven kerkmuziek: Musica divina 
en Selectus novus missarum. Zijn kostbare verzame- 
ling handschriften, „Proskesche Bibliothek”, kwam 
na zijn dood aan den biss. Stoel te Regensburg. 

L i t. : Dom Mettenleiter, K. P. (1868) ; K. Wein- 
mann, K. P., der Restaurator der klass. Kirchenmusik 
(1909). Koole. 

Proskomidi, > Proscomidi. 

Proslambaiiomcnos [Gr., = de erbij genomen 
(toon)], de laagste toon (r) van het oude Gr. en Rom. 
muzieksysteem. 

Prosobranchiata , > Gastropoda. 

Prosodie ( Gr. pros = naar, toe; ode = ge- 
zang), oorspr. het goed uitspreken der woorden vol- 
gens accent en quantiteit; later handboek, dat de 
regels daarvoor bevat; eindelijk dat onderdeel der 
metriek, dat handelt over de quantiteit der klinkers 
(vooral voor Klassieke poëzie van belang) en de tech- 
niek van het verzemnaken. v. d. Eerenbeemt. 

Prosopopoeïa (< Gr. prosopon = aangezicht; 
poiein = maken), een stijlfiguur, die met groote 
stoutheid van verbeelding afwezige personen of zelfs 
(met behulp der > personificatie) als personen voor- 
gestelde zaken handelend en sprekend laat optreden: 
steden, volkeren, hemelingen, tegenstanders, getuigen 
uit de geschiedenis, enz. Alleen diepe emotie recht- 
vaardigt het gebruik ervan in een redevoering. Worden 
zoo twee personen met elkaar in gesprek voorgesteld, 
dan noemt men het dialogismus. Voorb. van p.: de 
aanhef van Vondels Zeeleeu op den Theems: Ik, de 
koning van de Britten. ... v. d. Eerenbeemt . 

Prospectus (e c o n.) is het document, waar- 
mede een onderneming, publiekrechtelijk lichaam e.a. 
zich, hetzij direct hetzij door bemiddeling van een 
tusschenpersoon (meestal een emissiehuis), tot de kapi- 
taalverschaffers wenden om geld op langen termijn 
(aandeelen of obligaties) te verkrijgen. Het p. geeft 
aan, ten gunste van wien het kapitaal wordt gevraagd, 
den kapitaal vorm, de grootte, voorwaarden van ver- 
krijging, wijze van inschrijving, manier van toewijzing, 
emissiekoers en, indien het p. op obligatiecrediet be- 
trekking heeft, de rente en aflossingsbepalingen. Bij 
een onderneming zijn de laatste balans en de verlies- 
en winstrekening meestal opgenomen, ten einde even- 
tueel gegadigden in staat te stellen zich een meening 
te vormen omtrent soliditeit en rentabiliteit. 


Juridische bepalingen vindt men voor 
Nederland in art. 1416 a, b. c, d B.W. en art. 
335 W. v. Str. Hij, die opzettelijk een valschp. uitgeeft 
of doet uitgeven, is verplicht het veroorzaakte nadeel 
te vergoeden of het bedrag terug te betalen. De hoofde- 
lijke aansprakelijkheid strekt zich eveneens uit tot be- 
stuurders en commissarissen. Het W.v.Str. stelt deze 
feiten strafbaar met een gevangenisstraf van ten hoog- 
ste drie jaren. v. Vugt. 

Voor België vindt men de bepalingen over het 
p. in de art. 36, 37, 38, 82, 83 en 84 van de wet op de 
handelsvennootschappen. De personen, die de voor- 
schriften van deze artikelen niet naleven, zijn hoofde- 
lijk verantwoordelijk voor de schade, die daaruit voort- 
spruit. Eveneens zijn aan te stippen de artikelen 26 
vlg. van het Besluit-wet-nr. 185 van 9 Juli 1935, op 
de bankcontröle en het uitgifteregime van titels en 
effecten. Deze artikelen handelen over de bepalingen 
omtrent het openbaar tekoopstellen, te koop bieden 
en verkoopen van titels en effecten. Rondou. 

Prosper Tiro van Aquitanië, Heilige, Kerkvader, 
f Ca. 463. P. was een goed kenner van de werken 
van August inus en een vurig verdediger van zijn leer. 
In Aquitanië geboren, huwde hij vroegtijdig, als het 
gedicht „ad uxorem” echt is. Zeker sinds 428- ’29 leefde 
hij als monnik in of bij Marseille. Na 434 schijnt hij 
naar Rome verhuisd te zijn, waar hij in nauwe relatie 
stond met paus Leo den Grooten. Hoogere wijdingen 
heeft hij niet ontvangen. Ongeveer tegelijk met den 
monnik Hilarius waarschuwde hij in een brief Augusti- 
nus, dat diens genade- en praedestinatieleer door 
monniken van Marseille werd bestreden. Augustinus 
antwoordde met zijn De praedestinatione sanctorum 
en De dono perseverantiae. Sindsdien publiceerde P. 
een heele rij geschriften ter verdediging van Augustinus 
tegen Joannes Cassianus, Vincentius van Lerins e.a. 
In Rome schreef hij nog een bloemlezing uit de werken 
van Augustinus en een boek met epigrammen, aan 
uitspraken van Augustinus ontleend. Naast deze 
werken schreef P. een spotzang op de ketterij van Nesto- 
rius en Pelagius, een Psalmcommentaar en een Kroniek. 
Deze is van 379 tot 456 eigen werk en van groote waarde. 
De leer van P. was in het begin van den Semipelagiaan- 
schen strijd zuiver die van Augustinus. Later drukte 
hij zich, onder invloed van Rome, aanmerkelijk ge- 
matigder uit omtrent de praedestinatie. 

U i g. : Migne, Patrol. Lat. (LI) ; de kroniek ed. 
Mommsen in Mon. Germ. Hist. Auct. ant. (IX 1892). — 
L i t. : Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Lit. (IV) ; Lex. 
Theol. Kirche (VIII) ; Dict. Théol. Cath. (XIII) ; Fran- 
ses, P. en Cassianus (in : Stud. Cath., III 1927) ; Cappuyns 
O.S.B., in : Rech. Théol. anc. et médiév. (1929) ; id., 
in : Rev. Bén. (1927 en 1929). Franses. 

Prosperpolder, parochiedorp in de O. -VI. gem. 
> Doel. 

Prosphora, -> Proscomidi. 

Prostaatvergrooting , vergrooting der > 
voorstaan derklier, die vooral voorkomt op ouderen 
leeftijd en aanleiding geeft tot storing in de urine- 
loozing. Behandeling bestaat in het regelmatig leeg- 
maken der blaas en zoo dit niet helpt in operatie. 

Prostitutie, ontucht, vooral door vrouwen, als 
gewoonte en als beroep en broodwinning, met elk 
aanvrager gepleegd. Oorzaak daarvan, daargelaten de 
ritueele p. bij zekere volkeren der Oudheid, is door- 
gaans de ellende, dikwijls gepaard met afkeer voor 
emstigen arbeid en met gebrek aan zedelijkheidsgevoel. 
Men onderscheidt min of meer geheime p.; en 


229 


Prostratio — Protest 


230 


officieel gedulde of openbare p., als nl. de op- 
geschreven vrouwen in bepaalde huizen onder toezicht 
van artsen en politie wonen, of althans aan een perio- 
diek medisch onderzoek onderworpen zijn: d.i. de zoo- 
genoemde reglementeering. Over hetgeen 
vóór en tegen dit laatste te zeggen valt, zie > Bordeel. 
Het tegen de reglementeering, vooral sinds het 
einde der 19e e. in Engeland door Josephine Butler in- 
gezette abolitionisme, wint thans meer en 
meer veld. In vele landen, vooral in het N. van Europa 
en in Amerika, is de reglementeering gansch of gedeel- 
telijk af geschaft. De „Commissie van den Volkenbond 
voor de bescherming van vrouwen en kinderen”, waar 
de Ned. afvaardiging een voorname rol speelde, heeft 
zich herhaaldelijk tegen de reglementeering uitge- 
sproken (Verslag, Genève, 1934). Maar des te scherper 
maatregelen moeten getroffen tot handhaving der 
openbare zedelijkheid, om de verlokking in drankhui- 
zen enz. en op den openbaren weg te verhinderen, om 
de exploitanten van geheime p. en de „handelaars in 
blanke slavinnen” te beteugelen, om beroepsontucht 
door reeds venerisch aangetasten als een misdaad te 
straffen en ze te dwingen tot afzondering en medische 
verzorging (zooals in zekere landen bepaald is). Ook 
dienen er zedelijk onberispelijke maatregelen tot be- 
strijding en genezing van geslachtelijke ziekten ge- 
nomen te worden en sociale maatregelen om de oor- 
zaken der p., als armoede en onvoldoende werkloon, 
tegen te gaan. Op dit laatste drukte in 1905 een waar- 
deerend schrijven door kard. Rampolla, op last van 
Leo XIII, gericht tot de „Internationale Abolitionis- 
tische Federatie”. 

L i t. : A. Moll, in Handbuch der Sexual-Wissenschaf- 
ten (1912) ; de Graaf, De houding v. d. overheid tegen- 
over de p. (1922) ; Salsmans, Geneesk. Plichtenleer 
( 4 1935) ; Nouv. Revue Théol. (1925) ; Verslagen v. d. 
Commissie v. d. Volkenbond, boven vermeld. Salsmans. 

In het Ne d. W. v. Str. vindt men vsch. straf- 
bepalingen, die verband houden met de p. Ingevolge 
het bepaalde in art. 250bis is het houden van een 
> bordeel straf baai-; art. 250ter stelt > vrouwen- 
handel strafbaar, terwijl in art. 432, 3e, straf bedreigd 
wordt tegen den > souteneur. Vsch. gemeenten hebben 
eveneens strafverordeningen vastgesteld ter bestrijding 
van de openbare p., bijv. door een zgn. vigileerverbod, 
d.w.z. een verbod voor vrouwen om op bepaalde plaat- 
sen (bij tapperijen of café’s) heen en weer te wandelen 
of stil te staan. Bosch van Oud- Amcliswccrd. 

Belg. recht. Art. 379 vlg. van het Strafwet- 
boek voorzien zekere straffen tegen de personen, die 
minderjarigen aanhitsen tot de p. of deze bevorderen 
of begunstigen. Eveneens worden gestraft zij, die door 
geweld, bedreiging of misbruik van gezag meerder- 
jarige vrouwen of meisjes verronselen, verleiden of 
vervreemden. Ook worden gestraft zij, die een meerder- 
jarigen persoon in een huis van ontucht tegen zijn wil 
ophouden. De gemeenten kunnen reglementen uitvaar- 
digen tot het reglementeeren der prostitutie. Rondou. 

Prostratio (<Lat. prostemere = nederwerpen) 
is de liggende houding, bij sommige liturgische plech- 
tigheden aangenomen. Zie > Gebaar (sub Liturgische 
gebaren). 

Protagoras van Abdcra, Grieksch wijsgeer, 
sophist. * 481, f 411 v. Chr. Trad op als leeraar te 
Athene, maar werd tijdens het bestuur der 400 verban- 
nen. Van zijn geschriften is weinig over; voor de kennis 
van zijn leer zijn wij hoofdzakelijk op Plato aangewezen. 
P. is vooral bekend door zijn > homo-mensura-stel- 


ling. In de ethiek voert hij echter zijn subjectivisme 
niet consequent door; hier neemt hij objectieve nor- 
men van goed en kwaad aan. Ook voor den staat acht 
hij objectieve rechtsnormen noodzakelijk, maar hij 
beperkt haar geldigheid tot de grenzen van eiken 
staat. Het bestaan der góden houdt hij voor onzeker. 

L i t. : F. Sassen, Wijsb. der Grieken en Romeinen 
( 2 1932). F. Sassen. 

Protaminen, > Eiwit. 

Protamlrie, > Bestuiving (kol. 787). 

Protanopie, vorm van dichromatische > kleu- 
renblindheid, waarbij alleen de tinten geel en blauw 
gezien worden; het maximum van helderheid ligt in 
het geel (570^). 

Protasis (Gr., = wat voorop gesteld wordt), 
een term uit de stijlleer; het is in den bouw van 
een > periode de rhythmische opgang naar de spanning. 

Protasius, Heilige, Gervasius. 

Proteasen, > Enzymen. 

Protectie, •> Bescherming. 

Protectoraat (volkenrecht) ontstaat, 
als een staat zich onder bescherming van een souve- 
reinen staat stelt in dezen zin, dat al zijn buitenland- 
sche betrekkingen door dien staat uitgeoefend worden, 
terwijl de binnenlandsche gezagsuitoefening hetzelfde 
blijft. Alhoewel soms deze toestand door een verdrag 
tot stand komt, is het ook dikwijls gebeurd, dat langs 
eenzijdigen weg p. afgekondigd werd; zoo bijvoorbeeld 
door Engeland in 1914 t.a.v. Egypte. Protectoraats- 
verhoudmgen in Europa door verdrag ontstaan zijn 
San Marino onder Italië, Monaco onder Frankrijk en 
Andorra onder Frankrijk en den bisschop van Urgcl 
(Spanje). In het Balkangebied hebben de tegenw. sta- 
ten bijna alle vroeger onder p. gestaan. In Afrika waren 
vroeger veel bekende koloniale protectoraten, o.a. 
dat van Engeland over Transvaal, van Frankrijk over 
Tim is en Marokko. L. Jayissens. 

Proteïnen, > Eiwit (sub 2°, A). 

Proteles, > Aardwolf. 

Proterozoicum, > Algonkium. 

Protesilaus, Thessaliër, die, pas één dag ge- 
huwd, den tocht naar Ilium meemaakte, aldaar de 
eerste aan wal stapte en onmiddellijk gedood werd. 
Zijn ontroostbare vrouw, Laodamia, bekwam door 
haar smeekingen, dat P. een dag de onderwereld ver- 
laten en bij haar verwijlen mocht. Hierna keerde P. 
terug naar Hades en de wanhopige Laodamia doodde 
zich. E. De Waele. 

Protest is in het recht het op door de wet 
voorgeschreven wijze protesteeren wegens het niet- 
verrichten van een bepaalde handeling door den be- 
trokkene met betrekking tot een handelspapier. Door- 
gaans betreft het het niet-accepteeren of het niet-be- 
talen. Naar Ned. recht (art. 143 vlg., 218 vlg. 
W. v. K.) geschiedt het p. bij een akte, door een der 
daarvoor aangewezen ambtenaren in tegenwoordigheid 
van twee getuigen. Het p. van non-acceptatie behoort 
te geschieden binnen den voor de acceptatie gestelden 
termijn; het p. van non-betaling uiterlijk den tweeden 
werkdag na den vervaldag. Indien een wissel- of chè- 
queschuldenaar, onder welke dus begrepen zijn trekker en 
endossanten, op het papier heeft gesteld en onderteekend 
„zonder kosten”, „zonder protest” of dgl. clausule, 
dan is de houder jegens hem van het opmaken van p. 
ontslagen. Een verklaring van den betrokkene op den 
wissel of chèque, dat hij de acceptatie of de betaling 
weigert, kan met p. gelijk staan (vereenvou- 
digd p.). Ariëns . 


231 


Protestantenbond — Protestantisme 


232 


In het Belg. recht wordt het p. geregeld door 
de wet van 10 Juli 1877. Het p. van niet-aanneming of 
van niet-betaling moet worden opgemaakt door een 
deurwaarder. Het moet gebeuren in de woonplaats, 
op het effect vermeld, en bij gebrek aan aanwijzing in 
de woonplaats van hem, door w r ien het effect betaal- 
baar is. De akte van p. moet vermelden: het bedrag van 
het effect; den vervaldag; de tegenwoordigheid of de 
afwezigheid van hem, die betalen moet; de redenen der 
weigering van acceptatie of van betaling en de onbe- 
kwaamheid of weigering om te teckenen; de acceptatie 
en de betaling ter eere; de namen en voornamen van 
den persoon, wien het briefje afgegeven wordt; de 
ontvangen rechten en vergoedingen. 

Het p. is aan openbaarheid onderhevig. De openbaar- 
making is geregeld door art. 443 van de faillissements- 
w r et. Een tabel der p. wordt op de griffie van elke han- 
delsrechtbank gehouden, ieder kan er inzage van ne- 
men. Behalve de officieele openbaarmaking bestaat 
ook een buitengerechtelijke publiciteit. Bepaalde 
bladen kondigen de p. af. Rondou. 

Protestantenbond, De Nederland- 
se h e, opgericht te Utrecht 15 Juli 1870. Art. 1 der 
statuten: „De Ned. P. is een vereeniging van hen, die 
willen samenwerken, om de vrije ontwikkeling van het 
godsdienstig leven te bevorderen, zoo binnen den kring 
der kerkgenootschappen, als daarbuiten in Ned. en 
zijn koloniën”. Spoedig na de stichting was de P. een 
vereeniging van inodem-godsdienstigen, die samen- 
werking zocht tusschen vrijzinnig-Hervormden, Re- 
monstranten, Doopsgezinden, Lutherschen en vrije 
gemeenten. De P. zorgt voor vrijzinnig godsdienst- 
onderwijs op tal van scholen, geeft tal van geschriften 
uit en doet veel sociaal werk. Vele afdeelingen nemen 
zeer in bloei toe. Ong. 50 hebben een eigen kerkgebouw 
en 13 een eigen voorganger(ster). Ledental ca. 21 000. 
Orgaan „De Hervorming*’, sedert 1875. De beginselen 
van den P. zijn moeilijk definieerbaar, wijl zeer uiteen- 
loopend. Lammertse. 

Lit. : H. U. Meyboom, De N. P. van 1870-1920 
(1920) ; Wegwijzer naar en in den P. (1925) ; J. Herder- 
schee, De modern-godsdienstige richting in Ned. (1904) ; 
A. M. Brouwer, De moderne richting (z.j.) ; M. Post- 
humus, Herinneringen aan de opkomst der moderne 
richting op het platteland in Friesland ( 2 1 905). 

Protestanlcntaa! omvat het geheel van woor- 
den, uitdrukkingen enz., die alleen in Hervormde 
milieu ’s in gebruik zijn (bidstond, doopgetuigen, 
oefening houden; men vergelijke de vsch. beteekenis- 
sen in P. en Katholiekentaal van woorden als: sacra- 
ment, predikant, diaken). De P. is beïnvloed door de 
karakteristieke taal van den Statenbijbel, later ook 
nogal door het Duitsch, daar Duitsche philosophische 
en theologische werken veel bestudeerd werden (bijv. 
kerkendora, bevindelijk = voorhanden). Ook tusschen 
vrijzinnigen en orthodoxen komt verschil voor. Daar- 
enboven kent de P. nog engere groepeeringen, bijv. de 
ultra-orthodoxe, zgn. conventikel -groepen van de 
Z.-Holl. eilanden en op de N. Veluwe, van wier 
typisch taalgebruik men voorbeelden vindt in romans 
van D. Hogenbirk (Neveldijk, Morsdaelsche menschen 
e.a.). Zoo: een diep-ingeleide of -doorgeleide Christen; 
de wegen, die God met mij gehad heeft; mocht het de 
Souvereine Vrijmacht nog eens komen te believen om 
mijn wagentjes op de spoortjes van vrije genade te zet- 
ten. Vgl. > Katholiekentaal. 

Lit.: Steil wagen, Hervormde woorden (in : De Gids, 
III 1901) ; Leest, Duitsche invloed op het Ned. der prot. 
theologen (diss., Gron. 1929). W. Janssen. 


Protestantisme. A) Naam en begrenzing. 

De naam P. dateert van den rijksdag te Spiers van 
1529, waar was vastgesteld, dat alle geloofsverande- 
ring tot het toekomstig Concilie zou w r orden opge- 
schort. Hiertegen „protesteerden” de Lutheranen. 
Sindsdien is de naam Protestanten overgegaan op alle 
hervormingsgezinden. In dit artikel zullen wij onder P. 
verstaan de sekten, die den Bijbel als norm aanvaarden 
en Christus, hoedanig zij zijn Persoon dan ook opvat- 
ten, tot het centrale punt van hun godsdienst hebben. 
De nict-bijbelsche en niet-Christelijke sekten vallen 
er dus buiten. 

Onder > Hervorming is het uitwendig ver- 
loop beschreven van de beweging die op de 
scheuring der Christenheid uitliep. Hier w T ordt de 
leer, het inwendig leven behandeld, die 
de nieuw r gezindcn in hoofdzaak gemeen hebben. Voor 
zoover ze onderling verschillen zie > Baptisten, 
Doopsgezinden, Calvinisme, Gereformeerden, Luthera- 
nisme, Methodisten enz. 

B) Leer. Omdat het P. door de verdeeldheid tus- 
schen Lutheranen en Calvinisten, orthodoxen en vrij- 
zinnigen, enz., geen geheel vormt met een enkele vaste, 
eigen leer, kan hier alleen aangegeven worden, w^elke 
punten van het Kath. geloof door alle Protestanten 
worden verworpen; een beoordeeling daarvan is dan 
vanzelf overbodig. 

a) Rechtvaardigmaking. Terwijl de Katholiek ge- 
looft, dat de mensch zelf door de rechtvaardigmaking 
innerlijk w r ordt veranderd en geheiligd, dat zijn zonden 
en schuld niet meer bestaan en hij door de heiligma- 
kende genade en de deugden in staat is iets werkelijks 
goeds te doen, ziet het P., voor zoover het nog aan 
bovennatuurlijke genade en rechtvaardigmaking ge- 
looft, daarin alleen een bedekking van de zon- 
den, zonder dat de mensch zelf daardoor verandert; 
de verdiensten van Christus, die buiten den mensch 
blijven staan, worden hem alleen maar toegerekend; 
de mensch zelf blijft slecht. 

b) Erfzonde. De motiveering van bovenstaande op- 
vatting ligt in de leer over de erfzonde; deze bestaat 
vlg. het P. niet in een schuldig gemis van de boven- 
en buitennatuurlijke gaven, waardoor de mensch elijke 
natuur dan ook verzwakt is, maar in de booze begeer- 
lijkheid, die door een onherstelbaar letsel in den mensch 
is gekomen, zoodat de v r ij e wil het zedelijk 
goede, zelfs in geen enkel geval, meer kan doen, en het 
verstand niet meer in staat is iets van God te kennen ; 
Adani’s toestand in het Paradijs was de eenige, waarin 
de menschelijke natuur tot iets goeds in staat is. 

c) Genademiddelen. Dientengevolge wordt natuur- 
lijk ook de Kath. leer over de genademiddelen ver- 
werpen. Vlg. het P. geschiedt de heiliging alleen door 
het geloof; hieronder verstaat het echter niet het aan- 
nemen van waarheden op gezag van Gods openbaring, 
maar het geloovig vertrouwen, dat God aan hem, die 
gelooft, de verdiensten van Christus feitelijk heeft 
toegerekend, zoodat hij in Gods oogen gerechtvaardigd 
is; deze „bekeering” heeft dus rechtstreeks nog niets te 
maken met verandering van zedelijk leven. De Sacra- 
menten, waarvan alleen het Doopsel en het •> Avond- 
maal door het P. worden aanvaard, zijn dan alleen 
bevestigingen van het verbond met God. Begrijpe- 
lijkerwijze wordt dan ook de Gemeenschap der Heiligen 
als een genadebemiddeling van mensch tot mensch 
door gebeden en offers, en ook Maria’s aandeel in de 
genadenbedeeling geloochend. 

d) De H. Mis als een onbloedig offer en vernieuwing 


233 


Protestantisme 


234 


van het Kruisoffer, en de werkelijkheid van Christus 
tegenwoordig zijn onder de gedaanten van brood en 
wijn (behalve vlg. Luther op het oogenblik der nutti- 
ging; > Avondmaalsstrijd) worden verworpen; het 
Avondmaal, dat de H. Communie moet vervangen, is 
een ceremonie ter herdenking. Hierdoor en door de ver- 
werping van de Biecht verwerpt het P. het priester- 
schap als begiftigd met een bovennatuurlijke macht; 
zoowel in de godsdienstplechtigheden als in de taak 
van den dominee wordt de nadruk gelegd op het pree- 
ken en het voorgaan in het gebed, waartoe hij niet 
rechtstreeks door God, maar door delegatie van de 
gemeente beroepen is. 

e) De goede werken zijn vlg. het P. nooit eigenlijk 
goed, omdat de mensch, die ze verricht, slecht is en 
blijft; ook dienen ze op geen enkele manier ter zalig- 
heid, maar wel zijn ze noodig als vanzelfsprekende 
uitingen van dankbaarheid en Christelijk bewustzijn, 
als door het geloof het verbond met God gesloten is. 
Het Calvinisme brengt ze meer naar voren dan het 
Lutheranisme. 

i ) Overlevering. Het P. verwerpt de overlevering 
als zelfstandige kenbron van Gods openbaring en ba- 
seert zich uitsluitend op de H. Schrift. Wel neemt het 
de geloofsbelijdenissen der Oude Kerk aan en heeft 
het zelf meerdere geloofsbelijdenissen (confessies; 
> Confessio) opgesteld; maar deze hebben alleen gezag 
in zoover zij met de Schrift overeenstemmen; zij moe- 
ten daarom gecontroleerd en mogen gewijzigd worden. 
Iedereen, die den Bijbel leest, wordt door God ver- 
licht om den zin ervan te begrijpen. 

g) Het Vrijzinnig P., dat zeer verdeeld is, komt 
hierin overeen, dat het de godheid van Christus en 
dientengevolge ook Zijn zoendood voor de zonden der 
menschen verwerpt; het ziet in Hem slechts een ver- 
heven, met God vereenigd mensch, die tegelijk leeraar 
en voorbeeld is. Bovendien verwerpt het de erfzonde 
als een schuld tegenover God, en ook de rechtvaardi- 
ging door bovennatuurlijke genade. Bovendien aan- 
vaardt het de H. Schrift alleen onder controle van ver- 
stand en wijsbegeerte; het steunt veel meer op de 
godsdienstige > ervaring. 

Zie verder: > Belijdenisgeschriften, Lutheranisme, 
Calvinisme, Confessio, Corpus (sub II 4, 5 en 6). 

L i t. : Lex. Theol. Kirche (s.v.) ; Corpus Confessionum 
(uitg. d. C. Fabricius, waarin alle geloofsbelijdenissen, 
enz. worden opgenomen) ; J. Möhler, Symbolik (Kath.) ; 
K. Algermissen, Konfessionskunde (Kath.) ; K. Heim 
(vert. J. Beerens), Het wezen v.h. P. (Prot.) ; P. Tillich, 
P. als Kritik und Gestaltung. Pauwels, 

C^i) Inwendig leven, a) Kerkinrichting. In hoofd- 
zaak is deze te onderscheiden in vijf systemen. 1 ° 
het territoriale stelsel, volgens hetwelk aan 
den landsvorst suprematie over de Kerk wordt toege- 
kend. Eeuwen lang was in de Luth. Kerk dit stelsel 
overheerschend. Kenmerken: a) het uitgangspunt van 
Kerkformatie ligt in de vorstelijke territoriën; de 
overheid bepaalt, tot welke Kerk de onderdanen zullen 
behooren (> cuius regio, eius et religie); b) alle gezag 
berust bij den vorst; c) dit wordt uitgeoefend door een 
soort centraal bestuur, benoemd door den vorst, meest- 
al uit predikanten en niet-predikanten bestaande, 
waaronder weer generaal -superintendenten en super- 
intendenten; d) de standen in de Kerk: regeersiand, 
leerstand, leekenstand. Dit stelsel wordt ook het 
consistoriale genoemd. 2° Het collegia- 
1 e stelsel, van Duitschen oorsprong, en in systeem 
gebracht door C. M. Pfaff (* 1686, f 1760). Het is op- 


gekomen uit de leerstellingen van het natuurrecht en 
de beginselen der Fransche Revolutie. Kenmerken: 
a) het uitgangspunt bij de formatie en reformatie der 
Kerk ligt in den vrijen wil van het individu: verschil- 
lende personen komen overeen een godsdienstig colle- 
gium te stichten; b) de bron van het gezag ligt in de 
beslissing, bij meerderheid van stemmen genomen; 
c) de verhouding tot den staat wordt bepaald door het 
privaat-rechtelijk om erkenning vragen als gewone 
vereeniging. 3° Het indcpendentistische 
of congregationalistische stelsel, dat 
uitgaat van de autonomie der congregaties of plaatse- 
lijke groepen van geloovigen onafhankelijk van kerk- 
verband en staatsgezag. Ook zijn zelfs de besluiten der 
plaatselijke kerkregeering (> kerkeraad) dan pas van 
kracht, als de gemeenteleden met meerderheid van 
stemmen toestemmen. Dit stelsel heerscht vooral in 
Engeland en Amerika bij de Independenten, Baptisten 
en kleinere groepen. 4° Het presbyteriale 
stelsel (Presbyterianisme) heeft de volgende kenmer- 
ken: a) uitgangspunt is de plaatselijke Kerk; b) ver- 
eischt is, dat deze plaatselijke Kerken zich federatief 
verbinden in dassen, synoden (provinciaal of gene- 
raal); c) de leeken treden op den voorgrond; d) hand- 
having van de kerkelijke tucht, onafhankelijk van den 
Staat; c) de regeering der Kerk geschiedt door het 
presbyterium of den -> kerkeraad; deze is de eenige 
besturende macht in de Kerk, een hooger bestuur wordt 
niet erkend; wel zijn er „meerdere vergaderingen”, die 
alleen die zaken mogen afdoen, die in de mindere niet 
afgedaan konden worden. Het presbyteriale stelsel in 
engeren zin vindt men in Engeland, Schotland, Ier- 
land, Wales, Australië (als dissidente Kerken tegenover 
het Anglicanisme) en Noord- Amerika; in ruimeren zin, 
dan ook wel het synodale genoemd, treft men 
het aan vooral bij de Gereformeerden: Hongarije, 
Frankrijk, Nederland, Duitschland, Zwitserland, Afri- 
ka. In het Synodale stelsel wordt met kracht het ius 
divinum positivum der synoden verdedigd (Voetius). 
5° Het episcopale stelsel, •> Episcopaal stel- 
sel. 

Lit. : H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht (I) ; 
P. Biesterveld en H. H. Kuyper, Kerkelijk handboekje 
(1906) ; A. Kuyper, Tractaat van de Reformatie der 
Kerken (1883) ; Christel. Encycl. (s. v. Territoriaal etc.). 

b) Eercdicnst. Zie > Liturgie (sub IV); Liturgische 
beweging (sub B); Eeredienst (sub 2°). 

e) Geestelijk leven. Ónmogelijk om in een kort 
artikel een ook maar eenigszins duidelijk beeld te 
geven van het zoo zeer gecompliceerde geestelijk leven 
in het P. Het karakter hiervan wordt bepaald door 
twee factoren: een principieel gesanctioneerd indivi- 
dualisme (in den uitleg der II. Schrift, in de 
verhouding jegens de Kerk, enz.) en een verheffing 
van de antithese, tusschen Katholieken en 
Protestanten allereerst en voorts tusschen de groepen 
onderling, tot doel. Dit laatste veroorzaakt een leven 
uit reactie, met als gevolg een eindelooze versnippe- 
ring, welke echter op zichzelf weer beschouwd wordt ais 
noodzakelijk voor den bloei van het geestelijk leven. 
We denken aan Kuyper ’s voorbeeld: een kristallen 
prisma w T eerkaatst de zonnestralen als een heerlijke 
weergave van de schoonheid en eenheid der zon zelf. 

Het individualisme bracht wel voorbeelden van 
diepe vroomheid voort, een vroomheid, die echter, 
daar zij de leiding der Kerk moest ontberen, vaak 
uitliep op piëtistische en mysticistische excessen (Spe- 
ner, Francke, Labadie, Schortinghuis). Maar ander- 


235 


Protestantsche kerkenbouw— Protestantsch jeugdwerk 


236 


zijds was het oorzaak van een groeiend ongeloof, omdat 
iedereen zijn eigen meening als evenwaardig en gelijk- 
berechtigd beschouwd met die van een ander. Rationa- 
lisme en ongeloof zijn gevolgen van het intellect, dat 
overgelaten is aan eigen gezag. 

Ondanks dit alles zijn er prachtige deugden in het 
Prot. geloofsleven, die méér te waardeeren vallen, 
naarmate zij opgroeien zonder den steun der zichtbare 
Kerk. Lammertse. 

L i t. : E. Troeltsch, Prot. Kirchentum und Kirche in 
der Neuzeit (in : Die Kultur der Gegenwart) ; L. Usteri, 
Entwicklung des paulin. Lehrbegriffes in seinem Ver- 
haltnisse zur bibl. Dogmatik des N.T. (1851) ; Fr. Heiler, 
lm Ringen um die Kirche (1928) ; Hervormingnr. van 
„Studiën (1917) ; J. Döllinger, Die Reformation, ihre 
innere Entwicklung, enz. (3 dln. 1853) ; H. Rieker, 
Grundsatze reformierter Kirchenverfassungen (1899) ; 
J. Lammertse Lz., Het Protestantisme (I 1937 ; overige 
6 deelen verschijnen binnenkort) ; id., De Reformatie 
mislukt (1936) ; id., Calvijn en Calvinisme (1933). 

D > Statistieken, a) Voor het aantal Prot. over de 
geheele wereld varieeren de (schattenderwijze ge- 
maakte) opgaven tusschen ca. 210 en 220 millioen. 
Hiervan zouden dan komen op Europa ca. 119, Azië 
7, Noord-Amerika 80, Z. -Amerika 1, Afrika 3, Austra- 
lië 6,5 millioen. 

b) In Nederland bedroeg het aantal Prot. volgens 


de volkstelling van 1930: 

Nederduitsch Hervormd 2.732.333 

Behoorend tot de Geref. Kerken 638.372 

Evang. Luthersch 78.330 

Doopsgezind 62.012 

Christ. Gereformeerd 50.230 

Remonstrant 29.719 

Hersteld Luthersch 11.937 

Waalsch Hervormd 6.358 

Totaal 3.609.291 


e) Voor België bestaan geen statistieken, zoodat 
het getal Protestanten der verscheidene belijdenissen 
niet kan worden opgegeven. Het globaal getal over- 
treft stellig de 100 000. Een vingerwijzing vinden we 
in het getal der bedienaars door den Staat bezoldigd: 
zoo zijn er 38 meest voor de Lutheranen of Evangeli- 
schen en 9 voor de Anglicanen. 

L i t. : E. de Moreau, Le catholicisme en Belgique 
(1927). Allossery. 

E) Voor het P. in de kunst, zie > Hervorming 
(sub III). 

Protestantsche kerkenbouw. In het Pro- 
testantisme is de kerk niet, zooals in het Katholicisme, 
een heiligdom, waarin God werkelijk woont, dus een 
Godshuis, maar een vergaderlokaal, w r aarin de predi- 
king van het Woord Gods, als het allervoornaamste 
in den eeredienst, plaats vindt. Men spreekt daarom 
ook niet van Prot. kerkelijke bouwkunst, maar van 
Prot. kerkenbouw. Juist omdat in het Protestantisme 
niet het H. Misoffer, dat op het altaar wordt op- 
gedragen, als het allervoornaamste in den Christelijken 
eeredienst wordt aanvaard, is liet altaar óf zeer bij- 
komstig (Lutheranisme) óf heelemaal niet (Calvinisme) 
een hoofdmoment der bouwende gedachte ; men vraagt 
preekkerken. Eerste eisch is, dat men den prediker 
kan zien en hooren: hetgeen leidt tot de centrale 
ruimtegedachte, een centraal grondplan. Daarenboven 
is het zaak op een vaak klein oppervlak uit te zien 
naar een zoo groot mogelijk aantal zitplaatsen: hetgeen 
leidt tot het bouwen van galerijen boven elkander. 
Bijna heel de 16e eeuw behielp men zich uitsluitend 
met de aan Katholieken ontnomen kerken, welke om 


hun langgerekt schip en uitgebreid koor, dwarspand, 
zijbeuken en kapellen voor den Prot. eeredienst weinig 
geschikt waren. Vele bleven in gebruik tot op heden en 
zijn door het afschieten der ruimten verminkt. Sedert 
het einde der 16e eeuw begon men in Nederland met 
den bouw van eigenlijke Protestantsche kerken; aan- 
vankelijk werd de kerk door het stadsbestuur gebouwd 
en de bouw uitgevoerd door vaste fabrieksmeesters 
(Hendrik de Keyser), terwijl Kath. kerken nog tot 
voorbeelden dienden. Ze doen koud en profaan aan; 
hun stijl past zich aan de alg. bouwaspiraties van den 
tijd aan en hangt nauw samen met den politieken en 
econ. toestand van den regeerenden staat, zoodat met 
het verval van de burgerlijke macht de kerkenbouw 
wordt losgelaten en gevolgelijk ook deze tot verval 
komt. De eerste kerkgebouwen in Nederland verrezen 
in frontiervestingen (Willemstad, Blokzijl, IJzendijke) 
en in het hartje van Holland. Men onderscheidt in den 
bloeitijd van den P. k. drie groepen: 1° centraalbouw 
(Willemstad, 1596-1607; IJzendijke, 1612; Noordcr- 
kerk, van Hendrik Jacobsz Staets?, te Amsterdam, 
1620- ’23); 2° basilicaalbouw (Zuiderkerk, 1603- ’ll, 
en Westerkerk, 1620- ’31, beide te Amsterdam door 
Hendrik de Keyser); 3° eenschepige zaalkerken met 
of zonder galerijen; voorbeelden hiervan in Heemstede 
(1622-’24), Buitenpost (1611- ’13), Surhuizum (1614), 
Kortehemmen (1620), Blokzijl (1609- ’13) e.a. Overi- 
gens sluiten zich de Prot. kerken aan bij den tijdstijl 
en ziet men Klassicistische bouwwerken, Waterstaats- 
kerkjes, terwijl de moderne Prot. architecten niet 
achter blijven bij de Katholieken en doelmatige kerk- 
jes bouwen, waarbij de Kath. kerkelijke bouwkunst 
niet zonder invloed is. p. Gerlachus. 

L i t. : K. Fritsch, Der Kirchenbau des Protestantis- 
mus (1893) ; M. D. Ozinga, De Prot. kerkenbouw in Ned. 
van Hervorming tot Fr. tijd (1929); F. Vermeulen, Handb. 
tot de gesch. der Ned. bouwkunst (II, 354 vlg.). 

Protestantsch jeugdwerk. A) Prot. jeugd- 
werk op algemeen Christelijken grondslag. Tot deze 
groep van P. j. kunnen gerekend worden: 

Ned. Jongelingsverbond (N.J.V.), gesticht in 1853 
op den grondslag van de erkenning der schriften van 
het O. en N. Test. als het Woord van God en van 
Onzen Heer Jezus-Christus als den algenoegzamen 
Zaligmaker en God geopenbaard in het vleesch. Het 
Verbond is interconfessioneel en neemt leden aan van 
alle kerkelijke gezindte. Doel is: evangeliseeren en 
bewaren. „Voor jonge mannen, door jonge mannen en 
allen tot Christus”. Instemming met de statuten wordt 
voor het lidmaatschap vereischt. Van af den 16-jar. 
leeftijd kan men als lid toetreden. De plaatselijke afd. 
sluiten zich aaneen tot ringen; het verbondsbestuur 
wordt bijgestaan door prov. commissies. Het verbond 
bezit vsch. vaste jongenskampen en een leiderscentrura 
op de Ernst Sillemhoeve. Een commissie voor het 
jongenswerk zorgt voor de jeugd van 12 tot 16 jaar: 
knapenvereenigingen en jongeliedenafdeelingen. Vsch. 
periodieken (De Jonge Man, Jong Holland, Korenland, 
Orgaan voor Leiders) zorgen voor de noodige voor- 
lichting. Het verbond telt ong. 30 000 leden. Het 
Bondsbureau is gevestigd Singel 58, Amsterdam. 

Amsterdamsche Maatschappij voor Jonge Mannen 
(A.M.V.J.), gesticht 1918. Stelt zich bij haar werk 
op bovengenoemden alg. Christel, grondslag en laat 
verder leden van iedere gezindte toe. Vestigde zich 
in den geest van de Y.M.C.A. (Young Men Christian 
Association) in het grootsche gebouw aan de Stad- 
houderskade-Leidsche Boschje, te Amsterdam. 


237 


Protesteeren — Prothesis 


238 


>Ned. Christen Studenten Vereeniging (N.C.S.V.), 

stelt zich eveneens op alg. Christel, grondslag. Zie 
aldaar. Tot deze groep behoort ook de Christen- 
gymnasiastenbond. 

Ned. Lutkersche Jongelingsbond, richt zich tot de 
jongelieden, die de Luth. beginselen zijn toegedaan, 
en tracht een geest van broederschap onder hen te 
kweeken. Van af 16 jaar kan men als lid toetreden. 
Een bondsknapencommissie zorgt voor het jongens- 
werk. Uit deze commissie ontstond de Bond voor 
Luth. jongens. 

Onder het P. j. op alg. Christel, grondslag kan ook 
gerekend worden de Federatie van Christel. Ver- 
ccnigingen van en voor vrouwen en meisjes, gesticht 
in 1920 en gevestigd te Utrecht. Zij stelt zich ten doel 
in de vrouwenwereld „Jesus Christus meer te doen ken- 
nen als Heiland en Heer en aldus het Koninkrijk Gods 
meer uit te breiden”. Daartoe vereenigt zij de meisjes- 
vereenigingen, die zich op een alg. Christel, grondslag 
stellen in een federatief verband, maar heeft daarnaast 
ook zelf het meisjeswerk ter hand genomen door middel 
van de Commissie der Ned. Meisjesclubs. Hieronder 
ressorteert het werk van de clubs der Driehoek s- 
meisjes (voor jongens de club der Vierkants- 
jongens), ingedeeld in streepjesgroepen, driehoeks - 
groepen en voortrekstersgroepen. 

Bij deze federatie zijn o.a. aangesloten de volgende 
bonden en vereenigingen: 

Ned. Ver. ter behartiging van de belangen der 
jongemeisjes, verzorgt plaatsing van meisjes, sta- 
tionswerk, voogdijaanvaarding. 

Christen Jonge-Vrouwenbond, voor meisjes van 
18 jaar en ouder. 

Jonge Vrouwen-organisatie, speciaal voor meisjes 
boven 18 jaar, die een middelbare school hebben door- 
loopen en niet aangesloten zijn bij de Ver. voor Aca- 
demisch gevormde Christen-vrouwen. 

Ned. Verbond van Christelijke Mcisjes-Verecni- 
gingen, gesticht in 1923 met het doel de verschillende 
plaatselijke meisjes vereenigingen in een verbond te 
vereenigen. De plaatselijke vereenigingen komen 
samen in ringen. Het verbondsbestuur wordt door 
prov. commissies bijgestaan. Ruim 700 vereenigingen 
zijn aangesloten met leden beneden en boven 16 jaar. 
Vsch. periodieken zorgen voor de noodige voorlichting 
van de ruim 16 000 leden. Het bureau is gevestigd te 
Utrecht. Tot deze groep behoort ook het Jonge 
Vrouwen-gilde. 

B) P. j. op Gereformeerden grondslag. In tegen- 
stelling met de bovengenoemde vereenigingen, die zich 
stellen op alg. Prot. Christelijk standpunt, gaan de 
hieronder te noemen vereenigingen uit van een streng 
omschreven Prot. Christelijk standpunt, nl. het Geref. 
beginsel; zij staan daardoor ook in nauwer verband 
met een bepaald Kerkgenootschap. Tot deze groep 
behooren de volgende bonden: 

Ned. Bond van Jongelingsvcrcenigingen op Geref. 
grondslag, gesticht 1888 te Amsterdam als bond van 
vereenigingen met het doel door den onderlingen band 
het werk van de vereenigingen te wekken en te verster- 
ken. Prov. afdeelingen staan het bondsbestuur ten 
dienste; de afd. sluiten zich aaneen tot ringen. Het 
bondsbureau is gevestigd te Amersfoort; de bond telt 
ruim 1 000 afd. met ca. 25 000 leden. 

Bond van Meisjesvereenigingcn op Geref. grond- 
slag, gesticht in 1918, aanvaardt als grondslag de be- 
lijdenisgeschriften der Geref. Kerken in Ned. en heeft 
ten doel den bloei der aangesloten vereenigmgen te 


bevorderen. De bond kent de indeeling in ringen en 
prov. commissies. Het bondsbureau is gevestigd te 
Utrecht. Het aantal leden bedraagt ca. 18 000, ver- 
eenigd in ong. 700 afdeelingen. 

Bond voor Geref. Jeugdorganisatie, gesticht in 
1921 door samenvoeging van de organisatie van Geref. 
knapen- en meisjesvereenigingen. Werkt in den geest 
van jeugdzorg voor jongens en meisjes van 12 tot 16 jaar. 
Aantal vereenigingen ruim 700 met ca. 15 000 leden. 

Bovengenoemde jeugdverenigingen komen samen 
in de Gereformeerde Jeugdcentrale. 

Bond van Christel. Geref. Jongelings vereenigingen 
en Meisjesvereenigingen in Ned. Beide bonden 
sluiten zich aan bij de belijdenissen der Christelijk 
Geref. Kerk in Ned. en staan onder haar toezicht. De 
aangesloten vereenigingen organiseeren zich pro vin- 
ei esgewijze en gewestelijk in ringen. 

Bonden van Ned. Herv. Jongelingsvcrcenigingen en 
Meisjesvereenigingcn op Geref. grondslag. De leden 
van beide bonden zijn de Geref. beginselen toegedaan, 
doch niet aangesloten bij de Geref., maar bij de Ned. 
Herv. Kerk. Aantal vereenigingen ong. 200 met ca. 
5 000 leden. Tot deze groep kan ook gerekend worden 
de Calvinistische (Geref.) studentenbeweging. 

C) P. j. op Vrijzinnig Christelijken grondslag. Tot 
deze groep behooren: Vrijzinnig Christelijke Jongeren- 
bond; Vrijzinnig Christelijke Studentenbond; Bond 
van Vrijzinnig Christelijke Jongerengroepen (de Rij- 
zende Kerk); alle federatief samenkomend in de 
Vrijzinnig Christelijke Jeugdcentrale, gevestigd te 
Utrecht. Deze bonden gaan uit van een ondogmatisch 
Christendom en de persoonlijke vrijheid van ieder tot 
de persoonlijk ernstig gemeende overtuiging. In de 
leiding wordt de methode van jeugdbeweging sterk 
voorgestaan, terwijl coëducatie wordt toegepast. Van 
kampwerk wordt veel gebruik gemaakt. Bij de cen- 
trale zijn aangesloten ong. 200 afd. met ca. 8 000 
leden. 

Tot het jeugdwerk op Vrijzinnig Christelijken grond- 
slag kan ook gerekend worden de Doopsgezinde Jonge- 
ren Bond. B. de Groot . 

Protesteeren, > Protest. 

Proteus (bacteriologie), rottingsbacte- 
rie, die zich ook in het darmkanaal van mensch of dier 
kan ophouden. Ze wordt geregeld gevonden in de ont- 
lasting van kunstmatig gevoede kinderen en van vol- 
wassenen, die gewoonlijk rottend voedsel (visch) tot 
zich nemen. Infecties met p. komen nu en dan voor 
(blaasontstekingen, borstvliesontsteking, etteringen). 
Er is een wel- en een niet indol -vormende ondersoort. 
Bepaalde p. -rassen bewijzen bij het opsporen en her- 
kennen van vlektyphusachtige ziekten grooten dienst 
(Weil-Felix-reactie). > Vlekkenkoorts. Botman . 

Proteus (Gr. m y t h.), voorspellende zeegod, 
die zich in allerlei gedaanten kon veranderen. 

Proteus anguiformis Laur., Lat. naam 
voor > olm (dier k.). 

Proteusinïectic , > Vlekkenkoorts (Typhus 

exanthematica). 

Prothallium, > Voorkiem. 

Prothesis (Gr., = tentoonstelling; ook: voor- 
plaatsing), 1 ° (1 i t u r g i e) de tafel , waarop in den 
Byzantijnschen ritus de prosphora vóór de H. Mis 
worden gereedgemaakt. Vgl. > Proscomidi. 

2° (P h i 1 o 1.) Het aanvoegen van een, meest 
onetvmologische, vocaal of consonant voor een woord. 
Lat. scala, ladder, wordt in het volks-Lat. iscala, 
vandaar Fr. échelle; Lat. sperare, Fr. espérer. 


239 


Protisten— Protonotarius apostolicus 


240 


Protisten noemde Haeckel een deel der een- 
cellige dieren, welke een schakel tusschen het planten- 
en het dierenrijk zouden vormen. 

Prolocanonische boeken der H. Schrift, 

Canonisch. 

Protoeol . In het volkenrecht w T ordt deze 
term in verschillende beteekenis gebruikt. Vooreerst 
om aan te geven het geheel van vormen, dat in het 
diplomatieke verkeer onderhouden moet worden. Ver- 
volgens om een zeker aantal diplomatieke documenten 
aan te geven. In dezen zin verstaan kan het een proces- 
verbaal van bepaalde feiten zijn, bijv. a) van congres- 
sen of conferenties, waarin opgenomen wat op het 
congres gezegd is, b) van uitwisseling of van deponee- 
ring van bekrachtiging van verdragen. Soms worden 
bij teekening van een verdrag nog aanvullende ver- 
klaringen afgelegd, die dan den naam van p. krijgen. 
Ten slotte gaf men aan bepaalde concept -verdragen 
den naam van p., bijv. het p. van Genève van 2 Oct. 
1924 t.a.v. de vreedzame regeling van internationale 
geschillen. L. Janssens. 

Protocollatic, in de rechtsgeschiedenis: de over- 
schrijving in gerechtelijke registers van een over- 
drachtsake van onroerend goed of van een vestigings- 
acte van rechten op zoodanig goed. 

Proto- Corinthische ceramiek, Grieksche 
aardewerksoort, in 8e en 7e eeuw v. Chr. vervaardigd 
in het N. van den Feloponnesus, waarsch. speciaal in 
Sicyum; de ornamentiek van de meestal kleine aarde- 
werkstukken was aanvankelijk in geometrischen stijl, 
doch nam later het meer Oostersche lotus- en palmet- 
tenmotief over; in levendig bruin en rood vindt men 
er strijd- en jachttafereelen, alsook voorvallen uit 
mythen en sagen. W. Vermeulen. 

L i t. : Pfukl, Malerei u. Zeichn. d. Griechen (I 1923). 

Protodulia noemt men soms de vereering aan 
St. Joseph gebracht, om den voorrang van dezen uit 
te drukken t.o.v. die aan andere heiligen verschuldigd. 
Tot dusver hechtte de Kerk aan den term haar goed- 
keuring niet. > Dulia; Hyperdulia. 

Proto-erts , in de geologie de naam voor 
het oorspr., metaal-armc materiaal, dat slechts door 
latere concentratie een bruikbaar erts levert. 

Proto-evangelle (< Gr. protos, en: euagge- 
lion) = eerste blijde boodschap. Met dit woord geeft 
men aan den tekst van Gen.3.15: „Vijandschap zal Ik 
stellen tusschen U en de vrouw, tusschen Uw zaad en 
haar zaad: hij zal U den kop verpletteren, terwijl gij zult 
trachten hem in de hiel te bijten”. Deze tekst wordt 
verstaan in Messiaanschen zin als een aankondiging aan 
Adam en Eva en aan heel het menschdom van den Ver- 
losser. De Vulgaat leest: „Zij zal U den kop verplette- 
ren”, enz. Dit wordt dan verstaan van Maria. C. Smits. 

Protogcnes, Grieksch schilder uit de 4e eeuw 
v. Chr. * Te Caunos (Carië). Naar Plinius’ getuigenis 
zou P. de maker zijn van een gewetensvol uitgevoerd 
portret van Jalysos (Rhodus), van een rustenden 
sater en wellicht van meer andere, alle thans verloren 
beelden. E. De Wade. 

Protogien, een sterk metamorph graniet tot 
granietgneis (het gesteente van den Mont-Blanc). 

Protogynie, > Bestuiving (kol. 787). 

Pi otoliippus, •> Equidae. 

Protoktisten (<( Gr. protos = eerste; ktisma = 
schepsel), poep van Palestijnsche Origenisten in de 
6e eeuw T , die hielden, dat de ziel van Christus vóór de 
Mensclrwording bestond en het eerste was, wat God 
geschapen had. •> Tetradieten. 


Proto-Maleiërs, naam, dien men wel geeft aan 
eenige volksstammen, die in het binnenland van het 
Maleische schiereiland en van Sumatra en op omlig- 
gende eilanden wonen, en die in ontwikkeling bij de 
overige bevolkingsgroepen van genoemde gebieden ver 
zijn achtergebleven. Recente onderzoekingen, o.a. van 
Heine-Geldern (Anthropos, 1932, Urheimat und 
früheste Wanderungen der Austronesier), hebben tot 
de opvatting geleid, dat in voorhistorischen tijd den 
Archipel zijn binnengedrongen 1° de zgn. dragers der 
Papoeatalen (via Formosa, de Philippijnen en Celebes 
in Z.O. richting), 2° mongolide Austro-Aziaten (van- 
uit Achter-Indië en Z.O. China o.a. naar Formosa, 
de Philippijnen en N. Celebes), en 3° Austronesiërs, via 
het Maleische schiereiland naar Sumatra, Java en de 
Kleine Soenda-eilanden. In welke betrekking de in 
ontwikkeling achtergebleven bevolkingsgroepen van 
het Maleische schiereiland en Sumatra tot de Austro- 
nesiërs staan, is nog geenszins duidelijk, en het staat 
derhalve te bezien, of de naam Proto-Maleiërs, dien 
men voorloopig er aan gegeven heeft, juist zal blijken 
te zijn en gehandhaafd zal kunnen worden. Berg. 

Proton, kern van het waterstofatoom. Het p. is 
een bouwsteen der atoomkernen en kan zelf w r eer 
samengesteld gedacht w r orden uit een > neutron en 
een •> positron. 

Protonenia, ontwikkelingstoestand der blad- 
mossen. Het p. ontstaat uit de spore en het bestaat 
uit een vertakten draad, waaraan chlorophylhoudende 
cellen zijn te onderscheiden, en rhizoïden, die in den 
bodem dringen. Aan het p. ontstaan knoppen, waaruit 
zich later bebladerde mosplanten ontwikkelen. M eisen. 

Protonotarius apostolicus (apostolische pro- 
tonotarius), hoogste eerewaardigheid van de Romein - 
sche curie, opvolger van den oorspr. „eersten” notaris 
(vandaar de naam), die zeven notarissen naast zich 
had, gesteld over de zeven wijken der Stad, en belast 
met het verzamelen der martelaarsakten, die door den 
protonotarius in het archief der H. Kerk w r erden be- 
waard. Later werden de zeven notarissen tot een col- 
lege gevormd en ontvingen toen allen den titel: proto- 
notarius. Na den Apost. Brief van Pius X „Inter 
multiplices” van 21 Febr. 1905 en de Constitutio apos- 
tolica van Pius XI van 15 Aug. 1934 zijn er vier klassen 
van personen, die den titel p. dragen: 

a) zeven p. partecipantes (die nl. deel- 
hebben aan rechten en voorrechten van het College) 
of de numero. Zij stellen de voornaamste acten 
op van den H. Stoel, van de publieke en halfpublieke 
consistories en van de alg. concilies en geven er wette- 
lijke waarde aan. Eén hunner is blijvend aangesteld 
bij de H. Congr. der Riten als notaris, om alle acten 
dier Congregatie te legitimeeren (C.I.C. can. 2013 
§ 2). Zij hebben uitgebreide privilegies, waarin ook 
deelen de assessoren en secretarissen der Rom. Con- 
gregaties, benevens al degenen, die den titel „excel- 
lentie” dragen: verder, gedurende hun ambtstijd en in 
hun gebied, de apostolische vicarissen en prefecten, 
die geen bisschop zijn en de apostolische administra- 
toren der diocesen (C.I.C. can. 308, 316 §2, nr. 2); 
l>) de p. supranumerarii: de kanunniken 
der drie patriarchale basilieken te Rome en van eenige 
andere kapittels buiten Rome; c) de p. ad i n s t a r 
partecipantium (afgekort a.i.p.): de as- 
sessoren en secretarissen voornoemd en verdere excel- 
lenties, die den dienst zonder bevordering verlaten, 
de kanunniken van sommige kapittels en verder al 
degenen, die door den paus als zoodanig woorden be- 


241 


Proton pseudos — Proudhon 


242 


noemd; d) de eere - of titulaire p. door 
den paus of door het College der Protonotarii de nume- 
ro (één per jaar) benoemd, verder alle generaalvica- 
rissen, de kapittelvicarissen en de kanunnikken van 
sommige kapittels. 

De sub b en c vermelde prelaten deelen in bijna alle 
privilegies der eerste klasse, maar de sub d genoemden 
mogen te Home geen prelatengewaad dragen, tenzij 
ze huisprelaat zijn. 

L i t. : Acta S. Sedis (1904-’05, 491 vlg. ; 1934, 504 
vlg.). Drehmanns . 

Proton pseuelos (logica) heet de grond- 
fout of het verkeerde uitgangspunt in een valsche re- 
deneering. 

Protopaschistae, •> Quartadecimani. 

Protoplasma of plasma is de levende eiwitrijke 
stof waaruit de cellen van mensch en dier en de cel- 
inhouden der plantencellen bestaan. Voor de samen- 
stelling zie > Cel (4°). 

Het protoplasma der kern wordt kern- of nucleo- 
plasma en het overige p. wordt cytoplasma genoemd. 
Het laatste bestaat uit een doorschijnende grond -sub- 
stantie, het hyaloplasma, waarin een aantal groote en 
kleinere korrels voorkomen. > Cel. Over de structuur 
van het protoplasma bestaan verschillende meeningen. 
Volgens Bütschli heeft het een schuimstructuur, ande- 
re onderzoekers verdedigen een netvormige (reticu- 
laire), weer andere een vezelige (fibrillaire) structuur. 
Sommigen kennen aan het p. geen vaste structuur toe 
en veronderstellen, dat het naar omstandigheden 
reticulair, fibrillair, alveolair of structuurloos kan 
zijn. Reticulair p. zou een rol te vervullen hebben bij 
de stofwisselingsprocessen (trophoplasma) en fibrillair 
p. bij de bewegingsverschijnselen (kinoplasma). 

L i t. : Arthur Meyer, Morpholog. und physiolog. 

Analyse des P. (1920-’26) ; Lepeschkin, Kolloïdchemie des 
P. (1924) ; Walther, Unser Wissen von der lebenden 
Substanz (1932). 

Protozoa, Lat. naam voor > eencellige dieren. 

Protuberansen (< Lat. tuber = uitwas), aan- 
hangsels van zeer verschillenden vorm van de chro- 
mospheer van de zon, die bij een totale zoneclips te 
zien zijn, doch ook dagelijks met den > spectrohelio- 
graaf zijn waar te nemen. Sommige p. zijn w’olken, die 
boven de chromospheer drijven en zich betrekkelijk 
langzaam ontwikkelen (rustige p.), andere 
spuiten als fonteinen uit de chromospheer omhoog en 
ontwikkelen zich en verdwijnen w r eer binnen enkele 
uren (eruptieve p.). De hoogte der p. is ge- 
middeld ong. 40" (== 30 000 km); er zijn er echter ook 
waargenomen met een hoogte grooter dan de straal 
van de zon. De gassen in een eruptieve p. hebben een 
meestal versnelde opstijgende beweging; de snelheden 
zijn zeer groot, enkele honderden km per sec. Het 
spectrum der p. stemt overeen met dat van de buiten- 
ste lagen van de chromospheer (H, He, Ca+ ), dat van 
de eruptieve p. bevat vaak ook lijnen van de diepere 
chromospheer. P., die niet aan den rand der zon, doch 
op de zonneschijf voorkomen, vertoonen zich op w T a- 
terstofspectroheïiogrammen als donkere strooken , fila- 
menten. De statistiek der p. toont de 11-jarige perio- 
diciteit der zonneactiviteit; in een zonnevlekken maxi- 
mum zijn er ook veel protuberansen. 

De verklaring van het p.- verschijnsel is als 
volgt: De chromospheer is in evenwicht onder de 
werking van twee krachten, de zwaartekracht naar 
beneden en den stralingsdruk naar boven: wanneer 
een atoom straling uit de diepere lagen absorbeert, 


krijgt het een stoot naar boven. Hoven een abnormaal 
heet gedeelte van de photospheer is de straling sterker, 
overweegt dus de stralingsdruk over de zwaartekracht 
en krijgt dus de materie een opwaartsche bew'eging. 
Nu kan een atoom de straling absorbeeren, die het zelf 
kan uitzenden, en juist deze straling is slechts zwak, 
daar zij reeds sterk geabsorbeerd is door soortgelijke 
atomen in de diepere lagen (m.a.w. de spectraallijnen 
van het atoom komen in het spectrum van die diepere 
lagen als donkere lijnen voor); w r anneer echter het 
atoom eenmaal een kleine snelheid naar buiten heeft 
gekregen, absorbeert het, volgens het beginsel van 
Doppler, straling van een iets kortere golflengte en 
deze straling is sterker vertegenwoordigd. Naarmate 
de snelheid toeneemt, w'ordt dus ook de stralingsdruk 
grooter en de materie wordt dus met versnelde bewe- 
ging naar buiten geworpen. 

Voor afbeelding van de p., zie de plaat bij art. 

> Zon. Reesinck. 

Pro tu s (Gr., = eerste) (muziek) duidt aan 

den len kerktoon, gebouwd op den len grondtoon re; 

> Gregoriaansche zang (sub III. Modaliteit). 

Prou, M a u r i c e , Fr. palaeograaf, diplo- 
maticus. * 28 Dec. 1861 te Sens, f 4 October 1930. Stu- 
deerde aan de Ecole des chartes te Parijs; 1884 gepro- 
moveerd. Na een verblijf te Rome aan de Ecole fran- 
gaise 16 jaar werkzaam aan de Bibl. Nationale te 
Parijs. In 1900 prof. in de oorkondenleer en in 1917 
directeur aan de Ecole des chartes. 

Voorn, werk: Manuel de paléographie (1889 ; 
4 1924). — Lit. : Bibl. de 1’Ecole des chartes (dl. 
91, 1930). 

Proudhon , Pierre Joseph, Fransch so- 
cialist en grondlegger der anarchistische theorie, een 
der eersten, die het socialisme wetenschappelijk be- 
oefenden. * 16 
Jan. 1809 te Be- 
sangon, f 19 Jan. 

1866 te Parijs. 

Van zeer arme 
afkomst heeft hij 
zich door zelfstu- 
die ontwikkeld. 

Zijn antwoord op 
een prijsvraag der 
academievan Be- 
sangon in 1840 
maakte hem be- 
kend. Na de re- 
volutie van 1848 
werd hij afgevaar- 
digde. In 1849 
richtte hij een 
volksbank op, die 
echter na 2 maan- 
den ophield te bestaan, omdat P. tot vrijheidsstraf 
veroordeeld werd. In 1852 in vrijheid gesteld, werd 
hij in 1854 opnieuw' tot 3 jaar gevangenisstraf en een 
hooge geldboete veroordeeld; hij vluchtte naar Brus- 
sel, vanwaar hij in 1862, ofschoon hem reeds twee 
jaar tevoren amnestie was verleend, naar Parijs terug- 
keerde. 

Ondanks zijn onstuimigen en verwarden geest had hij 
iets geniaals, was edel van karakter, rein van levens- 
wandel en vol erbarmen voor den misdeelden even- 
mensch. Het privaatbezit beschouwd hij als onrecht- 
vaardig, omdat het een berooving der zw r akken door 
de sterken is; ook het communisme voert tot ongelijk- 



243 


Prouille — Provence 


244 


heid, omdat het de berooving van de sterken door de 
zwakken is. De oplossing der sociale kwestie zoekt hij 
in een geld- en credietsysteem, dat op wederkeerigheid 
en ruil berust. Eerst als gemunt geld en rente bij den 
ruil geen rol meer vervullen, kunnen de goederen naar 
hun wezenlijke waarde, die op den arbeid berust, ge- 
ruild worden; tot dit doel richtte hij zijn volksbank op. 
De kostelooze credietverstrekking zal tot gevolg heb- 
ben, dat het staatsgezag overbodig wordt; vrij aange- 
gane overeenkomsten zullen de plaats der voorschrif- 
ten met dwingend gezag innemen. Later gaf hij toe, dat 
dit anarchisme een onbereikbaar ideaal is en dat de 
practische regeeringsvorm het federalisme is. Zijn socia- 
lisme gaat tegen dat van Marx in, wat tot heden toe 
in het verschil van opvatting tusschen het Fransche 
en het Duitsche socialisme merkbaar is. 

Als schrijver was hij zeer vruchtbaar. Hij stichtte 
en redigeerde vier kranten, die slechts korten tijd be- 
stonden: Le Représentant du Peuple (1847), Le Peu- 
ple (1848), La Voix du Peuple (1849), Le Peuple de 
1850. Zijn gezamenlijke werken omvatten 87 deelen, 
waarvan de laatste elf de nagelaten geschriften be- 
vatten. Bekende gezegden van hem zijn : „Eigen- 
dom is diefstal”, „God is het kwaad”, „Anarchie is 
orde”. 

Voorn, werken: Qu’est ce que la propriété ? 

Ie Mémoire. Recherches sur le principe du droit et du 
gouvernement (1840) ; I le Mémoire. Lettre a M. Blanqui 
sur la propriété (1841) ; Système des contradictions 
écon. ou Philosophie de la misère (2 dln. 1846) ; Solution 
du problème social (1848) ; Philosophie du Progrès (1854); 
De la justice dans la Révolution et dans l’Eglise (4 dln. 
1858); Du parti fédératif et de la nécessitó de reconstituer 
le parti de la Révolution (1863). — L i t. : Lu, The polit. 
theories of P. (1922) ; Duprat, P. sociologue et mora- 
liste (1929) ; Handwörterb. d. Staatswiss. ; Staats- 
lexikon. Borrel . 

Prouille, Dominicanessenklooster nabij Carcas- 
sone (Fr. dept. Aude) en eerste stichting van den H. 
Dominicus (1206), met het doel arme, adellijke meisjes 
uit de handen der ketters te redden. Het werd tijdens 
de Fransche Revolutie verwoest, doch later weer op- 
gebouwd. 

Proust, 1° Joseph Louis, Fr. scheikun- 
dige. * 26 Sept. 1754 te Angers, f 5 Juli 1826 aldaar. 
Professor in de scheikunde, onder meer te Madrid. 
Ontdekte onder anderen de druivensuiker. Voor de wet 
van Proust, zie men het artikel > Samenstelling 
(constante wet van). 

2° Marcel, een der belangwekkendste Fr. ro- 
manciers van onze eeuw. * 10 Juli 1871 te Auteuil 
(Parijs), f 18 Nov. 1922 te Parijs. Als zedenschilder 
en zielenontleder van de rijke, onnutte Parijsche bour- 
geoisie, heeft deze hernieuwer van den Franschen ro- 
man zijn gelijke niet. Hij ontleedt met wonderbare 
scherpte en geesteshelderheid het menschelijk hart tot 
in zijn diepste en abnormaalste verborgenheden. Zijn 
oeuvre werd, alhoewel het een vasten philosophischen 
achtergrond mist, niettemin door de jongste generaties 
van overal, onmiddellijk overgenomen. Zijn invloed 
in eigen land was ver reikend en met dien van Gide, 
Claudel , Valéry en Péguy koersaangevend. Willemyns. 

Voorn, werken: Les Plaisirs et les Jours (1896) ; 
A la Recherche du temps perdu (17 dln. 1913-’27) ; Pas- 
tiches et Mélanges (1919) : Chroniques (1927) ; Corres- 
pondance générale (1930 vlg.). — L i t.: L. Pierre Ouint, 
M. P. (1925) ; E. Scillière, M.P. (1930) ; Les Cahiers M. P. 
(sinds 1927) ; A. Dandieu, M. P., sa révélation psycholo- 
gique (1930) ; Klaus Wolters, M. P. im lit. Urteil seiner 
Zeit (1932) ; G. Cattani, L’Amitié de P. (1936). 


Pront, W i 1 1 i a m, Eng. natuur- en schei- 
kundige en arts. * 15 Jan. 1785 te Horton, f 7 April 
1850 te Londen. Hield zich bezig met de chem. bestu- 
deering van de spijsverteering en voedingsmiddelen, 
verder van de urine, e.d. 

Werken: o.a. The relation between the specific 
gravities of bodies in their gaseous state and theweightsof 
their atoms (1815) ; Inquiry into the nature and treat- 
ment of gravel, calculus and other diseases of the urinary 
organs (1821). 

Hypothese van Prout. Deze zegt, dat alle elementen 
uit waterstof zijn opgebouwd en dat dus, als men het 
atoomgewicht van waterstof gelijk 1 stelt, de atoom - 
gewichten der andere elementen geheele getallen zijn. 
Door P. in 1815 opgesteld, toen nog slechts van enkele 
elementen atoomgewichten bekend waren, werd zij 
in den loop der 19e eeuw als weerlegd beschouwd, 
toen steeds meer elementen met niet-geheele atoomge- 
wichten bekend werden. Na de ontdekking der isotopen 
(1913) herleefde ze: de elementen met gebroken 
atoomgewicht werden als mengsels onderkend van 
elementen, waarvan de atoomgewichten bij zeer groote 
benadering geheele getallen waren, mits men als een- 
heid niet waterstof, maar het 16e deel van zuurstof 
aannam. Dit laatste kan men ook aldus formuleeren: 
juist bij waterstof is de benadering tot het geheele 
getal niet zoo groot. Een en ander vindt zijn oorzaak 
in het > „Pakking effect”. 

Lit.: W. de Groot, in : Chemisch Weekblad (34 1937, 
blz. 3). 

Proven, gem. in de prov. West- Vlaanderen, ten 
N.W. van Poperinge; opp. 1 275 ha; ruim 1 600 inw. 
(Kath.). Kleistreek. Landbouw en hopteelt. Kasteel 
van Couthove. 

Provengaalsch, de in Zuid-Frankrijk gesproken 
Romaansche dialecten, vroeger ook wel Romaansch, 
Limousinisch of Langue d’oc genoemd. Zijn literatuur 
is de oudste van al de Romaansche literaturen. Bloei- 
tijd: eind 11e tot eind 13e e. (troubadours). In de 
15e e. was het P. reeds een patois geworden. Thans 
hebben F. * Mistral e.a. er weer een litt. taal van ge- 
maakt. Zie > Félibrige. Weijnen. 

Provence, landschap in het Z.O. van Frankrijk 
(XI 96 F /G 5). De oude provincie, rijk aan landschaps- 
schoon, omvat het bergland tusschen Middell. Zee en 
de Alpen, alleen de > Crau is laagland. De beschutte 
Zuidelijke ligging geeft een bevoorrecht klimaat, al is de 
zomer droog en dor en waait, in den winter vooral, de 
koude Mistral. De hoogere deelen (tot 3 000 m), met 
ontboschte kalkplateau’s, dragen kreupelhout en wor- 
den door diepe dalen doorsneden; in de lagere deelen, 
dikwijls met bevloeiing, wassen vijgen en amandelen, 
olijven en zuidvruchten, druiven en groenten. De plan- 
ten met leerachtige blaadjes (myrte, oleander, altijd- 
groene eik, olijf) hebben zich aan de droogte aangepast. 
De bevolking is meer Italiaansch dan Fransch met een 
hartstochtelijk, opbruisend temperament, vlug van 
begrip, maar zonder veel ernst. Naast eenigen land- 
bouw en veeteelt hebben de groote steden (Marseille, 
Toulon, Nizza) handel en industrie, maar de meeste 
inkomsten verschaft het vreemdelingenverkeer. 

In 536 kwam P. onder de Franken en maakte het dus 
de deelingsgeschiedenis van dezen mee in 843. In 879 
hoorde het tot het koninkrijk Neder-Bourgondië 
(Arelatië). In de 10e e. werden de graven van Arles 
graaf van Provence en na 1032 kwamen dezen onder 
Duitschland. Via het huis Anjou kwam P. in 1481 
aan Lodewijk XI van Frankrijk. 


245 


Provence — Provinciale Raad 


246 


L i t. : E. Camau, La P. a travers les siècles (4 dln. 
1907-’30) ; E. de Martonne, Région mediterranéenne 
(photo’s, 1925) ; E. Ripert, La P. (anthologie, 1929) ; 
A Lorbert, P. enz. (Monogr. économ., 1928). Heere. 

Provence, graaf van, > Lodewijk XVIII. 

Provenzal e, Francesco, componist (vol- 
gens R. Rolland identiek met Francesca della Torre). 
f 1704 te Napels. Verbonden aan de Kon. kapel te 
Napels. Stichter van de Napolitaansche school. 

Werken: opera’s, o.a. Serse (1655), oratoria, 

motetten, Pange lingua (met instrumenten), enz. — 
L i t. : II. Goldschmidt, F. P. als Dramatiker (in : Sam- 
melb. d. I. M. G. VII 4). 

Proverbia, het Bijbelboek der > Spreuken. 

Proverbios • El Libro de los Buenos Proverbios, 
middeleeuwsch Spaansch prozawerk (ca. 1240); ver- 
zameling van spreekwoorden, met didactischen opzet, 
tijdens de regeering van Ferdinand van Castilië (1200- 
1252) vertaald uit het Arabisch. De schrijver van den 
oorspronkelijken tekst is Honain ben Ishak Al Abadi 
(809-873). 

Proviandwagen, > Gevechtstrein. 

Pro vicarissen heetten, onder het bestuur der 
> apost. vicarissen tot en met Codde, de functiona- 
rissen, die, onder verantwoording aan den apost. vic. 
en door dezen benoemd, een deel der Holl. Zending 
bestuurden, samenvallend met een of meer der bis- 
dommen van 1559. Een uitzondering vormde het bis- 
dom Haarlem, bestuurd door een vicaris-capitulaar, 
gekozen door het > kapittel. Den titel provicaris 
droeg ook Th. de > Koek als pauselijk vicaris met 
voorloopige aanstelling. Rogier. 

L i t. : > HoUandsche Zending, en lit. aldaar. 

Providence, hoofdstad van den N. Amer. staat 
Rhode Island (XVIII 608 L/M 5); ruim 250 000 inw. 
(1930). P. ligt aan de Narragansettbaai. Het is een 
belangrijke zeehaven met meer dan drie millioen regis- 
terton vrachtverkeer. Er is textielindustrie en kunst- 
nijverheid (vervaardigen van sieraden). D. Brouwer. 

Proviclentia, Lat. naam voor de > Voorzienig- 
heid. 

Providentissimus Deus, beginwoorden van 
de encycliek van paus Leo XI 11 over de studie van de 
H. Schrift van 18 Nov. 1893. Ze was van het grootste 
belang in een tijd, dat Kath. exegeten den strijd voer- 
den tegen de rationalistische critiek. Voornaamste 
behandelde punten: algemeenheid van de inspiratie, 
de onmogelijkheid van dwaling, de verhouding der 
heilige boeken tot de natuurwetenschappen, de waarde 
van het traditieargument voor de exegese. Een talrijke 
lit., die nu gedeeltelijk verouderd is, verscheen over 
de interpretatie van Providentissimus. C. Smits. 

Provinciaal , hoofd eener ordesprovincie van een 
kloostergenootschap . 

Provinciaal concilie, kapittel, enz., > Con- 
cilie (III); Kapittel; enz. 

Provinciale bank, bankinstelling, welke in de 
hoofdbeursplaats des lands (voor Ned. te Amsterdam) 
geen eigen vestiging heeft. 

Provinciale bedrijven behooien tot de over- 
heidsbedrijven. > Gemeentebedrijf. 

Provinciale begrooting, De begrooting der 
provinciale inkomsten en uitgaven wordt in Ne- 
derland jaarlijks door de Gedeputeerde Staten (in 
België: Bestendige Deputatie) opgemaakt en door 
de Provinciale Staten (in België: Provinciale Raad) 
vastgesteld. Zij moet worden goedgekeurd door de 
Kroon. 

Provinciale belasting (Ned. recht) wordt 


geheven tot dekking van prov. uitgaven. Zij wordt bij 
besluit van de Staten der provincie geheven, gewijzigd 
en afgeschaft. Dat besluit vereischt kon. goedkeuring. 
De Prov. Wet laat toe, dat de provincies, met beper- 
kingen, opcenten heffen op de hoofdsom der grond-, 
vermogens- en inkomstenbelasting, leges en vsch. 
rechten en loonen voor gebruik of genot van prov. 
werken, inrichtingen of eigendommen, of van door 
of vanwege de provincie verstrekte diensten. Prov. b. 
mogen den doorvoer, den uitvoer naar en den invoer 
uit andere provinciën niet belemmeren en geen voor- 
werpen van verbruik belasten. In het algemeen is de 
Invorderingswet 1845 inzake ’s Rijks directe belas- 
tingen op de prov. b. toepasselijk. Prov. b., die niet 
binnen drie jaren, te rekenen van het tijdstip, waarop 
zij verschuldigd zijn, of waarop de laatste acte van ver- 
volging beteekend is, zijn ingevorderd, zijn ver- 
jaard. Russel. 

Belg. recht. Zooals de gemeenten hebben de 
provinciën een aandeel in de opbrengst van zekere 
staatsbelastingen. Eveneens kunnen zij op bepaalde 
staatsbelastingen opcentiemen heffen. Daarenboven 
kunnen ze eigenlijke prov. b. in voeren. Deze worden 
vastgesteld door den provincieraad en zijn onder- 
worpen aan de goedkeuring van den koning. De voor- 
naamste thans bestaande prov. b. zijn de taksen op: 
tabakslijterijen; drankslijterijen; jachtverloven; rij- 
wielen; te werk gesteld personeel; stoomketels en mo- 
toren; openbare vermakelijkheden; honden; voer- 
tuigen; dienstboden; luxe-paarden, enz. 

De rechtstreeksche prov. b. worden ingevorderd op 
dezelfde wijze als de rechtstreeksche staatsbelastingen, 
met dit verschil dat de rol uitvoerbaar verklaard wordt 
door den gouverneur. De middelen van bezwaar en 
verhaal zijn mutatis mutandis dezelfde als in zake 
staatsbelastingen. De onrechtstreeksche prov. b. wor- 
den ingevorderd door middel van dwangbevel, waar- 
tegen verzet kan worden aangeteekend. Rondou. 

Provinciale Raad. De P. R. is in B e 1 g i ë 
de vergadering van rechtstreeks door het kiezerskorps 
gekozen vertegenwoordigers der provincie. Om pro- 
vincieraadslid te zijn, moet men Belg zijn, 25 jaar oud 
en woonachtig in de provincie. 

De bevoegdheid van den P. R. is tweeërlei: a) in 
zaken van zuiver prov. belang: nl. het beheer der fi- 
nanciën van de provincie ; het beheer van de goederen 
en bezittingen der provincie; de benoeming van leden 
der Bestendige Deputatie; de benoeming van de prov. 
beambten en de vaststelling hunner jaarwedde; het 
maken van reglementen van inw ? endigen dienst en 
van prov. politieverordeningen; b) in zaken van alg. 
belang: de verkiezing van de prov. senatoren; het voor- 
dragen van candidaten voor de benoeming van de 
raadsheeren bij de hoven van beroep, alsook voor de 
benoeming van de voorzitters en ondervoorzitters der 
rechtbanken van eersten aanleg; het uitbrengen van 
advies over de voorgestelde wijzigingen voor de om- 
schrijving der provincie, der arrondissementen en der 
gemeenten. 

De P. R. is aan zekere controle van de centrale macht 
onderworpen. Aldus zijn zekere handelingen van den 
P. R. onderworpen aan de goedkeuring van den 
koning (o.m. de beslissingen betreffende het financieel 
beheer). Andere handelingen kan de koning nietig 
verklaren, indien zij het alg. belang krenken of buiten 
de bevoegdheid van den raad gaan. Eindelijk kan de 
koning van ambtswege in de begrooting de credieten 
doen inschrijven, die betrekking hebben op verplichte 


247 


Provinciales — Provoost 


248 


uitgaven, zoo de raad zou nagelaten of verzuimd heb- 
ben in deze te voorzien. 

Voor Ned., zie > Provinciale Staten. Rondou. 

Provinciales (L e s) ou Les Lettres écrites par 
Louis de Montalte a un Provincial de ses Amis et 
aux R.R. P.P. Jésuites. Verzameling brieven, de 
10 eerste tot een gef ingeerden bewoner der provincie, 
de 8 volgende tot de Jezuïeten in het algemeen, of P. 
Annat S.J. persoonlijk gericht. Zij verschenen succes- 
sievelijk van 23 Jan. 1656 tot 24 Maart 1657 en werden 
in dit zelfde jaar nog in één band verzameld uitgegeven. 
Hierin valt de auteur Blaise Pascal op onbillijke en 
bitter satyrische, maar vaak geestige wijze de Jezuïe- 
ten aan ter verdediging van het Jansenisme. De brieven 
verw ekten groote opschudding. Ze staan op den kerkel. 
Index. Zie ■> Pascal; Laxisme; Jezuïetenmoraal. 

L i t. : zeer uitvoerige analyse en beoordeeling der 
brieven in Dict. Théol. Cath. (XI, s.v. Pascal). Gorris. 

Provinciale Staten (N e d.). De P. S. worden 
voor vier jaren rechtstreeks gekozen door de kiesgerech- 
tigde ingezetenen der provincie op den grondslag van 
evenredige vertegenwoordiging. Om tot lid der P. S. 
gekozen te kunnen worden, moet men zijn ingezetene 
der prov., Nederlander of > Ned. onderdaan, den 
leeftijd van 25 jaar bereikt hebben en niet van de ver- 
kiesbaarheid zijn uitgesloten. De Staten komen ten 
minste tweemaal per jaar in gewone zitting bijeen. 
Daarbuiten kunnen zij in buitengewone zitting bijeen- 
geroepen worden. De zitting wordt voorgezeten door 
den > commissaris der koningin. De P. S. hebben 
t.a.v. de regeling en het bestuur der prov. huishouding 
alle bevoegdheden, die bij de wet niet aan den > Gede- 
puteerde Staten zijn opgedragen. Zij zijn bovendien 
kiescollege voor de > Eerste Kamer. 

Voor België, zie > Provinciale Raad. Struycken. 

Provinciale synode, > Concilie (sub III). 

Provincie, a) De tegen w. Nederlandsclie prov. 
vinden haar oorsprong in de groo tendeels souvereine 
gewesten uit den tijd der Republiek. Haar betee- 
kenis is sedert het „herstel van saken” in 1814 sterk 
verminderd. In huidigen staatsrechtelijken zin zijn 
de p. gebiedsdeelen van het Rijk in Europa, met een 
eigen zelfstandig bestuur, welks bevoegdheid, om- 
schreven bij de Grondwet en de Prov. Wet (6 Juli 
1850, herhaaldelijk gewijzigd), zich beperkt tot de 
behartiging van de prov. belangen, en dat voorts ge- 
roepen is om, indien zulks bepaald wordt, medewer- 
king te verlcenen tot het uitvoeren van wetten en 
algemeene maatregelen van bestuur. De voornaamste 
onderwerpen van prov. belang, waarvan de prov. 
besturen de behartiging aan zich getrokken hebben, 
zijn, behalve de organisatie der prov. administratie, 
de prov. > waterstaat, wegen, electriciteitsvoorzie- 
ning. Het bestuur der p. wordt uitgeoefend door de 

Provinciale Staten, de •> Gedeputeerde Staten, en 
den > commissaris der koningin, onder toezicht van 
de Kroon. Tot dekking van haar uitgaven kunnen de p. 
> provinciale belastingen heffen. Grenswijziging, 
splitsing en vorming van nieuwe p. geschiedt bij de 
wet. Struycken. 

L i t. : R. Kranenburg, Het Ned. Prov. Recht. 

b) In België komen de p. naar hun geographische 
ligging en omvang in een zekere mate overeen met de 
voormalige Fransche departementen. Administratief 
heeft hun inrichting aanzienlijke wijzigingen ondergaan 
in de richting van een ruimere decentralisatie. 

Het zijn zelfstandige plaatselijke machten, door de 
grondwet ingesteld (art. 108) en bestemd om onder 


toezicht van de regeering zekere plaatselijke belangen 
van een bepaald grondgebied te behartigen; en aan de 
centrale macht hun medewerking te verleenen voor 
bepaalde zaken van algemeen belang. De p. worden 
bestuurd door den > Provincialen Raad, de > Be- 
stendige Deputatie, een > gouverneur der provincie 
en een prov. griffier, evenals de gouverneur recht- 
streeks benoemd door den koning en hoofdzakelijk 
belast met het opmaken van de processen -verbaal van 
den Provincialen Raad en van de Bestendige Depu- 
tatie. 

De p. mogen onder kon. goedkeuring > provinciale 
belastingen heffen, bovendien hebben zij een aandeel 
in bepaalde staatsbelastingen. Rondou. 

c) Voor provincie in Ned.-Indië, zie > Neder- 
landsch-Indië (sub Bestuur); voor de p. in Belg.- 
Kongo, zie > Kongo (sub Bestuur). 

Provisie, in Ned. en Belg. recht, 1° de 
aan een tusschenpersoon voor zijn diensten toekomende 
belooning, bestaande in een evenredig deel van de 
geldswaarde der door zijn bemiddeling tot stand ge- 
komen transactie. Deze belooning heet voor een > 
commissionnair: > commissie. 2° Het > fonds, dat 
de trekker van een -> wissel den betrokkene behoort 
te verschaffen. Ariëns. 

In het Belg. recht verstaat men daarenboven 
nog onder p. het voorschot, dat door den cliënt betaald 
wordt op het eereloon van een advocaat, pleitbezorger 
of deurwaarder, om deze toe te laten de gerechtskosten, 
die zij moeten maken, te dekken. Rondou. 

Provisioneel bewindvoerder, > Afwezig- 
heid; Curateele. 

Provisorische factuur (handelseco n.), 
voorloopige factuur. Wanneer een partij goederen ver- 
kocht is op basis van het uitgeleverd gewicht, dan 
wordt dikwijls een p. f. opgemaakt op basis van het 
afscheepsgewicht (bijvoorbeeld bij verkoop van goe- 
deren van Nederlandsch-Indië naar Europa). De ver- 
kooper trekt dan een wissel op den kooper tot een 
bedrag van circa 90 % van de voorloopige factuur- 
waarde. Bij aankomst der goederen wordt de defi- 
nitieve ofslotfactuur opgemaakt en het 
verschil tusschen het eindbedrag van de definitieve 
factuur en het bedrag, waarover reeds per wissel be- 
schikt is, verrekend. Witsenboer. 

Provocatio (Lat., = beroep), het recht van de 
Romeinsche burgers om, binnen de banmijl van Rome, 
tegen de crimineele rechtspraak der magistraten be- 
roep te doen op het souvereine volk, in de comitia 
centuriata vergaderd. Dit recht, dat van 509 v. Chr. 
zou dateeren, werd naderhand bevestigd en uitgebreid. 
Onder het keizerrijk kon de burger zich op den keizer 
beroepen. E. De Waele. 

Provoost, krijgstuch telijke straf, overeenkomen- 
de met de Ned. straf van streng arrest voor onder- 
officieren en soldaten; mede de cel, waarin de straf 
wordt ondergaan. Provoost-geweldige 
was de beambte ter residentie van een krijgsraad voor 
de landmacht, belast met het doen van exploiten, het 
bewaren en verzorgen der in het provoosthuis ingeslo- 
tenen en het in behoorlijken toestand houden van dit 
huis. Het provoosthuis, in 1819 afgeschaft, 
was een militair huis van bewaring. Sedert met het 
doen van exploi ten ook deurwaarders zijn belast 
(1827), is de funct ie van provoost-geweldige nog slechts 
een formeel wet telijke. Provoost-generaal 
is de ambtenaar, die onder toezicht van den advocaat - 
fiscaal is belast met het ten uitvoerleggen van senten- 


249 


Provost — Pruik 


250 


tiën van het Hoog Mil. Gerechtshof. De wet van 13 
Jan. 1923, Stbl. 6, machtigt den min. van Justitie te 
bepalen, welke ambtenaar de functie van provoost- 
generaal uitoefent. Het ambt is reeds afgeschaft bij de 
wet van 4 Juni 1858, Stbl. 45. A. Lohmeijer. 

Provost, Jan, schilder. * Ca. 1465 te Bergen, 
f 1529 te Brugge, waar hij den langsten tijd werkte. Een 
der laatste telgen der Bnigsche School; zijn oeuvre is 
gegroepeerd om een Laatste Oordeel, dat hij er voor 
het Raadhuis maakte (Mus.). Hij was vrijer in het 
kiezen van onderwerpen, losser van traditie dan zijn 
meeste tijdgenooten; vaak slaat hij in zijn werk liefe- 
lijke, poëtische accoorden aan. Zijn kleuren zijn licht 
en levendig. Schretlen . 

L i t. : M. J. Friedlander, Alt-Nied. Mal. (IX). 

Proxcnos, de „consul” in de Grieksche Oudheid, 
d.i. de man, die in de stad, waarin hij burger was, de 
vreemde Grieksche burgers (handeldrijvende of andere) 
beschermde, of bij hun doortocht gastvrijheid ver- 
leende, in ruil waarvan hij in de stad, die hij vertegen- 
woordigde, zekere hoog-aangeschreven voorrechten 
genoot. F. De Waele. 

Proza, Prozagedicht. Het proza verschilt 
van het vers door de minder regelmatige geleding; 
rhythme en melodie zijn minder sprekend. Het onder- 
scheid is dus niet wezenlijk. Neemt het proza meer 
gebonden vormen aan, keeren de klanktegenstellingen 
min of meer constant terug, dan spreekt men wel van 
een prozagedicht (van Deyssel). > Poëzie. Wils. 

Priidentius, A u r e 1 i u s O 1 e m e n s, Chris- 
telijk dichter. * 348 waarsch. te Saragossa, f na 405. 
P. was van voorname Spaansche familie, bekleedde 
hooge staatsambten, maar trok zich op gevorderden 
leeftijd terug in de eenzaamheid. Zijn eerste gedichten 
stonden onder invloed van de poëzie van St. Ambro- 
sius; hij werd de grootste dichter van de 4e eeuw en 
overtrof heidensche zoowel als Christelijke tijdgenoo- 
ten. Zijn gedichten waren een rijke bron voor de marte- 
larenlegenden der M.E. en voor de Christelijke kunst, 
vooral voor de Barok. Zelf heeft hij ze in 7 boeken ver- 
zameld, onder Grieksche titels: 1° Cathemerinon, 
hymnen op de verschillende tijden van den dag en op 
feestdagen. 2° Apotheosis, verdediging der Katli. 
Triniteitsleer. 3° Ilamartigenia, over den oorsprong 
van het kwaad. 4° Psychomachia, strijd tusschen hei- 
densche ondeugden en Christelijke deugden om de 
menschelijke ziel. 6° Contra Symmachum, tegen Sym- 
machus’ pleidooi voor behoud van het altaar der 
Victoria in den senaat. 6° Peristephanon, 14 gezangen 
in verschillend metrum op Spaansche en Romeinsche 
martelaren. 7° Dittochaeon, epigrammen op bijbelsche 
voorstellingen. Franses. 

U i t g. : Mignc, Patrol. Lat. (LIX-LX) ; Corp. Script. 
Eccl. Lat. (LX 1926). — L i t. : Bardenhewer, Gesch. lat. 
kirchl. Lit. (III 2 1923) ; de Labriolle, Hist. de la Lit. lat. 
chrét. (1924) ; Rauschen-Altaner, Patrologie (1931). 

Prudcntius van Troycs, bisschop, theoloog en 
geschiedschrijver, f 861. De Spanjaard P. werd eerst 
hofkapelaan van Lodewijk den Vromen en in 843 bis- 
schop van Troyes. In den Praedestinatiestrijd tusschen 
> Godschalk én Hincmar van Reims stond hij te dicht 
bij den eerste en beweerde, dat God niet alle menschen 
tot het heil heeft geroepen. P. zette de > Annales 
Bertiniani voort van 835 tot 861. Hij stelde een 
Pontificale samen, dat van belang is voor den in- 
vloed van de Spaansche liturgie op die der Fran- 
kische Kerk. 

Lit.: Lex. Theol. Kirche (VIII). Franses . 


Prudliomme, 1° > Sully Prudhomme. 

Prud’hon, Pierre Paul, schilder. * 4 
April 1758 te Cluny, f 14 Febr. 1823 te Parijs. Leerling 
van Desvoge te Dijon; studeerde 1782-’88 in Italië. P. 
is Klassicist met een voorkeur voor de kunst van 
Correggio, met wien hij de slanke buigzame gestalten 
en het zachte clair-obscur gemeen heeft. P. mist het 
heroïsche van David’s Klassicisme en is door het 
coquette en bekoorlijke in vorm en uitdrukking meer 
verwant aan de 18e eeuw. Komt tot aanzien onder 
Napoleon. Van zijn hand bezitten we zoowel portretten 
(keizerin Joséphine, Louvre 1805) als onderwerpen 
van symbolischen of mythologischen aard (Gerechtig- 
heid en wraak vervolgen den misdadiger, Louvre 
1808), Psyche (Louvre 1808). Korevaar-Hesseling . 

Lit.: A. Forest, P. (1914) ; J. Guiffrey, L’oeuvre de 
P. (1924) ; Martine, Les dessins de P. (1924). 

Prüfeninjj, voormalige abdij bij Regensburg; 
gesticht in 1109 door den H. Otto van Bamberg en met 
monniken uit Hirsau bezet; het klooster was bekend 
om zijn bibliotheek en de beoefening der theologie. In 
1803 werd het opgeheven en later verbouwd tot een 
slot voor de vorsten van Thurn en Taxis. Th. Heijman. 

Pruik. Reeds de Egyptenaren kenden p. voor man- 
nen en vrouwen. Zij hadden zware afhangende, met 
lint doorvlochten lokken, die veelal van plan ten vezels 
waren gemaakt en voortdurend vet gehouden moesten 
worden door middel van een zalf kegel, dien men op 
het hoofd droeg. Ook de Oude Perzen hebben de p. 
gekend en in Klein -Azië verbreid. In Griekenland werd 
de p. vnl. alleen op het tooneel gedragen. De Romeinen 
daarentegen kenden de p. ook weer in het dagelijksch 
leven. Speciaal sedert het begin van den keizertijd 
werden p. veel gedragen. Bijzonder in trek daarvoor 
was het blonde of rossige haar der Germanen. 

In West - Europa kwam in de 15e eeuw, 
tijdens Philips den Goeden, een kleine p. op, die als 
een kapje slechts een gedeelte van den schedel rondom 
de kruin bedekte. Anderen lieten het haar in dien vorm 
knippen en al het overtollige wegscheren. Koningin 
Elisabeth van Engeland bezat vele pruiken. De bloei 
van de p. dagteekent echter vooral uit de 17e eeuw, 
toen nl. sedert 1630 voor mannen langer haar in de 
mode kwam. Lodewijk XIV nam eerst na 1670 do p. aan. 
Als > a 1 1 o n g e pruik kreeg deze toen een typisch 
Barokken vorm, met hooge lokken ter weerszijden 
boven het voorhoofd en een menigte krullen, neer- 
vallend op rug en schouders. Vaak werd deze p. van vlas 
gemaakt. Sedert het begin van de 18e eeuw werd de 
p. gepoederd. Tevens ontstond de neiging om haar in 
het dagelijksch leven te vereenvoudigen. Men bond de 
uiteinden der lokken in eenige staartjes te zamen; 
iets later vereenigde men deze op den rug in den haar- 
zak, die geleidelijk tot een smal staartje werd. Boven 
de ooren ging men toen eenige horizontale krullen 
dragen. Oudere heeren, geestelijken enz. droegen gaarne 
de carré pruik, die in den nek rondom was afgesne- 
den. Kort voor de Fr. Revolutie nam de p. der mannen 
enorm in omvang toe, daarin gelijken tred houdend 
met de ontwikkeling der dameskapsels. Sedert 1790 
droeg men echter meer en meer het eigen haar. De p. 
van l8e-eeuwschen vorm bleef in Engeland nog zeer 
lang bestaan bij geestelijken en nu nog is zij er in ge- 
bruik als onderdeel van het ambtscostuum van speaker 
en secretarissen van het Lagerhuis en bij rechters en 
advocaten. 

Bij livreidracht kan de p. nog in verschillende lan- 
den voorkomen (in Ned.: de koetsier van de Gouden 


251 


Pruikenboom — Pruisen 


252 


Koets). Zie ook het art. > Haardracht met daarbij 
voorkomende afbeeldingen. v. Thienen. 

Pruikenboom (Rhus), plantengeslacht van de 
fam. der Anacardiaceeën. Komt met 120 soorten vnl. 
in N. Amerika, Z. Afrika en O. Azië voor. Vsch. soor- 
ten zijn voorname looistofplanten, zooals R. coriaria 



en R. semialata. Vernis levert R. vemicifera in Japan. 
R. toxicodendron, de gilsumac, met groenachtige 
bloemen, die soms purper geaderd zijn, is vergiftig; 
zij wordt wel eens als sierplant gebruikt. R. typhi- 
na, de fluweelboom, heeft behaarde takken en bla- 
deren en wordt als sierboom gebruikt evenals de 
azijnboom (R. glabra) en de pruikenboom (R. co- 
tinus). Bonman. 

Pruikenstijl, minder gebruikelijke benaming 
voor het (Duitsche) > Rococo. 

Pruikentijd, Nederland (IV B). 

Pruim, belangrijke groep van steenvruchten, 
oorspr. Aziatisch, doch in het koele, gematigde kli- 
maat alom ingeburgerd. Voor p 1 a n t k. gegevens, 
zie > Prunus. De p. worden ingedeeld in > kroosjes, 
> kwetsen, echte p., •> mirabellen, Japansche p. 
en eenige kleinere groepen, doch de indeeling is hier 
en daar onscherp. De vruchten verschillen in rijpings- 
tijd, kleur, grootte, hardheid, smaak e.d. al naar de 
verscheidenheid en worden gekookt met suiker, ver- 
werkt tot jam, ingemaakt op brandewijn, gedroogd of 
versch gegeten. Onrijpe p. ete men niet rauw. Bekende 
. zijn de Reine Claude, de Boerenwitte en de Boeren- 
wets of Altesse. Veel p. hebben een zeer groot ver- 
spreidingsgebied. Ongeënte p. kan men van wortelop- 
loop voortkweeken. In andere gevallen ent men abri- 
koos en perzik op p. -onderlaag. 

L i t. : F. Dufour, Fruitboomteelt ( 3 1930). Rietsema. 

Pruimenbladroller (Graptolitha funebrana), 


vlindertje van de fam. der bladrollers. Lengte 5 mm; 
grauwbruin. Legt eieren op de jonge loten der pruim; 
hierin leven de rupsen der eerste generatie. Nog den- 
zelfden zomer worden de eieren van de tweede gene- 
ratie afgezet op de vruchten, deze worden door de rup- 
sen uitgevreten. M. Bruna. 

Priiimenblaclwesp (Selandria fulvicornis), 
5 mm lange bladwesp; zwart, geelbehaard. De eieren 
worden gelegd in pruimenbloesem, de larve voedt zich 
met de jonge vruchten en valt met deze op den bodem; 
verpopping in Maart. Omstreeks begin April komt de 
wesp te voorschijn. Zeer schadelijk. M. Bruna . 

Pruimen conserf, electuarium sennae compo- 
situm, zacht laxeermiddel, dat wordt verkregen door 
gekookte pruimen en tamarindemoes door een zeef te 
wrijven en te mengen met glycerine, suiker en senne- 
bladen . 

L i t. : Comm. Ned. Pharm. (III 6 1926). 

Pruimenzaacjwesp (Hoplocampa minuta). De- 
ze behoort tot de bladwespen. Mannelijke wespen schij- 
nen zeldzaam. De vrouwelijke zijn 4,5 mm lang, dof- 
zwart met roodachtige sprieten en in hoofdzaak bruin- 
gele pooten. Leggen wanneer de bloemknoppen zich 
openen een eitje daarin. Hieruit komt een larve, die 
de nog weeke kern en vaak ook het vruchtvleesch aan- 
vreet. De aangetaste pruimen vallen vroegtijdig af, 
meestal als de larven volwassen zijn. Deze verlaten 
dan de vrucht en kruipen in den grond ter verpopping. 
Volgend voorjaar April of begin Mei komen de wespen 
weer te voorschijn. Bestrijding: wegzoeken en uit de 
boomen schudden der wespen, aangetaste vruchten 
wegnemen en den grond rond de boomen zoo diep 
mogelijk omspitten en mengen met ongebluschte 
kalk. ^ v. Sckendel. 

Pruisen . A) Aardrijkskunde. P. is een vrijstaat 
van het Duitsche Rijk. Opp. 222 790 km 2 , 39 934 011 

t 



Blauwe pruim. 


253 


Pruisen 


254 


inw. (offic. telling Juni 1933), w.o. 12 671 075 Kath. P . 
beslaat ong. 2 / 3 van Duitschl. ; het omvat de grootstad 
Berlijn, verder Oost-Pruisen, Pommeren,de Grenzmark 
Posen- West-Pmisen, Brandenburg, Hannover, Slees- 
wijk-Holstein, Opper- en Neder-Silezië, Saksen, West- 
faien, Hessen -Nassau, de Rijnprovincie, en de exclave 
Hohenzollem in Wurttemberg. Het grootste deel be- 
hoort tot de Noord -Duitsche laagvlakte, terwijl het Z. 
ingenomen wordt door de Duitsche Middelgebergten. 
Hierdoor is het ook verklaarbaar, dat er een groote 
verscheidenheid van landschappen in P. te vinden is. 
De Noord -Duitsche laagvlakte is het akkerbouw- en 
veeteeltgebied bij uitnemendheid, terwijl de meer 
bergachtige streken, naast landbouw en veeteelt in de 
lagere regionen, veel boschbouw in de hoogere hebben. 
Bovendien is het W. van Hannover het typische Duit- 
sche veenkoloniëngebied. Het klimaat vertoont, ten- 
gevolge van de lang gerekte O.W. ligging van P., 
een verschil tusschen Oost en West. Het W. staat nog 
onder den invloed van den Atlantischen Oceaan, het 
O. heeft een veel meer continentaal klimaat. Dit laat 
natuurlijk direct zijn invloed gelden op het productie- 
proces en wel speciaal op het primaire. Van West naar 
Oost is er dan ook een langzame overgang merkbaar 
van de verschillende verbouwde producten, die op 
sommige plaatsen, hetzij verscherpt, hetzij verminderd 
wordt door den invloed van het reliëf of door de nabij- 
heid van de zee, speciaal de Oostzee. Het plan tendek 
vertoont eveneens verschillen. Zoo heeft men in het W. 
van Sleeswijk-Holstein en in Hannover het heidege- 
bied ; Westfalen en het N. deel van het Rijnland hebben 
eikenwoud; het Z. van het Rijnland en Hessen-Nassau 
hebben uitgestrekte loof wouden; het O. van Sleeswijk- 
Holstein en van Hessen-Nassau en het W. van Saksen 
hebben uitgebreide beukenwouden ; het verdere deel 
heeft op Oost-Pruisen na pijnboomwoud, terwijl in 
Oost-Pruisen pijn- en dennenbosschen elkaar afwisse- 
len. 

In geheel P. woont ong. 1 / s der bevolking in platte- 
landsgemeenten, 1 / 3 in steden tot 100 000 en 1 / 8 in 
steden boven de 100 000 inwoners Het hoogste per- 
centage van plaatsen onder de 2 000 inwoners heeft 
Hohenzollern, namelijk rond 80 %, het laagst West- 
falen (15 %). 

De voornaamste industriegebieden van P. zijn: 
Ruhrgebied, met steenkool- en ijzerindustrie; Saar- 
gebied, idem; Siegerland met uitgebreide ijzererts- 
mijnen en iizerindustrie; Opper-Silezië met het ver- 
werken van talrijke delfstoffen; dit laatste land heeft 
veel van zijn industrie ingeboet bij den gebiedsaf stand 
aan Polen. De voornaamste producten buiten de me- 
taalindustrie zijn: textiel (Rijnland en Silezië), glas-, 
aarde- en porseleinwerk (Rijnland, Saksen en Silezië). 
Zie verder ook onder > Duitschland. 

Bodemgebruik. Van P. is ong. 2 / 8 van het bodem - 
opp. voor akkerland en 1 / 4 als weiland in gebruik. De 
verdeel ing van het grondbezit, voor akkerbouw in 
gebruik, is als volgt: 


Grootte 
(in ha) 

Aantal 

bedrijven 

Grootte 
(in ha) 

Aantal 

bedrijven 

0— 2 

449.830 

20— 50 

160.776 

2— 5 

404.721 

50—100 

39.140 

5-10 

330.193 

100—200 

12.006 

10 — 20 

257.892 

200enmeer 

12.022 


Prov. 

Opp. in 
km 2 

Inw. op 
16 Juni 
1925 

Inw. op 
16 Juni 
1933 

Aantal 
Kath. op 
16 Juni 
1933 

O. Pruisen 

36.991,75 

2.256.349 

2.333.301 

364.053 

Berlijn 

Branden- 

883,63 

4.024.286 

4.242.501 

441.135 

burg 

39.040,13 

2.592.292 

2.725.697 

142.162 

Pommeren 
Grenzmark 
Posen - 

30.271,00 

1.878.781 

1.920.897 

60.535 

W. Pr. 

7.714,86 

332.485 

337.578 

123.586 

N. Silezië 

26.600,95 

3.132.125 

3.203.998 

924.922 

O. Silezië 

9.714,48 

1.379.418 

1.482.771 

1.317.812 

Saksen 

Sleeswijk- 

25.528,38 

3.293.264 

3.400.592 

251.159 

Holstein 

15.071,81 

1.519.364 

1.599.664 

47.526 

Hannover 

38.796,65 

3.222.887 

3.367.507 

486.256 

Westfalen 

Hessen- 

20.214,85 

4.784.169 

5.039.963 

1.517.994 

Nassau 

16.845,21 

2.475.064 

2.584.228 

709.701 

Rijnprov. 

Hohenzol- 

23.974,09 

7.213.564 

7.631.623 

5.115.315 

lern 

1.142,26 

71.840 

72.991 

68.781 

Pruisen 

292.790,05 

38.175.989 

39.934.011 

12.571.075 


Lit. : O. Maull, Deutschland (1933); H. Blink, Duitsch- 
land in zijn opkomst en betcekenis als econ.-geogr. 
gebied (1927) ; De Martonne, Généralités-Allemagne 
(in: Geogr. Univ. IV 1930); Baedeker, Deutsches Reich 
( 6 1936). v. Wijk . 

B) Geschiedenis. De kern van het later zoo 
machtige P. is het oude markgraafschap, sedert 1356 
keurvorstendom, Brandenburg. De geschiedenis daar- 
van tot aan de verheffing van Brandenburg-Pruisen 
tot koninkrijk in 1701 zie men onder > Brandenburg. 

Zijn n a a m ontleent dit rijk aan het vroegere ge- 
bied der •> Duitsche Orde, dat in 1618 met Branden- 
burg vereenigd werd. Dit ordesgebied Pruisen, tus- 
schen Weichsel en Memel, werd eertijds bewoond door 
den Baltischen stam der heidensche Pruzzi. In de 10e e. 
werd de H. > Adalbert van Praag (f 997) bij bekee- 
ringspogingen vermoord. De eigenlijke bekeerder van 
P. is de Cisterciënser monnik > Christiaan van Oliva, 
sinds 1212 eerste bisschop in P. De grootmeester der 
Duitsche Ridders, Herman van Salza, vestigde zijn 
Orde in P. (1230); het doel was zoowel de kolonisee- 
ring der landen ten O. van den Weichsel door de 
Duitschers, als de Christianiseering der oorspr. 
bewoners. Aanvankelijk werden beide doeleinden 
oprecht nagestreefd, allengs verdrong echter de kolo- 
nisatielust den missiegeest; ondanks de pogingen ter 
bescherming van de bevolking door de kerkel. overheid 
kwamen vele onrechtvaardigheden en gewelddaden 
voor. De Duitsche Orde was de wereldlijke souverein 
over P. geworden, doch haar geest was verslapt. In 
1525 ging de toenmalige grootmeester > Albrecht 
van Brandenburg-Ansbach tot de Hervorming over; 
hij saeculariseerde het bezit der orde en trad verder op 
als hertog van het wereldlijke hertogdom P. onder 
Poolsche suzereiniteit. Geheel Oost-Pruisen werd ge- 
protestantiseerd. In 1618 viel dit gebied bij erfenis 
aan Brandenburg ten deel en de Groote Keurvorst 
wist het in 1657 los te maken van Poolsche opperhoog- 
heid. 

In 1701 verklaarde zich Frederik III tot koning 
in P. en sindsdien spreekt men van den Branden - 
burg-Pruisischen staat. De grondslag en de kracht 


255 


Pruisisch blauw — Prurigo 


256 


hiervan is gemaakt door den soldatenkoning > Frede- 
rik Willem I (1713- ’40). Zijn zoon, > Frederik II de 
Groote (1740- ’86), maakte P. tot een groote mogend- 
heid. Hij verwierf door verovering Silezië, door erfenis 
Oost-Friesland, door de verdeeling van Polen West- 
Pruisen. Hij nam ook den titel van koning van Pruisen 
aan (1772), waaronder nu alle landen, die in zijn bezit 
waren, werden begrepen. Zijn neef en opvolger, > Fre- 
derik Willem II (1786- ’97), deed mee aan den inval in 
Frankrijk (1792), maar trok zich terug en sloot den vrede 
van Bazel (1795) met het oog op de 3e verdeeling van 
Polen. Onder zijn opvolger, > Frederik Willem III 
(1797-1840), trachtte P.de onzijdigheid zoolang mogelijk 
te handhaven. Diep vernederd en verkleind door den 
vrede van Tilsit (1807), doch geleid door organisatoren 
als von > Stein, Hardenberg en > Scharnhorst, 
bezield door geestdriftige nationalisten als > Fichte, 
Amdt en K. Th. > Kömer, herwon P. door het Con- 
gres van Weenen zijn vroegere machtspositie. Het be- 
hield van zijn vroeger Poolsch bezit alleen Danzig 
en Thorn en verloor Oost-Friesland aan Hannover, 
maar kreeg als vergoeding de helft van Saksen, 
Zweedsch Voor-Pommeren met het eiland Rügen en 
de Rijnprovincie, als waker tegen Frankrijk. Zoo 
kwamen de belangen van P. meer Westelijk te liggen. 
Het vormde echter nog geen aaneengesloten eenheid; 
Hannover en Hessen scheidden het in twee helften. 
In 1828 werd de Noord-Duitsche Tollinie opgericht, 
die een voorlooper was van de politieke eenheid. In 
1817 had de koning de Unie doorgedreven tusschen 
Lutheranen en Gereformeerden; in 1821 richtte de 
paus, in overeenstemming met de regeering, de nieuwe 
indeeling van bisdommen in. Doch in 1837 ontstonden 
de „Kölner Wirren” (zie > Keulen). Onder > Frede- 
rik Willem IV (1840- ’61) had de Maartrevolutie plaats; 
zijn politiek zweefde tusschen democratie en abso- 
lutisme; toen hij in 1857 krankzinnig bleek te zijn, 
aanvaardde zijn broer Willem I het regentschap over 
P. Deze, in 1861 zelf koning geworden, verbeterde 
het leger en breidde het uit. Dit eischte een jaarlijksche 
vermeerdering van uitgaven van 9,5 millioen thaler. 
Het Huis van Afgevaardigden verwierp in 1862 het 
voorstel daartoe, waarop de koning het Huis ontbond. 
De nieuwe Landdag telde een nog grootere oppositie 
van vooruitstrevende liberalen; doch thans werd 
Otto von Bismarck tot minister-president benoemd, 
die 5 jaar zonder Kamer regeerde, de oorlogen tegen 
Denemarken (1864), Oostenrijk (1866) en Frankrijk 
(1870- ’71) won en de Duitsche eenheid onder P.’s 
hegemonie en Willem I als Duitsch keizer vestigde 
[> Bismarck, > Denemarken (sub gesch.), ■> Duitsch- 
land(in dl. IX, kol. 518), > Duitsche Bond, > Fransch- 
Duitsche oorlog]. Door dit alles was het Pruisische ge- 
bied vermeerderd met Sleeswijk-Holstein, Nassau en 
Frankfort, en ten slotte Elzas-Lotharingen. Sinds 
valt de geschiedenis van P. grootendeels samen met 
die van > Duitschland. De minister-president van P. 
is in den regel tevens kanselier van het Duitsche Rijk. 
In 1917 voerde Wilhelm II (1889-1918) het geheim, 
rechtstreeksch en algemeen kiesrecht in, waardoor het 
parlementarisme eindelijk de overwinning behaalde. 
Deze maatregel kon echter de Novemberrevolutie 
tengevolge van den verloren Wereldoorlog (1914-18) 
niet meer tegenhouden. Wilhelm trad af en P. werd 
een republiek, die bestuurd werd door de zgn. Coalitie 
van Weiman sociaal -democraten, Centrum en demo- 
craten. In 1920 kwam een nieuwe Pruis, constitutie 
tot stand, die verder weinig verandering bracht, tenzij 


dat P. niet meer de eerste Duitsche staat was en het 
Duitsche kanselierschap van het Pruis, ministerpresi- 
dentschap was gescheiden. Tegenover het verlies van 
grondgebied (Elzas-Lotharingen, West-Pmisen, deelen 
van Silezië) aan de overwinnaars stond de inlijving 
van Pyrmont in 1922 en 1929. In P. waren het vooral 
de socialisten, die onder Braun en Severing het heft 
in handen hadden. In 1932 behaalden de nationaal - 
socialisten in den Pruis. Landdag de meerderheid, 
waardoor de regeering-Braun (1920- ’32) de plaats moest 
ruimen voor von Papen, die als rijkscommissaris een 
geduchte verandering aanbracht onder de ambtenaren. 
Na 30 Jan. 1933 trad von Papen op als vice -kanselier 
onder Hitler en werd Hermann Göring in P. als mi- 
nister van Binnenlandsche Zaken met het bestuur 
belast. In April d.a.v. benoemde Hitler Göring ook 
tot Pruis, minister-president, in welke hoedanigheid 
hij de nat. -socialistische gedachte met alle middelen 
tracht door te voeren. Gorris j Derks. 

L i t. : Erdmannsdörfer, Deutsche Gesch. (2 dln. 
1892-’93) ; Reimann, Neuere Gesch. des preuss. Staatcs 
(2 dln. 1882-’88) ; Schnabel, Deutsche Gesch. im 19. 
Jahrh. (verschenen 4 dln. 1929-’36) ; O. Hinze, Die 
Hohenzollern und ihr Werk (1916) ; L. v. Ranke, Zwölf 
Bücher preuss. Gesch. (1930); M. Braubach, Der Auf- 
stieg Brandenburg-Preussens 1640-1815 (1933 ; Kath.). 

Pruisisch blauw, synoniem van > Berlijnsch 
blauw. 

Pruisisch zuur, > Blauwzuur. 

Prüm, voormalige vorstelijke Benedictijner abdij 
in den Eifel, in 721 gesticht (met medewerking van 
St. Willibrord ?), door Pepijn den Korten rijk begif- 
tigd en sedert sterk in de gunst der Karolingische 
vorsten. P. werd zeer machtig en kende afwisselend 
bloei en verval. Later met het aartsbisdom Trier ver- 
eenigd, waartegen de monniken zich bleven verzetten, 
in 1801 opgeheven. 

Lit. : Cath. Encyclopaedia (XII, 519); Lex. Theol. 
Kirche (VIII). Lindeman. 

Prüm nier, D o m i n i k u s, Dominicaan, ca- 
nonist en moraaltheoloog. * 3 Sept. 1866 te Kaltherher- 
berg (bij Monschau), f 9 Juni 1931 te Freiburg (Zw.). 
Vanaf 1908 prof. in de moraaltheologie te Freiburg 
(Zw.). 

Werken: Manuale Theol. Mor. (3 dln. 1915 ; 
8 1936) ; Manuale Juris Can. (2 dln. 1907-*09 ; 6 1933) ; 
Vademecum Theol. Mor. (1921 ; 4 1934). 

Prunières , H e n r y , musicoloog. * 24 Mei 1886 
te Parijs. Oprichter (1919) van de „Revue musicale”. 

Werken: o.a. Lully (1909) ; L’opéra italien en 
France avant Lully (1913) ; Monteverdi (1926) ; een 
muziekgeschiedenis. 

Prunus, plantengeslacht van de fam. der roos- 
achtigen. Komt met 150 soorten van de N. gematigde 
streken tot in de tropen voor. Het zijn boomgewassen: 
de witte of rosé bloemen bezitten 5 kelk- en kroon- 
bladeren, de vrucht is een steenvrucht. Hiertoe be- 
hooren onze steenvruchten, tevens ondersoorten van 
het geslacht: Persica (> perzik), Prunophora (> 
pruim en > abrikoos), Cerasus (> kers), Amygdalus 
(> amandel). In het wild komen in onze streken voor 
P. padus(> vogelkers) en P. spinosa (> sleedoorn). 
Verder worden nog gekweekt P. Mahaleb (> weich- 
selboom) en P. Laurocerasus ( > laurierkers). Bouman . 

Prurigo (genees k.), een chronisch verloo- 
pende huidziekte, waarbij zich op de strekzijden der 
extremiteiten talrijke, kleine, heftig jeukende knob- 
beltjes vormen, welk proces tevens gepaard gaat met 
een sterke zwelling der regionaire klieren. 


PRIMITIEVEN (KUNST) 




1. Vaas (leem) in den vorm van een slapenden man (Chimu-cultuur, Peru). 2. Houten pot met ruiterfiguur (Batak- 
cultuur, Sumatra). 3. Godin (leem; Azteken-cultuur, Mexico). 4. Weefsel van de Haida-lndianen (N. Amerika). 
5. Steenen beeld op het Paascheiland. 6. Boomschorsschildering (Nieuw-Guinea). 7. Antiloop met een man in 
jachtkleeding (Bosjesman-cultuur, rotsschildering). 8. Schaal van de Pueblo-lndianen (N. Amerika). 9. Rotsschildering 
in Calapata (Spanje). 10. Bronzen reliëf uit Benin (Afrika). 11. Man met draak (hout; Nieuw-Guinea). 12. Houten 

godenfiguur (HopMndianen, N. Amerika). 






PYRAMIDE 



Pyramide bij Medoem (ca. 2820 v. Chr.). Koningspyramide te Meroë (Ethiopië; le Pyramiden van Gizeh (2800—2700 v. Chr.). 

eeuw v. Chr.). 




257 


Pruritis (cutaneus) — Prijs 


258 


Pruritis (cutaneus) of huidjeuk, > Jeuk. 

Prus, Bol es la w, pseudoniem van Alexander 
Glowacki. Poolsch romanschrijver uit de positivis- 
tische school. * 20 Aug. 1847 te Hrubieszow, f 19 Mei 
1912 te Warschau. P. debuteerde met korte schetsen, 
kinder- en dierenverhalen en schreef eerst later zijn 
romans, die hem groote bekendheid verschaft hebben. 

Werken (Poolsch) : De schildwacht op post (18«5) ; 
De pop (1887); De geëmancipeerden (1893); Farao 
(1896) ; Kinderen (1908). — L i t. : Wojciechowski, 
Poolsche Lett. (Poohch, 1930) ; Brückner, Poln. Lite- 
raturgeschichte. t>. Son. 

Prut, Roemeensche naam van > Proeth. 

Prutz, Rob er t, Duitsch radicaal -liberaal 
dichter en letterk. historicus uit de school van het 
Junge Deutschland. * 30 Mei 1816 te Stettin, f 21 
Juni 1872 aldaar. 

Voorn, werken: Gedichte (politieke lyriek, 

1842) ; Die polit. Wochenstubo (polit. blijspel, 1843) ; 
Gesch. des dt. Journalismus (1845 vlg.) ; Die dt. Lit. 
der Gegenwart (1859). 

Pruystlnck, E 1 i g i u s, genaamd Loy de 
Schaliedekker, f 25 Oct. 1544, stichter van een sekte 
> Libertijnen (sub B 1), naar hem ook Loïsten ge- 
noemd. In 1525 ging hij te Wittenberg redetwisten met 
Lnther, die het Luth. kerkgenootschap van Antwer- 
pen tegen P. waarschuwde en hem een „Rumpel- 
geist” noemde. In Febr. 1526 een eersten keer aange- 
houden, werd hij veroordeeld tot publieke poenitentie, 
waaraan hij zich onderwierp. Twintig jaar later stond 
hij weer aan het hoofd van heel een sekte, en werd hij als 
„relaps” terechtgesteld. Over zijn leer, zie > Liber- 
tijnen (sub B, 1). 

Lit.: Biogr. Nat. Beige ; Pirenne, Hist. de Belgique 
(III, 356). Erens. 

Pruys van der Hoeven, A., > Atjehoorlog 
(kol. 257). 

Pry, gem. in de prov. Namen (XVIII 240 A3); ca. 
550 inw. (vnl. Kath.); opp. 694 ha; landbouw; steen- 
groeven. 

Prynne, W i 1 1 i a m, Eng. essayist en pam- 
fletschrijver. * 1600 te Bath, f 1669. Studeerde te 
Oxford; advocaat te Londen. Bekend als leider van 
de Puriteinsche reactie tegen het tooneel onder Char- 
les I. Om zijn Histriomastix (= zweep voor acteurs), 
waarin voor koningin Henrietta Maria beleedigende 
passages voorkwamen, in 1634 wreed gestraft. Later 
door het Puriteinsche parlement uit de gevangenis 
bevrijd, maar enkele jaren nadien opnieuw gestraft 
wegens beleediging van de regeering. Wist toen in het 
gevlei te komen bij Karei II, en bracht het tot lid van 
het parlement en archivaris van den Tower. 

Werken: Histriomastix (1634) ; Brevia Parlia- 
mentaria Rediviva (1662). — Lit.: E. W. Kirby, 
W. P. (1931). Elman. 

Prijs (buit), > Prijsrecht. 

Prijs noemt men de in geld uitgedruktc ruilver- 
houding van waren of diensten. Hij komt tot stand 
op de markt, d.i. de organische verbinding van 
vragers en bieders van eenzelfde waar of dienst binnen 
een bepaald gebied (zie verder het art. > Markt). 

A) Hoe komt de p. tot stand ï De markt is geen 
statisch verschijnsel, doch steeds in beweging. Deze 
beweging in de verhouding tusschen vraag en aanbod 
wordt steeds beheerscht door het evenwicht daarin. 
Zoo zijn er statische p., die den evenwichtsspiegel 
vormen van de werkelijke p. van goederen en diensten. 
Deze statische p. zal slechts zelden met den werkelijken 
prijs samenvallen, want steeds zijn er tallooze krachten 


werkzaam om het evenwicht tusschen vraag en aanbod 
te verstoren: verandering in de grootte en in de be- 
hoeften der bevolking, in de kapitaalvorming, in de 
productiemethoden, m de structuur van het productie- 
proces, enz. Als aigemeene regel kan worden gesteld, 
dat dep. de resultante is van vraag en 
aanbod. De strijd tusschen vragers en bieders zal 
nl. gestreden worden binnen twee grenzen: aan de zijde 
van de bieders is dit de prijshoogte, welke de productie 
niet meer loonend maakt, en aan de zijde van de vra- 
gers de prijshoogte, welke het offer voor den vrager te 
groot doet zijn. Deze regel kan echter alleen worden 
aanvaard met de volgende correcties: 1° dat erkend 
wordt het bestaan van een wisselwerking tusschen 
vraag en aanbod eener- en den p. anderzijds. Immers 
werken vraag en aanbod op den p., omgekeerd werkt 
de p. op vraag en aanbod. 2° Dat de onjuistheid wordt 
erkend van de formule: de p. verhoudt zich in rechte 
rede tot de vraag en in omgekeerde rede tot het aanbod. 
Immers zij is in strijd met de feiten. Deze leeren ons 
nl., dat vermindering van den oogst met bijv. 20 % 
den p. niet in een evenredige verhouding (hier 25 %) 
doet stijgen, maar misschien met het dubbele ervan 
of meer. Hetzelfde geldt bij vermeerdering van den 
oogst. Deze onevenredigheid wordt (naar den Engelsch- 
man Gregory King) aangeduid als de „wet van King”. 
Deze geldt niet in dezelfde mate voor alle goederen; 
zij is het meest van toepassing op goederen, die, zooals 
graan, dringende levensbehoeften dekken en moeilijk 
aanstonds vervangbaar zijn. 3° Dat rekening gehouden 
wordt met het feit, dat de vraag niet alleen afhangt van 
den p. van het eene goed, dat op de markt begeerd 
wordt, maar van den p. van alle andere goederen, die 
voor de huishouding van den betrokken vrager in aan- 
merking komen. Want eerst dan, wanneer de p. van al 
deze goederen bekend zijn, kan door hem beslist wor- 
den, hoe hij zijn inkomen besteden zal. Er is dus m.a.w. 
interdependentie (onderlinge afhankelijkheid) tusschen 
de p. in het algemeen; in het bijzonder echter tusschen 
de p. van complementaire goederen in engeren zin, 
d.i. goederen, die alleen een bepaalde beteekenis heb- 
ben in verband met andere goederen, bijv. steenkolen 
en ijzererts, die beide noodig zijn om ruw ijzer te maken, 
en even zoo tusschen de p. van goederen, die tot zekere 
hoogte elkaar vervangen kunnen, zooals natuurrubber 
en synthetische dito. 

De p. van dezelfde goederen op dezelfde markt zal 
één zijn, omdat, zooals de substitutie-theorie leert, 
die goederen door elkaar vervangbaar zijn en het ver- 
vangen goed denzelfden p. moet hebben als het ver- 
vangende goed. 

B) Verhouding prijs en productiekosten. De p. van 

een goed heeft de neiging om met de productiekosten 
van dat goed (inclusief de belooning van den onder- 
nemer) samen te vallen. Immers valt de p. onder die 
kosten, dan zal de productie vanzelf ophouden, waar- 
door het aanbod vermindert en de p. weer stijgt. Is 
omgekeerd de p. hooger dan de productiekosten, dan 
worden nieuwe ondernemingen gesticht, waardoor het 
aanbod vermeerdert en de p. weer daalt. Een on 
ander geldt alleen bij vrije mededinging, dus niet bij 
monopoliepositie (> Monopolie) of bij prijszetting 
door de overheid. Wanneer nu echter de productie- 
kosten van gelijksoortige goederen uiteenloopen, 
zooals dikwijls plaats heeft, hoe kan dan, waar de p. 
ervan op dezelfde markt één wordt, deze ééne p. sa- 
menvallen met twee of meer uiteenloopende productie- 
kosten? Dit is natuurlijk onmogelijk. Die p. valt 


XX. 0 


259 


Prijsafspraak — Prijspolitiek 


260 


in feite samen met de hoogte dier productie- 
kosten. De verklaring hiervan is deze, dat, wanneer 
voor de behoeftebevrediging een bepaalde hoeveelheid 
van een goed vereischt wordt en vanneer voor de voort- 
brenging hiervan meerdere ondernemers noodig zijn en 
deze met uiteenloopende productiekosten werken, de 
verbruikers zich de hoogste p. moeten laten welgeval- 
len, omdat anders de ondernemers, die onder de on- 
gunstigste productievoorwaarden werken, de produc- 
tie moeten staken en dan aan de vraag van een deel der 
verbruikers niet kan worden voldaan. Hieruit volgt, 
dat de ondernemers, die onder die maximum-produc- 
tiekosten werken, een extra-bate ontvangen; welke 
ondememerspremie wordt genoemd. 

C) Als externe factoren werken op den prijs 
in: monopoliepositie en overheidsbemoeiing. In bei- 
de gevallen kan noch van een markt noch van een 
marktprijs gesproken worden, want de p. is hier geen 
functie van vraag en aanbod, maar éénzijdig, d.i. van 
de zijde van het aanbod, vastgesteld. Directe overheids- 
bemoeiing met den p. wordt > prijszetting genoemd. 
Dit kan geschieden door vaststelling van maxi- 
mum- of m i n i m u m -prijzen (zie > Maximum - 
wetten; Prijszetting). Indirect kan de overheid den 
p. beïnvloeden door een bepaalde handelspolitiek 
(invoerrechten, contingent eering, enz.), door bij het 
verleenen van concessies voor de exploitatie (bijv. van 
vervoermiddelen) maximum -tarieven te bedingen of 
door het stichten van concurreerende ondernemingen. 
Vgl. nog > Groothandel; Kleinhandel; Prijsdaling; 
Prijstheorie. Vorstman. 

ï)) Rechtvaardige prijs. De rechtv. p. is die, 
welke de juiste waarde van het betrokken goed tot 
uitdrukking brengt. Hij kan naar plaats en tijd ver- 
schillen en laat een zekere speling toe (laagste, gemid- 
delde en hoogste p.). Het is een eisch van strikte recht- 
vaardigheid (justitia commutativa) dien rechtv. p. 
te betalen en niet meer dan dien p. te vorderen. Als 
regel zal de gelijkwaardigheid een objectieve, alge- 
meen geldende moeten zijn. Van den nood of de on- 
kunde van de tegenpartij of van eigen machtsposite 
misbruik maken om een hoogeren p. af te dwingen of 
een goed voor een lageren p. te bemachtigen, is een 
zonde tegen de rechtvaardigheid (prijswoeker). Zijn 
goed afstaan voor een lageren p. is in zich niet onrecht- 
vaardig, maar in bepaalde omstandigheden is dat een 
arglistige truc, niet vrij te pleiten van > oneerlijke 
concurrentie. 

De geroepen organen om den rechtv. p. vast te stel- 
len zijn in buitengewone omstandigheden de uitspraak 
der overheid (zie > Prijszetting), in normale het oor- 
deel van de vrije gemeenschap zelve: de „a e s t i- 
matio communi s”. 

Wat dit laatste punt betreft: In een maatschappij 
met ontwikkeld ruilverkeer heeft de p. der afzonder- 
lijke artikelen slechts zin en beteekenis in onderling 
verband, in het heele systeem van prijzen en loonen. 
De kwestie der rechtvaardigheid betreft dan ook aller- 
eerst het systeem van prijzen en loonen in zijn geheel. 
Uit sociaal -ethische overwegingen zal men daaraan 
den eisch moeten stellen, dat dit systeem tot echte 
volkswelvaart strekt (Quadragesimo Anno). Uit dien 
hoofde ook moet iedere afzonderlijke p. harmonisch 
in dat bestel passen. Daarbij moet echter ook nood- 
zakelijk de eigen aard van het bestaande economische 
bestel gerespecteerd worden. En verder zijn ook hier 
privaat-ethische momenten, die niet tot de sociaal- 
ethische te reduceeren zijn. 


De ouden gaven als norm voor de vaststelling van 
afzonderlijke prijzen: de productiekosten plus een 
matig gewin voor degenen, die de productie tot stand 
brengen. Dit zijn ook thans nog factoren van primaire 
beteekenis. In de vrije markt moet ook aan het spon- 
tane spel der econ. krachten in de spanning van vraag 
en aanbod binnen bepaalde grenzen zijn goed recht 
worden toegekend. Als regel kan men praesumeeren, 
dat de gangbare marktprijs rechtvaardig is; maar die 
praesumptie gaat niet door, als hij het resultaat is 
van onevenwichtige marktverhoudingen of door ge- 
in teresseerden eenzijdig is beïnvloed. 

L i t. : St. Thomas, Summa theol. (II, II, qu. 77) ; 
Arnou, Contre le bénefice exagéré (1925) ; Cobbenhagen, 
Beschouwingen over de prijs (in : Economie, I 1935-’36) ; 
Fallon, Le juste prix (in : Nouv. rev. tbéol., LI 1921) ; 
Hürth. Die aequalitas justitiae in ihrer Beziehung zur 
aequivalentia objectorum bei strengen Rechtsverhind- 
lichkeiten (in : Scholastik, 1928) ; v. Nell-Breuning, 
Grundzüge der Börsenmoral (1928) ; Wirtz, Enkele 
aspecten van het probleem „De rechtvaardige prijs” 
(in : Leering en Leiding, X 1935 en XI 1936). Buys. 

Prijsafspraak, > Kartel; Concentratie. 

Prijscondities (handelseco n.), ook wel 
leveringscondities genoemd, condities, 
die aangeven, welke kosten in den gecontracteerden 
prijs begrepen zijn. Veel voorkomende p. zijn: > f. o. b. 
(— free on board), c. en f. (= cost and freight). c. i. f. 
(= cost, insurance, freight; > Cif) en > geloste con- 
dities. 

Prijsdaling , prijsstijging (N e d. recht). Ter be- 
scherming van de natuurlijke, uit vrije mededinging 
ontstane, waardeverhouding van handelsgoederen, 
w T ordt in art.. 334 Ned. W. v. Str. straf bedreigd tegen 
hem, die (niet het oogmerk om zich of een ander te 
bevoordeelen) door het verspreiden van een leugen- 
achtig bericht den prijs van koopw r aren, fondsen of 
geldswaardig papier, doet stijgen of dalen. 

Bosch van Oud-Amelisweerd. 

De Belg. wet van 18 Juli 1924 voorziet zekere 
straffen tegen hen, die middelen aanwenden om op 
de binnenlandsche markt een abnormale stijging of 
daling van de prijzen der levensmiddelen, koopwaren, 
handelspapieren of effecten te veroorzaken, te hand- 
haven of pogen te handhaven. Rondou . 

Pr ijskar tel, > Kartel. 

Prijsniveau. Men spreekt hiervan, wanneer 
men het algemeene prijspeil bedoelt. Dit alg. prijspeil 
is in zijn w r ezen de verhouding tusschen de goederen en 
diensten eener-, en het inkomen anderzijds. Stijging 
of daling van het alg. p. zegt dus op zichzelf nog niets; 
alleen in verhouding tot de hoogte van het inkomen 
hebben zij beteekenis. Naast groepen, w T ier inkomen 
gelijken tred heeft gehouden met de stijging van het 
prijsniveau, staan gewoon lijk andere groepen, waarbij 
dit niet het geval is. Alleen de laatste kunnen van 
levensduurte spreken ; de eerste hebben van de stijging 
van het p. geen nadeel. 

Prijspolitiek . 1° A 1 g. economisc h. Van p. te 
spreken heeft slechts zin in een economische samenle- 
ving, die niet wordt gedacht in de schemata van > 
Klassieke en Oostenrijksch-Amerikaansche School, 
maar in de werkelijke ontwikkeling, waarin met name 
arbeid en ondernemingen (zij het ook onvolledig) ge- 
organiseerd zijn. In kleiner of grooter verband voeren 
daar de arbeiders loonpolitiek, de ondernemingen prijs- 
politiek. 

Doel van deze p. is: den afstand tusschen kosten en 
verkoopsprijs zoo groot mogelijk te maken voor een zoo 


261 


Frij srecht — Prij starief 


262 


groot mogelijke totale winst. Dit sluit niet uit een zeer 
klein verschil en dus een zeer kleine winst op elke hoe- 
veelheid van dienst of goed. Bij deze p. zijn maat- 
regelen van de gemeenschap om de prijzen redelijk te 
doen zijn niet slechts denkbaar, maar in een goed ge- 
ordende economische samenleving noodzakelijk. 

De p. kan van zeer verschillenden aard zijn; zij kan 
zich richten op verlaging der kosten; op prijsverhoo- 
ging tot aan de grens der > maximale waardeering; op 
prijsverlaging, zoodat de grootere omzet een grootere 
totale winst belooft; eindelijk: op beperking van het 
aanbod, bijv. door concentratie van ondernemingen 
of vermindering der productie in de aangesloten 
ondernemingen. 

L i t. : J. A. Veraart, Arbeidsloon (1910) ; id., Vraag- 
stukken der Econ. Bedrijfsorganisatie (1917) ; id., Begin- 
selpn der Econ. Bedrijfsorganisatie (1921) ; Robert 
Liefmann, Kartelle und Trusts (1934). Veraart. 

2° Bedrijfseconomisch. De kosten in 
een bedrijf zijn ten deele zgn. variabele kosten en voor 
een ander gedeelte zgn. constante kosten, d.w.z. kos- 
ten, die afhankelijk zijn van de bedrijfsbezetting, en 
kosten, die binnen ruime grenzen weinig of niet door 
de bedrijfsbezetting worden beïnvloed. Het probleem 
in de bedrijfshuishouding is nu, in een eenvoudige 
formule weergegeven, het volgende: (aantal verkochte 
eenheden x opbrengst per eenheid) — (aantal verkoch- 
te eenheden x variabele kosten per eenheid) = een 
maximum. Dit maximum is dan te verminderen met 
een vast bedrag aan constante kosten, waardoor, wan- 
neer het eerst bedoelde verschil een maximum is, ook 
de winst een maximum wordt. 

De p. is nu één van de middelen om deze maximum- 
opbrengst te verkrijgen. Evenwel kan zij niet voor alle 
soorten goederen gelijk zijn. Voor een artikel met een 
elastische vraag, d.w.z. een vraag, die door de hoogte 
van den prijs belangrijk kan worden beïnvloed, moet de 
p. in die richting gaan, dat een zoodanige prijs wordt 
berekend, dat een maximumgrootte van het product 
(afzeteenheden x prijs per eenheid) wordt verkregen. 
Voor een artikel met een niet elastische vraag, d.w.z. 
een vraag, die vrijwel niet of in zeer geringe mate door 
den prijs wordt beïnvloed, moet eveneens een maximum 
verkregen worden; meestal echter minder doordat een 
prijsverlaging een grooteren omzet teweegbrengt, dan 
wel door een zekere prijshandhaving. In bedrijven met 
een samenliangend product is uiteraard het probleem 
minder eenvoudig. Daarnaast echter heeft men nog 
bedrijven, wier producten in geheel verschillende af- 
zetmarkten terecht komen, tusschen welke afzetmark- 
ten geen of slechts een 7 oer verwijderd verband bestaat. 
Dit is het geval, wanneer het product verschillende 
doeleinden dient, consumptieve en productieve, zooals 
bijv. in electriciteitsbedrijven, waar de krachtstroom 
productieve doeleinden dient en dan andere concurren- 
ten naast zich vindt dan als lichtstroom. In een ande- 
ren vorm vindt men deze onderscheiding in het trans- 
portbedrijf, waar de draagkracht van de verschillende 
te transporteeren goederen verschillend is. Een derde 
onderscheiding treft men aan in die bedrijven, waarin 
door bepaalde maatregelen, hetzij kartelvorming of 
handelspolitieke toestanden, de samenhang der mark- 
ten gering is. 

In al deze gevallen leiden de gegeven omstandig- 
heden tot een p., die steunt op gedifferentieerde prijzen. 
Deze prijsdifferentieering kan echter ook nog zijn grond 
vinden in een zeer bijzondere omstandigheid, samen- 
hangend met den aard van het product. 


In geval men te doen heeft met een product met een 
beperkte markt, d.w.z. een beperkte afzetmogelijk- 
heid, zou men de heele vraag ineens kunnen aanboren 
door het stellen van een zoodanigen prijs, dat ook de 
minst koopkrachtige groep direct in zijn behoeften 
voorziet. In de meeste gevallen echter zal deze politiek 
voor een bedrijf niet de meest aangewezen zijn, nl. dan 
wanneer deze prijsverlaging practisch niet tot een ruime 
vermeerdering van den afzet leidt. In dat geval zal men 
trachten door een p. van achtereenvolgens lagere prijzen 
eerst de meest koopkrachtige zijde aan te boren en 
daarna geleidelijk de minder koopkrachtige. In dit 
laatste geval krijgt men dus niet de prijsdifferentieering 
tegelijkertijd, doch een opvolgende prijsdifferentiee- 
ring. C. Janssens. 

L i t. : J. M. Clark, The Economics of overhead costs 
(1923); Schmalenbach, Grundlagen der Selbstkosten- 
rechnung und Preispolitik ( 6 1934) ; Mellerowicz, Kosten 
und Kostenrechnung (I, 394-424 ; II, 2e stuk, 1-195). 

Prljsrccht (volkenrecht), Fr. droit de 
prise, het recht om buit te maken op zee. Bij zee- 
oorlog is in tegenstelling met landoorlog particulier 
eigendom van een vijandelijk onderdaan niet vrij. Het 
kan buit gemaakt en tot prijs verklaard worden. 

Het p. werd voor het eerst vastgesteld bij de declara- 
tie van Parijs van 1856. De twee regels luiden, dat 
vijandelijk goed in een neutraal schip en neutraal goed 
in een vijandelijk schip niet mag worden buitgemaakt, 
met uitzondering van contrabande. Voor deze regels 
heeft de oude Republiek der Nederlanden altijd ge- 
vochten. Een en ander werd gedeeltelijk nader uitge- 
werkt in de 11e en 12e conventie van de 2e Vredes- 
conferentie. Later is daarbij gekomen de Londensche 
zeerechtsdeclaratie van 1909, die echter door Enge- 
land zelf verworpen is en daarom in den Wereldoorlog 
niet van kracht was. De groote moeilijkheid tijdens den 
Wereldoorlog lag in de vraag, wat onder contrabande 
te verstaan was, daar zooals gezegd het buitrecht 
voor contrabande altijd is blijven bestaan. Op den duur 
was er in den oorlog van 1914 bijna geen artikel meer, 
dat niet onder contrabande viel, met het gevolg dat 
alle neutrale goederen werden prijsverklaard. Het prijs- 
verklaren moet geschieden door een rechter. Geen buit 
is wettig, zoolang niet de prijsreehter van het buit- 
makende land de wettigheid heeft uitgesproken. In 
Ned. is de Hooge Raad prijsreehter. Er is geen inter- 
nationale prijsreehter. De pogingen daartoe ingesteld 
hebben gefaald. 

Het genomen schip krijgt meestal een prijsbemanning 
om het naar een haven van den prijsmakenden staat 
te brengen. Komt het schip echter in neutraal vaarwa- 
ter, dan wordt het weer vrij. Door de duikbooten 
zijn in den oorlog daardoor moeilijkheden ont- 
staan. 

L i t. : Francois, Handb. v. h. Volkenrecht (II) ; Verzijl, 
Het prij8r. der neutralen. L. Janssens. 

Prijsregulering noemt men het samenstel 
van maatregelen, welke de bedoeling hebben om op den 
loop van den prijs invloed uit te oefenen in het belang 
van de volkswelvaart. Deze maatregelen kunnen ge- 
nomen worden door de overheid of door de circulatie- 
bank en kunnen het algemeene prijsniveau betreffen 
of alleen den prijs van bepaalde goederen en /of 
diensten. > Prijs (sub C). 

Prljstarief . In een aantal min of meer georgani- 
seerde bedrijven (bedrijf opgevat als complex van onder- 
nemingen) worden bij gemeenschappelijke afspraak de 
prijzen van goederen en diensten naar een vastgesteld 


263 


Prijstheorie— Psalmen 


264 


tarief geregeld. Dit tarief is onderdeel van de > prijs- 
politiek. Men hoede zich ervoor, zich dat p. voor te 
stellen als los staande van de prijsleer. De > maximale 
en de > minimale waardeering, en deze in verband 
met telkens aangeboden en gevraagde hoeveelheden van 
bevredigingsmiddelen, geven de begrenzing der 
prijzen "aan. Slechts daartusschen zijn p. mogelijk, 
die dus, als zij doelmatig willen zijn, een zeer soepel 
karakter moeten hebben. Het laagste p. valt samen 
met de minimale waardeering der producenten, gelijk 
aan de kosten bij een gegeven hoeveelheid. 

De berekening der kosten is een zeer moeilijke zaak, 
wat insluit, dat een goed p. ook een zeer moeilijke 
zaak is. In alle ondernemingen voor eenzelfde goed 
of eenzelfden dienst zijn de kosten verschillend. Alle 
georganiseerde ondernemingen verlangen terecht, dat 
met haar kosten rekening wordt gehouden. Maar 
wordt door dezen eisch het p. te hoog, dan is het gevaar 
voor ontduiking door de ondernemingen, die lagere 
kosten hebben, zeer groot, terwijl het gevaar van de 
zijde der ongeorganiseerde ondernemingen niet minder 
is. Eisch van goede leiding van het bedrijf zal zijn, 
dat de kosten der verschillende ondernemingen zooveel 
mogelijk worden geëgaliseerd, waartoe collectieve 
arbeidsovereenkomsten, gelijke contracten met leve- 
ranciersorganisaties enz. dienstbaar kunnen zijn. 

L i t. : J. A. Veraart, Arbeidsloon (1910) ; id., Vraag- 
stukken der Econ. Bedrijfsorganisatie (1917) ; id., 
Beginselen der Econ. Bedrijfsorganisatie (1921). Veraart. 

Pr ijs theorie, theorie, welke het ontstaan en de 
veranderingen van den prijs verklaart. Men kan twee 
hoofdgroepen van prijstheorieën onderscheiden. 

A) De objectieve p. kent twee schakeeringen : 
de theorie van den marktprijs en de productiekosten- 
theorie. Terwijl de eerste den prijs tracht te verklaren 
uit de werking van vraag en aanbod, zonder echter 
te onderzoeken hoe vraag en aanbod bepaald worden, 
zoodat ze geen af doen de verklaring geeft, wordt bij 
de tweede onderzocht, waardoor het aanbod bepaald 
wordt. Volgens Adam Smith zijn het de productie- 
kosten, waaronder hij drie grootheden begrijpt : het 
arbeidsloon, dc kapitaalrente en de grondrente (pacht), 
terwijl David Ricardo de productiekosten tot arbeid 
reduceert. Volgens Smith is dit de „natuurlijke” prijs. 
Waardoor de vraag bepaald wordt, onderzoekt 
deze theorie dus niet en daarom geeft ook zij geen 
afdoende verklaring van den prijs. 

B) De subjectieve p. steunt op de > grenswaarde- 
theorie, welke zich in twee richtingen ontwikkeld heeft. 
De eerste steunt op de stelling van Karl > Menger, 
volgens welke elk individu alleen ruilt, wanneer hij 
uit dien ruil voor zich een nutswinst trekt. Hieruit 
leidde von > Böhni Bawerk de wet der > grensparen 
af (zie ald.). 

Deze tweede richting leidde tot de „theorie van het 
economisch evenwicht”, voorgestaan door de Mathema- 
tische School van Stanley Jevons, Walras, Marshall 
e.a. Deze leert, dat op de markt alleen dan evenwicht 
intreedt, wanneer het geheele aanbod effectieve vraag 
ontmoet. En dit is alleen mogelijk, wanneer de prijs 
der vsch. waren met hun grensnut overeenkomt. 

Deze subjectieve theorieën geven, evenmin als de 
objectieve, een voldoende verklaring van den prijs, 
die ten slotte niet afhangt van de individueele waarde- 
schattingen, maar van de verhouding tusschen de 
totale massa, welke effectief aangeboden, en die, welke 
effectief gevraagd wordt. Verder is het onmogelijk 
om die subjectieve waarden, welke bepaalde goederen 


voor vsch. menschen hebben, met elkaar te vergelijken, 
nog veel minder dus ze op een gemeenschappelijken 
noemer te brengen. Ten slotte is een vergelijking van 
de grootte der vsch. behoeftebevredigingen niet moge- 
lijk, omdat de waarde van een bepaald goed niet op 
zichzelf beschouwd kan worden, maar alleen in ver- 
band met de overige goederen, die voor de huishouding 
van den betrokken vrager in aanmerking komen. 

L i t. : Diehl, Sozialwissenschaftl. Erlauterungen zu D. 
Ricardo’8 Grundgesetzen ; Menger, Grundsatze der 
Volks wirtschaftslehre ; v. Böhm Bawerk, Kapital und 
Kapitalzins ; v. Wieser, Theorie der gesollschaftl. 
Wirtschaft ; Stanley Jevons, Theory of political economy ; 
Walras, Eléments d’écon. politique pure ; Cassel, Theore- 
tische Sozialökonomie ; O. Spann, Tote und lebendige 
Wissenschaft ; W. Heller, Grundprobleme der Theore- 
tischen Volkswirtschaftslehre. 

Prijsvorming, •> Prijs; Prijstheorie. 

Prijszetting noemt men die maatregelen, door 
de overheid genomen, welke bedoelen den prijs van 
bepaalde waren of diensten op een bepaalde hoogte 
te fixeeren. Vgl. > Prijs (sub C). 

Prytanen (A n t. bis t.), commissie van 50 
leden, waarin 1/10 van de 500 senatoren van Athene, 
uit de verschillende phylen van de stad, om de beurt 
gedurende 1 /10 van het jaar zetelden. Eiken dag stelden 
de p. een voorzitter aan, die één dag en één nacht 
fungeerde. E. De Waele . 

Przemvsl, Poolsche stad in Galicië aan de San 
(XIX 112 H2) ; ca. 52 000 inw. (w.o. 40% Joden, 
15% Roethenen). Hout-, graan- en lederhandel. Te 
P. is een Kath. en een Roetheensch (Geünieerd) bisdom 
gevestigd met seminaries en kathedralen der beide 
riten. Franciscaner klooster. 

Na een hevigen strijd werd P. in Maart 1915 door de 
Russen op de Oostenrijkers veroverd; onmiddellijk 
daarop begon de russificatie van het Roetheensche 
volk en de vervolging der Geünieerde Kerk. In Juni 
1915 werd P. weer door de Oostenrijkers bezet, in 
1918 werd het Poolsch grondgebied en het is thans 
een belangrijke garnizoensplaats. v. Son . 

Przybyszewski , S t a n i s 1 a w, Poolsch roman- 
schrijver met uitgesproken erotische philosophie. 
* 7 Mei 1868 te Lojewo, f 23 Oct. 1927 te Inowroclaw. 
Zijn voornaamste werken zijn vol verheerlijking der 
erotomanie; zijn laatste werken, die van een overgang 
naar andere beginselen getuigen, vormen geen aan- 
passend vervolg op zijn eerste boeken. Op het laatst 
van zijn leven werd P. geloovig Katholiek. v. Son. 

Werken: Doodenmis (1893) ; Satanskinderen (1897); 
Het groote geluk (1900); Ilomo sapiens (1907); Sterke 
menschen (1913); De wreker (1927). — L i t.: Papée, 
P. (1932) ; Wojciechowski, Poolsche Lett. (Poolsch, 1930). 

Przy vvara , E r i c h, Jezuïet, philosophisch 
en ascetisch schrijver, die den modernen geest weet te 
boeien. *12 Oct. 1889 te Kattowitz. Thans te München. 

Voorn, werken: Unsere Kirche ( ,7 1931); 

Eucharistie u. Arbeit ( 4 1 921) ; Gottgeheimnis der Welt 
( 2 1 924) : Ringen der Gegenwart (1929). Verder vele 
tijdschriftartikelen (vooral in Stimmen der Zeit). 

Psallendum, in de > Mozarabische liturgie 
een Responsoriaalzang, die plaats heeft na de eerste 
lezing in de H. Mis. 

Psalmen. Het Bock der Psalmen behoort tot 
de geïnspireerde geschriften van het O.T. Het bevat 
150 religieuze lofliederen, in verschillenden tijd ge- 
schreven en voor liturgische doeleinden bijeengebracht. 

Alle liederen zijn oorspronkelijk in het Hebreeuwsch 
geschreven. Daar de tekst door het vele overschrijven 
veel geleden heeft en in sterk gemutileerden vorm tot 


265 


Psalmodie 


266 


ons is gekomen, is de oorspr. zin niet altijd meer te 
achterhalen. Bij de exegese neemt men dikwijls zijn 
toevlucht tot tekstverandering. Een gezonde tekst- 
critiek zal op dit punt sober te werk gaan. De P. 
moeten ongetwijfeld gerekend worden tot de meest 
waardevolle producten van de bijbelsche > poëzie. 
Bij de verklaring der P. moet rekening gehouden wor- 
den met het eigen karakter der Hebr. poëzie. Daar de 
P. ontstaan zijn in bepaalde omstandigheden, is dik- 
wijls nuttig voor een goed begrip deze omstandigheden 
te kennen, voor zoover ze te achterhalen zijn. 

De inhoud van het boek is zeer varieerend. Alle 
menschelijke gevoelens jegens God vinden er haar uit- 
drukking: lofprijzing, dankzegging, boetvaardigheid 
om zonden, verlangen tot inkeer en tot terugkeer naar 
God, smeekingen in allerlei omstandigheden, enz. 
Hieraan ook naast de vormschoonheid ontleent dit 
boek zijn groote altijdblijvende waarde. Voor de be- 
paling en waardeering van den inhoud moet gelet wor- 
den op het feit, dat deze gezangen gedicht en gesclire- 
ven zijn onder de Oude Wet, toen de openbaring nog 
niet volledig was. Speciaal moeten de Messiaansche P. 
vermeld worden. 

Reeds vanaf de oudste tijden werd het boek verdeeld 
in vijf deelen, die met doxologieën werden afgesloten. 
De telling van de P. in den oorspr. tekst verschilt van 
die der Vulgaat, doordat sommige P. onderverdeeld of 
samengenomen zijn. 

Het grootste gedeelte van de P. is door David ge- 
schreven. De opschriften, van ouden datum, maar 
dikwijls moeilijk te ontcijferen, wijzen van 74 David 
als auteur aan. Bovendien is het waarschijnlijk, dat 
eenige uit die, waarbij geen naam vermeld staat, ook 
door hem zijn geschreven. De overige P. zijn voor het 
grootste gedeelte uit later tijd. Wanneer alle P. in één 
boek zijn samengevoegd, is moeilijk aan te geven. De 
collectie als zoodanig bestond zeker 300 vóór Christus. 

Dit boek van de H. Schrift is ontelbare malen ge- 
commentarieerd en vertaald. Zoo bezorgde de H. Hiero- 
nymus tot drie maal toe een Latijnsche uitgave 
(> Psalterium). 

L i t. : o.a. P. de Puniet, Le Psautier liturgique k 
la lumièrc de la tradition chrétienne (2 dln. 1933): L. 
Desnoyers, Les Psaumes. Traduction rythmée d’après 
PHebreu (1935); R. L. Jansen O.P., De Psalmen. Uit 
den grondtekst vertaald (1936). C. Smits. 

Gebruik in de Kath. liturgie. De p. spelen een groote 
rol in de liturgie. In het Missaal komen heden volledige 
p. zelden voor, de talrijke van voorheen werden groo- 
tendeels tot enkele verzen teruggebracht; hetzelfde 
geldt voor Pontificale en Rituale, doch in mindere 
mate. In de kerkelijkc getijden vormen de p. echter 
nog steeds de hoofdzaak. De Rom. Kerk dankt aan 
den Regel van den H. Benedictus het gebruik het ge- 
heele Psalterium eenmaal per week te bidden. De ver- 
deeling der p. over dagen en getijden geschiedde vol- 
gens Bijbelorde, uitgezonderd de feesten, waarvoor 
toepasselijke p. gekozen werden. De toename dezer 
feesten in de M.E. bracht het wekelijks bidden van het 
geheele psalterium in gedrang, de brevierhervorming 
van paus Pius X streefde naar een herstel der oude 
practijk; de oude Bijbelorde der p. werd daarbij echter, 
vnl. om practische redenen (gelijkmatige verdeel ing 
over alle dagen, in verband met de drukke zielzorg der 
priesters), prijsgegeven. De in de liturgie gebruikte 
tekst der p. is die van het zgn. Psalterium 
Gallicanum, uitgezonderd de > Invitatorium- 
psalm, die uit het tevoren zeer verspreide > Psal- 


terium Romanum is (zie > Psalterium). Bij 
het gebruik der p. let de Kerk niet enkel op hun letter- 
lijken zin, doch vooral op hun profetische en zinnebeel- 
dige beteekenis in betrekking tot Christus en Zijn 
Mystiek Lichaam, de H. Kerk. De liturgie heeft sommi- 
ge p. afzonderlijk gegroepeerd, o.a. de > Boet- 
psalm e n, Graduaalpsalmen ; vroeger 
kende men nog psalmi familiares: groe- 
pen van 2 tot 6 p., ter intentie van de zgn. familiares: 
personen, die met het klooster in min of meer nauwe 
betrekking stonden. Ook kende men nog Mar i- 
aansche p., nl. het Magnificat, gevolgd door 
p. 21, 118, 125, 122, welker aanvangletters den naam 
Maria vormen. Vermist. 

Lit.: Calès, Le Livre des Psaumes (1936); Calle- 
waert, Liturgicae Institut., Tract. II: de Breviarii rom. 
liturgia (Brugge 1931); v. d. Heeren, Psalmi et Cantica 
expheata (Brugge 1924); Hugueney, Psaumes et Can- 
tiques (1927); P. de Puniet, Le Psautier liturg. (1933- 
’34); Woltcr, Psallite sapienter (Freiburg 1904). 

Voor de wijze van voordracht, zie > Psalmodie. 

Psalmen bij de Protestanten. Speciaal in de Gerefor- 
meerde Kerken en hier en daar in steil -Orthodoxe ge- 
meenten der Ned. Herv. Kerk was men vooral en is men 
ook nu nog gesteld op het zingen van p. alleen, omdat 
deze zuiver Schriftuurlijk zijn, de gezangen daar- 
entegen beschouwd worden als mensebenwerk. Dit hangt 
zeker ook nog samen met de Calvinistische voorliefde 
voor het Oude Testament, dat bijv. Calvijn zijn theo- 
cratische gedachten en wettische opvatting van het 
godsdienstig leven inspireerde. Deze voorliefde voor 
het zingen der p. hangt dus samen met het wezen van 
het Protestantisme. De eerste Prot. psalmberijming 
is van Petrus Datheen (1566), die zich aansloot bij de 
Fransche berijming van Marot en Beza. Bij de hage- 
preeken zong men enthousiast de Datheensche psal- 
men. In litterair opzicht stak de berijming van Marnix 
van St. Aldegonde (1580) ver boven die van Datheen 
uit, doch de laatste bleef tot 1773 in de kerken erkend. 
In dit jaar werd van overheidswege een commissie (een 
predikant uit elk gewest met enkele regeeringscora- 
missarissen) benoemd om een nieuwe berijming tot 
stand te brengen. De Staten wezen zelfs de bundels 
aan, waaruit keuze gedaan moest worden: a) één van 
Hendrik Ghijsen, zilversmid van beroep, b) één van 
het genootschap Laus Deo, Salus Populo; c) één van 
den geneesheer Johannes Eusebius Voet. In 110 zit- 
tingen werd de nieuwe bundel samengesteld, die in 
1775 algemeen in gebruik kwam. 

Tot voor drie jaar werden in de Gerof. Kerken uit- 
sluitend psalmen gezongen, terwijl in de Ned. Herv. 
Kerk ook een bundel Gezangen gebruikt werd. Pas de 
laatste jaren wordt ook in de Geref. Kerk een bundeltje 
van 29 gezangen naast de Psalmen gebruikt. 

Van verschillende zijden wordt getracht andere be- 
rijmingen, op andere of verbeterde zangwijzen, ingang 
te doen vinden. Genoemd moet worden de nieuwe bun- 
del van ds. H. Hasper (1937). Lamm^rtse. 

Psalm 151, een apocriefe psalm van 8 verzen, waarin 
David beschrijft, hoe hij als de minste door God werd 
uitverkoren om de Philistijnen te verslaan. Het is onze- 
ker, of deze psalm oorspr. in het Hebr. werd vervaardigd; 
hij is bewaard in vsch . vertalingen en wordt gevonden in 
veel hss. en uitgaven van de Septuagint en in enkele 
oude Oostersche en Oud-Latijnsche vertalingen. 

Lit.: J. B. Frey, Verbum Domini (V 1925) ; Dict. de 
la Bible (V). Greitemann . 

Psalmodie. Begripsbepaling. Psalmodie (= 
psalmgezang) noemt men de verschillende wijzen, 


267 


Psalmtonen — Psathyrianen 


268 


waarop bij den Kath. eeredienst de psalmen gezongen 
worden. Men onderscheidt de eigenlijke psalmo- 
die en psalmodische gezangen. Bij 
de eigenlijke p. of de eenvoudige psalmtonen van 
Officie en Mis (Introitus) worden de psalmverzen op 
één toon gereciteerd, met een sobere versiering aan het 
begin en einde van het recitativisch gedeelte. Psalmo- 
dische zangen, die men in analogen zin ook p. zou 
kunnen noemen, zijn die zangen (niet noodzakelijk 
psalmteksten), die wel het bouwschema der p. ver- 
toonen, maar in hun vrij en rijker melodieverloop 
totaal afwijken van de eenvoudige psalmtonen. 

Bouwschema : aanhef — recitatief — sluiting. Elk 
psalmvers is verdeeld in 2 halfverzen. Hoofdzaak is het op 
één toon gezongen recitatief van elk halfvers, dat tenor 
(minder juist ook dominant) wordt genoemd. In som- 
mige gevallen wordt het recitatief van het halfvers 
ingeleid door een eenvoudige melodische figuur, het 
zgn. initium of intonatio; steeds echter wordt het 
halfvers afgesloten door een vaste melodische formule, 
cadens genaamd. Bij de gewone p. komt deze op den 
woordklemtoon, die een hoogeren toon krijgt (tonische 
cadens); bij de meer versierde p. worden de laatste 
(gewoonlijk 6) lettergrepen gezet op een steeds onver - 


Psalmodie. 

anderlijke notenreeks (cursische cadens). Ook bij de 
psalmodische zangen komen steeds deze 3 elementen 
voor: initium-tenor-cadens, maar in veel gecompli- 
ceerder vorm. 

Muziek. Van de oud-Joodsche liturgie is ons geen 
enkele zangwijs bewaard; de melodieën, die Idelsohn 
verzamelde, hebben ongetwijfeld groote waarde, maar 
blijven toch altijd een mondelinge overlevering; zij 
wijzen echter op een nauwe verwantschap met de Gre- 
goriaansche psalmtonen. Bij de Christelijke liturgie 
der eerste eeuwen nam de p. een zeer voorname plaats 
in; van de toen gebruikte psalmwijzen weten we niets 
met zekerheid; alleen weten we, dat ze eenvoudig 
moeten geweest zijn, daar alle geloovigen er aan 
deel namen. Toen in de 4e eeuw het systeem der 8 
kerktonen (> Octoëchus) met de oud-Christelijke 
muziek in verbinding werd gebracht, begon men de 
vsch. psalmwijzen naar de vsch. kerktonen te onder- 
scheiden. Als de kerkzang onder Gregorius I ges) T stema- 
tiseerd wordt, deelt ook de p. in deze definitieve vast- 
zetting; de oudste schriftelijke opteekening van onze 
tegenw. psalmtonen dateert uit de 10e eeuw. Daarnaast 
zijn voor bijz. gelegenheden nog andere psalmtonen 
ontstaan: zoo de „tonus peregrinus” (= buitenlandsche 
toon; van Byzantium afkomstig ?), de zangwijzen van 
het Invitatorium e.a. 

Verschillende wijzen van uitvoering. 

a) Koor om koor, met keervers (> antiphoon). 

b) Solist en koor, met keervers (responsum). -> Rc- 
sponsoriaalzang. 


c) De geheele psalm wordt zonder onderbreking van 
eenig keervers afgezongen door koor of solist: > cantus 
directaneus. Bij het Officie o.a. de „Kleine Uren” van 
Triduum Sacrum en Allerzielen; bij de Mis de Tractus. 

L i t. : Idelsohn, Thesaurus of Ilebrew Oriental 

melodie8 (Berlijn 1922); Idelsohn, Jewish music(New York 
1929) ; Ferretti, Estetica gregoriana (1934). Bruning. 
Psalmtonen, > Psalmodie. 

Psalmus responsorialis, > Responsoriaal- 
zang. 

Psalteria! is littera, in de palaeographie ook 
littera grossa genaamd, is het schrift, waarin 
de liturg, boeken der latere M.E. geschreven zijn. Het 
is eigenlijk de Gotische minuskel, maar geometrisch 
regelmatig, groote, breede, zware letters. De schachten 
der lange letters zijn duidelijk fractuur, de sierstrepen 
goed te zien. In de 14e eeuw wordt de p. 1. ook in vor- 
stelijke en stedelijke kanselarijen gebruikt, bijv. voor 
de gouden bulle van 1400. Prachtige handschriften zijn 
in dit schrift bewaard. 

Lit. : B. Bretholz, Lat. Palaogr. (1926). Lampen. 
Psalterium of Psalter, 1° de verzameling 
der 150 Bijbelpsalmen: Psalterium Davidicum. 
2° Het afzonderlijke boek, dat deze bevat. P. 

Romanum noemt 
men de eerste door St. 
Hiëronymus, te Rome, 
bewerkte herziening van 
de oude Lat. vertalin- 
gen (> Itala). P. Gal- 
licanum is de twee- 
de door St. Hiëronymus, 
in Bethlehem, bewerk- 
te verbetering van den 
tekst (> Vulgaat), die 
het eerst in Galliëwerd 
gebruikt (6e eeuw), en 
vandaar het P. Rom. 
overal verdrong. P. feriatum noemt men het 
liturg, boek, de psalmen inhoudend vlg. gebruiks- 
orde (of met verwijzing naar deze). Nader aangevuld 
met nog andere deelen van het breviergebed: cantica, 
antiphonen, hymnen, gebeden, enz., ontwikkelde zich 
het boek geleidelijk tot het > brevier. Vgl. > Psalmen 
(sub Gebruik in de liturgie). houwer se. 

3° (Dier k.), > Boekmaag. 

Psammetichus, naam van drie pharao’s der 
26e dynastie. Psammetichus I (663-609), aanvankelijk 
Assyrisch stadhouder in de Delta, sinds 663 v. Chr. 
pharao van Egypte, wist ong. 650 de Assyrische gar- 
nizoenen met buitenlandsche hulp te verdrijven. Hij 
begunstigde den handel met het buitenland (o.a. Jo- 
nië), waardoor Egypte weer welvarend werd. 

Psammetichus ÏII (525 v. Chr.) werd kort na zijn 
troonsbestijging door Carabyses verslagen bij Pelu- 
sium, waarna Egypte een satrapie van Perzië werd. 
P. III werd eerst gespaard, maar na een poging tot 
opstand gedood. Bent. 

Psammiet, ander woord voor > zandsteen. 
> Sedimenten. 

Psammoma (genees k.), gezwel, waarin 
een groot aantal kalkkorreltjes wordt gevonden. Het 
gezwel zelf kan van allerlei aard zijn. Men vindt deze 
soort gezwellen in hersenen, hersenvliezen, testis, 
ovarium, enz. 

Psaronius, -> Filicales. 

Psathyrianen , sekte der Arianen, zoo genoemd 
naar den voomaamsten verdediger hunner leer: Theo- 


Initium | Tenor | (Midden) cadens. Tenor • (Eind) cadens 


T\ * L f L _ TV ~ — * _ — _ . A m a u t € 


Di-xtt Dó minus Dó-mino me -o: sede a dextns me- is 


Initium 

• Tenor 

\(Midden) cadens i 

Ijf V ■■ 

Tenor 

\(Eind) cadens 

j { 

Conft- 

té bor tt-bi Dóminein to to 

j — ! — ! 

1 

cor de mé-O: 

quoniam au-disti 

ff 

verban -ris me - i 


269 


Psaume— Pseudopodiën 


270 


ktistiis van Psathyropolis. Ook Marinisten genaamd 
naar den Ariaanschen patriarch van Konstantinopel 
Marinus. Zij hielden, in tegenstelling met andere 
Arianen, dat God ook vóór Hij den Zoon voortbracht, 
Vader kon genoemd worden. Franses. 

Psaume, Nicolaas, bisschop van Verdun. 
* 11 Dec. 1518 te Chaumont-sur-Aire, f 9 Aug. 1575 
te Verdun. P. werd in 1538 commendatair abt van de 
Norbertijner abdij S. Paulus te Verdun en deed er in 
1540 zijn religieuze professie; in 1548 tot bisschop van 
Verdun benoemd, nam hij ijverig deel aan de Kerk- 
vergadering van Trente. Zijn daar gehouden dagboek 
werd uitgegeven door S. Merkle in Concilii Tridentini 
diariorum pars secunda (Freib. i. B. 1911). Th.Heijman. 

L i t. : A. Erens, N. P. (in: Analecta Praem., 11 1935). 

Psepliiet, een zeer grof > sediment: breccie of 
conglomeraat. 

Pseudepijjraphen, > Canonisch. 

Pseudo-croup, > Croup. 

Pseudo-Dionysius, > Dionysius de Areo- 
pagiet. 

Pseudodiphtherichacil, op de zoowel nor- 
male als zieke huid en slijmvliezen voorkomende 
knotsvormige (diphtheroïde) bacil, die, hoewel ver- 
want aan den echten diphtherie verwekker, zelden of 
nooit ziekte veroorzaakten duswel onderscheiden moet 
worden van den > diphtheriebacil. 

Pseudofossiel. Een groot aantal fossielen lijken 
uiterlijk veel op plantenresten (speciaal op algen); 
in werkelijkheid danken ze hun ontstaan aan de 
physische en chemische werking in het gesteente. 
De voornaamste pseudofossielen zijn: > dendrie- 
ten; verder Eophyton, Oldhamia e.a. v. d. Geyn. 

Pseudofjamie (b i o 1.), een door Focke in zijn 
bekend werk over „Pflanzenmischlinge” (1881) inge- 
voerd begrip om het optreden te verklaren van soort- 
bastaarden, die aan de moeder gelijk zijn. Een aan 
de moeder gelijke of metromorphe nakomelingschap 
kan ontstaan door ongewilde zelfbestuiving, iten ge- 
volge van onvoldoende castratie; apomictisch, d.w.z. 
zonder voorafgaande bevruchting, kunnen eveneens 
metromorphe nakomelingen ontstaan (autonome apo- 
mixie). De bekende schijnbastaarden van sommige 
Hieraciumsoorten zijn een gevolg van somatische of 
diploïde parthenogenesis. De term p. moet voor- 
behouden blijven aan dit bastaardeeringsproces, waar 
de prikkel van vreemd stuifmeel noodig is voor de 
ontwikkeling van het zaad, waaruit de metromorphe 
nakomelingen ontstaan (geïnduceerde apomixie). In 
dit geval moet het chromosoomgetal der nakomelingen 
overeenstemmen met het haploïd of diploïd chromo- 
soomgetal van de moederplant. P. mag dus niet ver- 
ward worden met > matroclinie, evenmin met 
androgenesis, een bevruchtingsproces, waarbij 
de soortbastaarden volledig op de vaderplant gelijken. 
Deze patromorphe bastaarden bezitten het haploïd 
(Nicotiana) of diploïd (Fragaria) chromosoomgetal 
van één der drie tot ontwikkeling gekomen mannelijke 
kernen uit de stuif meelbuis. 

L i t. : O. Renner, Artbastarde bei Pflanzen (in : 
Hdb. der Vererb. Wiss., Bd. 2, A, 1929) ; E. Kuhn, 
Pseudogamie und Androgenesis bei Pflanzen (in : Der 
Züchter, Bd. 2, 5, 1930). Dumon. 

Pscudo-Isidorus, verzameling van pauselijke 
decretalen, in de 9e eeuw (847-853) in N. Frankrijk 
samengesteld door een onbekenden schrijver, die haar 
op naam zet van St. Isidorus Hispalensis, hier met den 
bijnaam Mercator. Doel van de Pseudo-Isidorus is 


niet de macht der pausen te grondvesten of te vergroo- 
ten, maar de verdediging der bisschoppen tegen de 
overmacht der metropolieten en het herstel der kerke- 
lijke tucht in Frankrijk. Wat de stof aangaat, zijn de 
in 100 decretalen samengevatte fragmenten grooten- 
deels echt; valsch zijn de datums en het toeschrijven 
aan verschillende pausen. Zeer lang werd de P.-I. als 
echt beschouwd, een bewijs, dat zij geen ingrijpende 
veranderingen bevat van de algemeen aangenomen 
leer omtrent de pauselijke macht. Valschheid werd 
aangetoond door vsch. Kath. geleerden, o.a. kard. 
Nicolaus van Cusa en Torquemada. De P.-I. heeft 
desondanks niet geringe diensten bewezen. Vroeger 
een stokpaard van antipauseliiken, heeft zij nu als 
zoodanig wetenschappelijk alle waarde verloren: „de 
geschiedbeschouwing, zegt de Protestant Richter, die 
de pauselijke macht deed ontstaan uit het Pseudo- 
Isidorisch bedrog, is met reden vergeten”. Drehmanns. 

Pseudo-isocliromatische tafels, tafels, 
dienend tot onderzoek van > kleurenblindheid. 

Pseudo-Klassick noemt men het decadente 
neo-Klassicisme der 18e eeuw, gelijk het in Ned. in 
> Nil Volentibus Arduum en de Dichtgenootschappen 
der genoemde eeuw zijn beoefenaars had. 

Pseudolarix, > Lariks. 

Pscudolocjia phantastica is een verschijnsel, 
dat men meestal tot het gebied der psychopathie 
rekent. De daaraan lijdende persoon weet steeds 
grootsche en fantastische verhalen te verzinnen, die 
den niet ervaren toehoorder als geheel geloofwaardig 
kunnen voorkomen, terwijl ook de patiënt zelf deze 
verzinsels in meer of mindere mate als waar aan- 
neemt. v. d. Sterren . 

Pscudomorphose noemt men in de geo- 
logie het verschijnsel, dat een mineraal voorkomt 
in den kristalvorm van een ander mineraal. Dit kan 
het gevolg zijn van een modificatieverandering van 
het mineraal, waarbij het chemisch dus onveranderd 
blijft (paramorphose), of van een algeheele vervanging 
(eigenlijke p.). In het eerste geval verandert wel de 
rangschikking der atomen in het kristalrooster, maar 
de afzonderlijke kristallen van dc nieuwe modificatie 
blijven zoo gerangschikt, dat de uitwendige vorm be- 
houden blijft: bij den overgang van leuciet van regu- 
lair naar rhombisch blijft de algemeene vorm van het 
kristal bewaard. In het andere geval lost het oorspr. 
mineraal op en zet het nieuwe zich in de aldus ont- 
stane holte zonder eigen kristalvorm af: kubusjes van 
limoniet, als p. naar pyriet. Jong. 

Pseudoniem is aanvankelijk een gefingeerde 
naam, later een geschrift onder gef ingeerden naam 
uitgegeven, gelijk dat in de Renaissance, maar ook 
in de 19e e. zeer gebruikelijk was. Zie verder > 
Anoniem. 

L i t. : M. Holzmann en H. Bohatta, Deutsches 
Anonymen-Lexikon (VII 1928, 1501-1926). 

Pseudoparalyse heeten de verschillende ziek- 
ten, die veel gelijkenis hebben met de paralyse of 
dementia paralytica ( > Dementie). 

Pscudoparenchym, > Hyphen. 

Pseudopodiën of schijnvoetjes, dunne 
uitsteeksels van het protoplasma (> Cel, 4°), waaruit 
de onregelmatig gevormde cellen der witte bloed- 
lichaampjes en van sommige eencellige wezentjes (bijv. 
amoebe) bestaan. P. dienen voor de voedselopname en 
voortbeweging. Zij kunnen uitgestulpt en ingetrokken 
worden. Bij de voortbeweging stroomt het protoplasma 
der cel in de p., zoodat deze grooter worden en zich 


271 


Pseudoscorpionidae — Psychiatrie 


272 


voorwaarts bewegen, terwijl op andere plaatsen het 
protoplasma zich terugtrekt. Daarbij worden voort- 
durend nieuwe p. gevormd. Deze temporaire bewe- 
gingsorganellen worden in vsch. vormen aangetroffen. 
1° lobopodiën: breede uitstulpingen met afgerond uit- 
einde; 2° filopodicn: dunne, niet vertakte uitsteeksels; 
3° rhizopodiën: dunne, sterk vertakte uitstulpingen; 
4° axopodiën: zéér dunne, weinig vertakte draadvor- 
mige uitstulpingen, waarbij de asdraad een fibrillaire 
structuur vertoont. Komt voor bij Heliozoa. M eisen. 

Pseudoscorpionidae, orde van spinnen, die 
scharen dragen en daardoor op schorpioenen gelijken. 
Het zijn kleine dieren (bijv. boekenschorpioen). 

Pseudo-Smerdis was een bedrieger, die zich 
uitgaf voor den door Cambyses (522) in het geheim 
vermoorden jongsten zoon van Cyrus den Grooten. Hij 
werd algemeen erkend en regeerde, toen Cambyses 
zich, aan zijn zaak wanhopend, gezelfmoord had, 7 
maanden over het Perz. rijk, waarna hij door Darius 
overvallen en gedood werd (521). Zoetmulder. 

Pscudotaehyliet, een glazig gesteente, gelij- 
kend op basaltglas (tachyliet), maar ontstaan door 
intensen druk, waardoor plaatselijk smelting is op- 
getreden. Verwant met myloniet. 

Pseudozuur (schei k.). Een groep van orga- 
nische verbindingen, nl. de primaire en secundaire 
nitroverb indingen, bestaat in twee tautomere vor- 
men. Eén van deze vormen is in staat om, evenals 
de zuren, met basen zouten te vormen. Aangezien de 
andere voor een zuur kenmerkende eigenschappen 
ontbreken, spreekt men van pseudozuren; een andere 
veel gebruikte naam is a c i-v o r m. 

Psichari, E r n e s t, voortreffelijk Fransch 

romancier van 
Kath. overtui- 
ging. * 27 Sept. 
1883 te Parijs, ge- 
sneuveld 22 Aug. 
1914teSaint-Vin- 
cent-Rossignol 
(België). Vooral 
Le Voyage du 
Centurion(l916), 
autobiographi- 
sche schets van 
de bekeeringsge- 
schiedenis van 
een jong officier, 
heeft belang; hij 
is daarenboven 
een der heerlijk- 
ste vruchten, die 
het litterair Ka- 
tholiek renouveau, volgend op de scheiding van Kerk 
en Staat, afwierp. 

Andere werken: Terres de Solcil et de Sommeil 
(1908) ; L’Appel des armes (1913) : Les Voix qui crient 
dans le désert (1920). — L i t. : H. Massis, La Vie d’E. P. 
(1915) ; A.-M. Goichon, E. P. (1925) ; Henriette Psichari, 
E. P. mon frère (1933). Wülemyns . 

Psil;i, > Wortelvlieg. 

Psilonelaan (g e o 1.), een colloïdale variëteit 
van > bruinsteen (Mn0 2 ), in ronde massa’s met 
donkere glanzende oppervlakte voorkomend. 

Psilophytales, zeer eenvoudige loofplanten, die 
bestaan uit stengels met smalle, doornachtige bladeren 
en rhizomen. Komen alleen voor in Dcvoon. Waar- 
schijnlijk voorloopers der varens. De onder-Devoni- 


sche soort Psilophyton Goldschmidti heeft bladeren, 
die wijzen op het varenbladtype ; duidelijker is dit 
varenachtige bladtype echter ontwikkeld bij een andere 
Devonische plant: Aneurophyton (> Pteridospermae). 
De systematische positie is nog niet zeker. 

Psittacoriiithes, Lat. naam voor > papegaaien. 

Psittacosls, > Papegaaienziekte. 

Pskovv (Duitsch: P 1 e s k a u), Russ. stad in 
het district Leningrad, aan de Pskowa en Welikaja; 
ca. 45 000 inw. Vlas- en graanhandel, hout- en leder- 
industrie. In de 16e eeuw dreef P. een levendigen han- 
del met West-Europa en liet was, totdat de Engelschen 
en Hollanders den handel leidden over de Witte Zee, 
het eenige aanknoopingspunt tusschen Rusland en het 
Westen. In den Wereldoorlog was 191ö-’17 het Russ. 
hoofdkwartier te P. gevestigd; op 16 Maart 1917 tee- 
kende Nicolaas II te P. zijn troonsafstand. In Febr. 
1918 werd P. door de Duitsche troepen bezet. v. Son. 

Psooklae, Lat. naam voor > houtluizen. 

Psoriasis (D.: Schuppenflechte), veelvuldig 

voorkomende, erfelijke huidziekte, waarbij op bepaalde 
gedeelten der huid, vnl. aan knieën en ellebogen, doch 
ook elders paarlemoerachtige, schubvorming vertoo- 
nende vlekken optreden. Ook de behaarde hoofdhuid en 
de nagels worden er dikwijls door aangetast. Als 
behandeling worden, naast zalven of tincturen met teer- 
preparaten, chrysarobine en andere medicamenten, 
inwendig arsenicum toegediend. E. Hermans. 

Psychasthenie ( < Gr. psuchè — ziel) is een ab- 
normale geestelijke toestand, die vooral gekenmerkt 
is door een geestelijke zwakte en door verschillende 
dwangmatige gedachten en twijfels. De grens t.o.v. de 
> dwangneurose is zeer onscherp en tegenwoordig zal 
men dan ook vele gevallen van p. tot de dwangneurose 
rekenen. v. d. Sterren. 

Psyche ( ( Gr. psuchè — ziel), 1° > Ziel. 

2° Persoon uit de Grieksche mythologie. Amor 
en Psyche. 

3° Staande toiletspiegel, draaibaar om een hori- 
zontale as. Het meubel komt op in den Empire-tijd. 

Psychiatrie is de wetenschap van de afwijkingen 
van het geestesleven. De p. als wetenschap (d.w.z. als 
het begrijpen van den onderlingen samenhang en de 
oorzaak der verschijnselen) is nog betrekkelijk jong. 
Een eerste ontwikkeling was pas mogelijk na en in aan- 
sluiting aan de ontwikkeling der biologische en medi- 
sche wetenschap. De kennis van de ontwikkeling, 
den bouw en de verrichtingen van het zenuwstelsel en 
de kennis van de ziekteoorzaken en van de ontwikkeling 
en het verloop der ziekteprocesssen, w r aren de eerste 
voorwaarden en de eerste toegangswegen voor een beter 
begrip der psychische stoornissen. Hieraan aansluitend 
werden verder belangrijke inzichten gewennen uit de 
langdurige observatie der psychische afwijkingen. 
Zoo groeide zelfs de overtuiging, dat men langs dezen 
zuiver biologischen weg der anatomie, physiologie 
en pathologie de geheele p. zou kunnen opbouwen. 
Daarbij werd echter over het hoofd gezien, dat deze 
beschouwingswijze slechts een der toegangswegen w’as 
en dat anderzijds ook een psychologische beschouwing 
van groote beteekenis was. In deze richting werden 
ook wel vsch. pogingen ondernomen, maar zij brachten 
toch betrekkelijk zelden een inzicht in den werke lijken 
samenhang en de oorzaak der verschijnselen. Eerst 
het baanbrekende w T erk van Freud (> Psycho-analyse) 
bracht een veel dieper inzicht in het verloop der abnor- 4 
male en normale psych. processen. Ofschoon hij is uit- 
gegaan van de studie der neurosen, zijn zijn vindingen 



273 


Psychiatrische Afdeeling — Psycho-analyse 


274 


ook van wezenlijke beteekenis voor het begrijpen der 
ps) r chosen en van het normale psychische leven. 

Het gebied der p. kan men grof schematisch in twee 
deelen verdeelen, nl. in dat der psychosen en dat der 
neurosen. 

De psychosen zijn de zwaardere stoornissen 
en het begrip valt ongeveer samen met dat van krank- 
zinnigheid. Hieronder vallen: 1° De afwijkingen, die 
optreden bij verval van hersenweefsel, speciaal der 
hersenschors. In hoofdzaak zijn deze vormen geken- 
merkt door het optreden van > dementie en eventueel 
van neurologische verschijnselen. 2° De afwijkingen, 
die optreden bij aandoeningen der hersenschors, waarbij 
het weefsel wel tijdelijk zeer ernstig wordt beschadigd, 
maar waarbij herstel toch nog kan optreden. Men kan 
hier spreken van een tijdelijke stoornis der functie te- 
genover de blijvende stoornis van den bouw bij de eerste 
groep. Psychiatrisch treedt hier vooral het beeld van 
het > delirium en van de > amentia op. 3° De af- 
wijkingen, die optreden bij stoornis der hersenen door 
afwijkingen in de ontwikkeling of door vroegtijdige 
hersenziekten. Dan spreekt men psychiatrisch van 
achterlijkheid of > oligophrenie. 4° ï)e afwijkingen, 
die men rekenen kan tot de > manisch -depressieve 
psychose, waartoe ook de meeste vormen van -> melan- 
cholie moeten gerekend worden. 5° De meest veelvuldig 
voorkomende, zwaarste vormen van krankzinnigheid, 
die tot de groep der > schizophrenio gerekend worden. 
6° De in het kader der epilepsie of vallende ziekte op- 
tredende psychische afwijkingen. 

De groep der neurosen en der daarmede ver- 
wante psychopathische perversies en karakterafwii- 
kingen laat een indeeling veel minder gemakkelijk toe 
vanwege de vele overgangen en combinaties. Men zie 
daarvoor: > Neurose; Aktualneurose; Psychoneurose ; 
Hysterie; Dwangneurose; Phobie; Neurasthenie; Psy- 
chopathie; Sexueele psychopathologie, v. d. Sterren. 

Psychiatrische Afdeeling (Belg. recht) 
is een afd., ingericht bij de voornaamste Belg. gevange- 
nissen met het oog op de inobservatiestelling en het 
onderzoek van personen, die verdacht zijn te lijden aan 
krankzinnigheid, zware geestesstoornis of zw T are 
geesteszwak heid. De afd. staat onder de leiding van 
een geneesheer-psychiater, door den koning benoemd; 
deze wordt bijgestaan door bewakers, die een bijz. op- 
leiding hebben genoten als verplegers. In de P. A. 
worden ondergebracht de verdachten, die teekenen van 
anomalie geven of door een rechtsprekend college in 
observatie worden gesteld, en de veroordeelden, die 
door hun wangedrag of anderszins blijken geven van 
krankzinnigheid of psychopathie. Collin . 

Psychiatrische Commissie. In België 
is een P. C. ingesteld door de wet van 9 April 1930; 
zij is samengesteld uit: een werkelijk of nisten d magi- 
straat, benoemd door den eersten voorzitter van het 
Hof van Beroep, voor een jaar; een advocaat, benoemd 
door den minister van Justitie, op een dubbele lijst 
voorgedragen door den Tuchtraad en door den procu- 
reur des konings ; een geneesheer bij de Psychiatrische 
Afdeeling, eveneens benoemd door den min. van Justi- 
tie. De P. C. is bevoegd om het gesticht aan te duiden, 
waarin de geïnterneerde moet worden opgesloten, en 
om uitspraak te doen over de invrijheidstelling van de 
geïnterneerden. De P. C. moet eveneens advies geven, 
wanneer een veroordeelde teekenen heeft gegeven van 
krankzinnigheid, zw T are geestesstoornis of zware 
geesteszwakheid en wanneer zijn overbrenging naar 
een bijz. gesticht wordt voorgesteld. Collin . 


Psychiatrisch -forensisch vraagstuk, be- 
treft de positie en functie van den psychiatriscken des- 
kundige voor den rechter. Van belang vooral voor 
toerekenbaarheid en voor terbeschikkingstelling van 
psychopathen. 

Psychieal Research, Studievereeni- 
ging voor, > Parapsychologie. 

Psychisch is het aan de ziel of aan het levens- 
principe eigene; > Ziel. P. is niet hetzelfde als bewust; 
het omvat het bewuste, onderbewuste en psychisch 
onbewuste. Sommigen gebruiken het woord p. ter 
aanduiding van het vegetatieve, sensitieve en geeste- 
lijke; anderen beperken de term tot de eerste twee 
groepen. ^ Hoefnagels . 

Psychisch atomisme, > Atomistische psycho- 
logie; Associatie-psychologie. 

Psycho-analyse (= zinsontleding) is een psy- 
chische geneesmethode, door S. > Freud sinds 
het eind der 19e eeuw tot ontwikkeling gebracht. Na- 
dat Breuer en Freud bemerkt hadden, dat het in hyjp- 
nose opnieuw bewust maken van pijnlijke gebeurtenis- 
sen, die schijnbaar vergeten waren, genezend werkte, 
trachtte Freud eenzelfde gunstig resultaat zonder hyp- 
nose te bereiken. Daartoe liet hij zijn patiënten hun 
invallen vertellen, naargelang ze voor den geest 
kwamen, al leken ze nog zoo dwaas en nutteloos, 
vorschte naar hun droomen en de met het vertellen 
daarvan gepaard gaande invallen (> Inval). Dit alles 
om de verborgen geestelijke verwikkelingen op te 
sporen, die vanuit het onbewuste ziektemakend 
werkten. Bij dat zoeken stootte men geregeld op een 
psychischen > weerstand, die vnl. door het tot stand 
komen van een gevoelsbinding aan den geneesheer, de 
> overdracht, overwonnen werd. Vooral bepaalde neu- 
rosen worden aldus behandeld : hysterie, neurasthenie, 
dwangneurose. 

Naast en met het gebruik van deze methode ont- 
wikkelde Freud een theorie. Hij ging uit van de 
veronderstelling, dat voorstellingen, gewoonlijk van 
pijnlijken aard, uit het bewustzijn verdrongen worden 
en in het onbewuste blijven voortbestaan. Van daaruit 
kunnen zij dan in den vorm van symbolen in den droom, 
als vergissingen of versprekingen in het leven van allen 
dag of ook als ziekelijke verschijnselen haar invloed 
doen gelden in het bewuste leven. 

Aanvankelijk legde Freud vooral nadruk op desexuee- 
le driften als veroorzakers van ongeregeldheden in het 
psychische. Later kwam hij ertoe twee driftsoorten aan 
te nemen: de sexueele en de doodsdrift. De eerste zou 
dienen voor den ophouw van het leven en haar geheel 
van energie wordt libido genoemd. Het is de levens- 
drift, die zich tot voorwerpen buiten het ik kan wen- 
den, tot zgn. object-bezetting overgaat en dan object- 
libido heet. Voorzooverre de levensdrift zich terugtrekt 
op het eigen ik, wordt zij ik-libido genoemd. De doods- 
drift komt naar buiten tot uiting in den vorm van 
agressie- en vernietigingsneigingen. De sexueele driften 
bouwen op en de doodsdrift breekt af en het leven be- 
staat in de uitingen hetzij van het conflict hetzij van 
het evenwicht tusschen beide driftsoorten. Uiteindelijk 
overwint de mensch in beide: in de vernietigingsdrift 
door den dood en in de sexueele drift door de voort- 
planting. 

Het rijk der driften is een geheimzinnige macht, door 
Freud het „E s” genoemd. Daar heerscht het beginsel 
van den lust. Daarnaast staat het, onder invloed van de 
buitenwereld veranderde, oppervlakkige deel van het 
Es, dat „i k” genoemd wordt. Dit „ik” moet zorgen voor 


275 Psyehodrama- 

de aanpassing van den mensch aan de werkelijkheid: 
het kan dus niet in alles den lust volgen, maar tracht 
de strevingen, waarmee het zich niet kan vereenigen, 
te verdringen naar het Es. Gewoonlijk zijn het feiten 
van sexueelen aard, die meestal reeds in de vroege 
jeugd verdrongen worden onder invloed van de om- 
geving. Heeft de verdringing te sterk plaats, dan kan 
er een •> neurose uit volgen: > Oedipuscomplex, > 
castratiecomplex, infantiele regressie en > fixatie. 
Bij een normale ontwikkeling wordt er een ü b er- 
Ich of ideaal-ik gevormd, doordat het kind 
zich vereenzelvigt met zijn vader of met een anderen 
opvoeder en zoo diens opvattingen en eischen over- 
neemt. Door dit proces, dat identificatie genoemd 
wordt, is het Oedipuscomplex althans voorloopig over- 
wonnen en heeft het Ik zich tevens aan het Es onder- 
worpen. Heeft er bijv. identificatie met den vader 
plaats, dan komt object-hezetting van het vader- 
imago (> Imago, 2°) tot stand. 

Het ideaal-ik heerscht als een soort geweten over het 
ik. De spanning tusschen de eischen van het ideaal-ik 
en de handelingen van het ik veroorzaakt het schuld- 
gevoel. Door de strenge censuur, die op de strevingen 
uit het Es wordt uitgeoefend, kunnen zij alleen ge- 
symboliseerd of in den vorm van hoogere strevingen 
gesublimeerd in het bewustzijn optreden. Godsdienst, 
wetenschap, kunst en zeden worden zoodoende be- 
schouwd als voortbrengselen der driften. 

Volgens Freud mag men zich niet psycho -analyticus 
noemen, als men niet alle grondpijlers van zijn theorie 
aanvaardt. Deze bestaan in het erkennen der onbewuste 
psychische processen, de leer van den weerstand en de 
verdringing, de waardeering van het sexueele en van 
het Oedipuscomplex. 

Waardeering, W etenschappelijkis Freud 
een geniaal baanbreker. Hij heeft de aandacht ge- 
vestigd op belangrijke feiten: het onbewuste, de 
dynamiek der driften en met name van de sexueele, 
de persoonlijkheid als geheel. Jammer is, dat hij de 
feiten en de theorie dooreenhaalt, en uit de ervaringen, 
bij zenuwpatiënten opgedaan, een normale psychologie 
en zelfs een levensbeschouwing wil opbouwen. Onwe- 
tenschappelijk is de manier, waarop Freud en zijn 
volgelingen alle hoogere raenschelijke uitingen trach- 
ten terug te brengen tot de werking van één of een 
paar driften. 

Dat Freud ’s leer desondanks ingang heeft gevonden 
is voor een belangrijk deel te danken aan zijn vaak fas- 
cineerende schrijfwijze: hij weet zijn voorbeelden zoo 
te kiezen en de dingen op zulk een beeldrijke wijze 
voor te stellen, dat zelfs een waaksch lezer te spoedig 
geneigd is zijn critisch vermogen op zij te zetten. Op 
den duur zullen waarschijnlijk zijn „Studiën ueber 
Hysterie” (1893) en ten deele zijn „Traumdeu- 
tung” (1900) van de meeste beteekenis blijken (S. 
Freud, Gesammelte Schriften, 12 dln.). In zijn latere 
werken worden zijn veronderstellingen hoe langer hoe 
overvloediger en gewaagder, al blijft hij gematigd ver- 
geleken bij vele van zijn volgelingen. Bij deze laatsten 
is de p. vaak geworden tot een wereldbeschouwing, 
die met wetenschap weinig meer uitstaande heeft, 
verdedigd wordt met de onverdraagzaamheid en het 
fanatisme van een nieuw „geloof” en bijv. leerlingen, 
die een anderen weg gegaan zijn, zooals Jung en Adler, 
als „afvalligen” bestempelt. 

Van Katholiek standpunt kan de psycho- 
analytische methode, aangewend door een gewe- 
tensvol vakkundige, gebillijkt worden, al moet men, 


—Psychologie 276 

daar zij groot gevaar voor geloof en zeden kan beteeke- 
nen, voldoenden grond hebben om er zich aan bloot te 
stellen. Daarnaast blijft het gevaar, dat in het lang ver- 
loop van een psycho -analytische behandeling een heb- 
belijkheid wordt gekweekt tot een eigenaardige zelf- 
analyse, die niet bevorderlijk is voor de geestelijke ge- 
zondheid. De psycho -analytische theorie bevat 
inzichten, die van groote waarde zijn. In haar geheel is 
zij onaanvaardbaar; voor Freud bestaat God immers 
alleen in de verbeelding en is godsdienst een gemeen- 
schappelijke neurose. Een kring van Kath. psycholo- 
gen zal eerlang een studie over wat aanvaardbaar is 
van de psycho-analyse het licht doen zien. 

L i t. : W. J. de Haan, Psycho-analyse (1935); J. de 
la Vaissière, La théorie psychanalytique de Freud 
(1930) ; Psycho-analyse, Verslag v. d. Ver. v. Thom. 
Wijsbeg. (Bijlage Studia Cath. 1935). Chorus . 

Psychodrama , de naam voor een modern soort 
drama met slechts één speler, die in monoloog zijn ziel 
uitbeeldt. Het genre stamt van R. von Meerheimb 
(1888) en F. Hahnel (1893), terwijl A. Bronnen er in- 
strumentale muziek mee verbond. 

Psychogalvanisclie verschijnselen (g e- 
n e e s k.). Bij alle functies der organen ontstaan er 
ook electrische verschijnselen. Bij het hart (> Elektro- 
cardiogram) is dit tot een belangrijke onderzoekings- 
methode geworden. Ook bij hersenprocessen en als 
affecten zich af spelen, ontstaan er electrische verschijn- 
selen, die daarom p. v. genoemd worden, r. d. Sterren . 

Psychognostick (( Gr. psuché, en: gnoostikè — 
studie) is lezen van de eigenschappen, die voor een 
bepaalden mensch kenmerkend zijn, uit zijn lichaams- 
bouw, uit den vorm van zijn schedel, uit zijn bewegin- 
gen, handelwijzen en uit de producten daarvan. 

Psycliogram, persoonlijkheidsbeschrijving, die, 
bijv. aan de hand van een vragenlijst, het bijzondere, 
dat ieder mensch kenmerkt, op den voorgrond stelt. 

Psychologie (wijsbeg.), de leer van het levens- 
beginsel, de ziel, haar eigenschappen en haar werk- 
zaamheid of levensuitingen; gewoonlijk z i e 1 k u n- 
d e genoemd. 

Voortbouwend op Plato, die in zijn dialogen ver- 
schillende zielsproblemen heeft behandeld, met name 
de onsterfelijkheid van de ziel, is Aristoteles met 
zijn systematisch werk Over de ziel en een achttal 
kleinere werkjes (Parva Naturalia) de grondlegger 
geworden der hedendaagsche psychologie. St. Thomas 
schreef een commentaar op Aristoteles’ zielkunde en 
op een paar van die kleinere studies; bovendien een 
zelfstandig werkje Quaestiones disputatae de Anima, 
terwijl ook in zijn beide Summa’s de voornaamste 
zielkundige vraagstukken ter sprake komen: zeer 
lezenswaardig is bijv. zijn traktaat De passionibus 
animae (l a II ae , qu. 22-48). 

Chr. Wolff (1679-1754) maakt voor het eerst onder- 
scheid tusschen een zgn. r a t i o n e e 1 e en een 
empirische p. De eerste, meer aansluitend bij 
de oude Aristotelische p., bestudeert vnl. het wezen 
der ziel en haar eigenschappen, om hieruit dan haar 
werkzaamheid te verklaren. De tweede, vooral uit- 
gaande van Locke en Hume, beperkt zich tot analyse 
en beschrijving der zieleacten („zielkunde zonder 
ziel”), waarvan de statistische wetmatigheid wordt 
vastgesteld, terwijl al dan niet een diepere verklaring 
daarvan wordt gezocht. 

A) Rationeclc psychologie. Terwijl de empirische of 
positieve p., ten gevolge der daarin toegepaste induc- 
tieve onderzoekingsmethoden, een snelle ontwikkeling 


277 


Psychologische roman — Psychologisch profiel 


278 


doormaakte en reeds in allerlei onderdeden werd ge- 
splitst (zie onder), heeft de rationeele of wijsgeerige p., 
die beter ziele-1 eer of ziele-w etenschap dan 
zielkunde zou worden genoemd, den opzet van Aristo- 
teles in hoofdzaak behouden. Ze bespreekt het bestaan 
eener zelfstandige > ziel en onderzoekt dan haar 
wezen en eigenschappen, die onderscheiden kunnen 
worden in wezen s-eigenschappen als > enkel- 
voudigheid, > onstoffelijkheid, onsterfelijkheid, en 
w e r k-ei genschappen of > vermogens, waarbij 
met name de problemen betreffende > verstand en 
> vrijen wil worden behandeld. Eveneens haar ver- 
houding tot het lichaam en de vraag naar haar ont- 
staan. Dit alles wordt speciaal bestudeerd bij den 
menscli, ofschoon de vraagstukken omtrent zijn vegeta- 
tief en sensitief leven ook gelden voor plant en dier; 
vandaar heet de p. ook dikwijls anthropologie. 

L i t. : St. Thomas, Comm. in Arist. libr. de Anima 
(ed. Pirotta, 1925) ; Quaest. disp. dp Anima (ed. Hedde, 
1912) ; Geyser, Lehrb. der allg. Psych. ( 2 1912) ; Fraenkel, 
Aristoteles’ zielk. (1919); Beyscns, Alg. Zielk. (3 dln. 
2 1920) ; Aengenent-Wes8eling, Handb. der Zielk. ( 3 1923); 
Mercier, Psychologie (2 dln. 11 1923); Bavinck, Inl. in 
de Zielk. (1926) ; Van den Berg, Onze zorgzame Schepper 
(1930, 13-43) ; Vogels, Zielk. (2 dln. 1930) ; Rombouts, 
Zielk. Begrippen ( 4 1935) ; Broermann, De Cock en De 
Vos, Alg. Zielk. (1934), De Raeymaeker, Wat denkt U 
van den mensch r (1936). v. d. Berg. 

B) De empirische psychologie (ervarings-, experi- 
menteele, proefondervindelijke of positieve p.) bestu- 
deert niet de ziel, die onttrokken is aan de ervaring; 
zij gaat na, wat in de ervaring onmiddellijk te consta- 
teeren is van de zielewerking; dat zijn de waarneem- 
bare specifiek menschel ijke en dierlijke gedragingen 
(innerlijke daden, uiterlijke handelingen en de daar- 
mee samengaande ervaringen). Die gedragingen wor- 
den onderzocht als reacties op in de ervaring consta- 
teerbare omstandigheden. Deze omstandigheden zijn 
deels innerlijk (hoedanigheden, neigingen, geschikt- 
heden, kennis, toeleg van het individu), deels uiterlijk 
(weersomstandigheden, menschen en dingen der om- 
geving, gebeurtenissen); beide groepen zijn altijd 
werkzaam, alleen hun invloed op de verschillende ge- 
dragingen wisselt. De omstandigheden en de gedra- 
gingen zijn als verschijnselen dikwijls alleen kenbaar 
door het individu, dat de gedragswijze vertoont, dik- 
wijls ook waarneembaar door anderen. Mededeelingen, 
die iemand (subject) verstrekt over de bedoeling van 
zijn gedrag en over de wijze, waarop hij de omstandig- 
heden heeft opgevat, mogen voor wetenschappelijk 
onderzoek soms onmisbaar zijn, toch zullen zij daar 
alleen critisch mogen worden gebruikt. In verband 
met de voorb ij gaande gedragingen 
worden ook bestudeerd de b 1 ij v e n d e produc- 
ten der mensch el ijke handeling (geschriften, ge- 
bruiksvoorwerpen, kleeding, gebouwen), in zoover die 
producten hun maker leeren kennen. Een gedrag wordt 
mede bepaald door den aard van het (reëele of niet 
reëele) ding, waarop het is ingericht: naar een zicht- 
baar ding kijken we, naar een hoorbaar iets luisteren 
we. Een psychologische beschouwing moet de dingen, 
waarop het gedrag is gericht, in aanmerking nemen 
(psychophysischc of natuurwetenschappelijke, en 
geesteswetenschappelijke p.); meer echter ook niet; de 
aard dier dingen ligt buiten haar rechtsgebied. 

Populaire psychologie. Ieder heeft zijn kennis van 
het innerlijk leven en begrijpt het eigen gedrag en dat 
van anderen ook zonder studie van de wetenschap- 
pelijke p. voldoende voor zijn omgang met andere men- 


schen; door toeleg en ervaring verrijkt, is die persoon- 
lijke p. (menschenkennis) een kostbaar bezit voor 
allen, die leiding moeten geven aan menschen (ziele- 
leider, psychiater, redenaar, kunstenaar, opsteller van 
reclame); zij is een kunst, een vaardigheid, maar geen 
wetenschap. 

De methode en de verklaringswijze der empirische 
p. berusten op het beginsel: gedragingen, die regel- 
matig volgen op bepaalde omstandigheden, gebeuren 
noodzakelijk. De empirisch, d.w.z. in de ervaring, 
geconstateerde noodzakelijkheid wordt in wetten uit- 
gedrukt. De vrije wil sluit de geldigheid zelfs van 
strenge psychologische wetten (een mensch streeft 
naar het goede) niet uit. Het opsporen der voorwaarden 
bijv. van geschiktheden, die maken, dat een individu 
in gegeven omstandigheden op een bepaalde wijze zal 
handelen, is een vaststelling van een regelmatige op- 
eenvolging. In die voorwaarden zijn niet noodzakelijk 
de eigenlijke oorzaken of de aard van den samenhang 
aangewezen. Om hierover uitsluitsel te geven, moet 
uit de gedragswijze de natuur van mensch of dier wor- 
den afgeleid; dit is een taak der wijsgeerige p., die de 
empirische wetenschap moet aanvullen. 

Indecling. Wat regelmatig bij de menschen voor- 
komt behandelt de algemeene p.; verschijnse- 
len, die samenhangen met geslacht, temperament, 
landaard en beroep, staan in de differentie e- 

1 e en typologische p.; gedragingen, die 
eigen zijn aan de ontwikkelingsstadia van een mensch, 
worden uitgelegd in de genetische p. (kinder- 
psychologie, enz.); de gedragingen ten gevolge van de 
wederkeerige beïnvloeding der menschen behandelt de 
sociale p. (p. van het gezin, van de vereeniging, 
van de menigte; > Massapsychologie); cultureele gedra- 
gingen en de producten daarvan worden nagegaan door de 
godsdiens t-psychologie, de p. van de kuns t, 
recht ó-psychologie, p. van het handschrift (g r a- 
phologie); uitzonderlijke, vreemde verschijnse- 
len (gedachtenlezen, telekinese) worden in de > p a- 
rapsychologie besproken. Over de ziekelijke 
verschijnselen handelt de psychopathologie of p a- 
thologische p. Naast de p. van den mensch, 
die het voornaamste is, staat de dierpsychologie. 

Toepassingen. De p. wordt aangewend in de op- 
voeding, in de geneeskunde (medische p.), in de rech- 
terlijke praktijk (forensische p.); de p. is ook in dienst 
gesteld van de beroepskeuze (de rechte man op de 
rechte plaat3; ->■ Psychotechniek); in het bedrijfsleven 
helpt zij bij het opstellen der aanleermethoden, de 
rationalisatie van de productiewijzen en bij de selectie 
der werkkrachten en het voorkomen van ongevallen; 
de p. van de reclame is bedoeld om verkoop en omzet 
te verhoogen. 

L i t. : G. IIeyman8, Inl. tot de speciale p. (2 dln. 1929) ; 
F. Roels, Handb. der P. (verschenen deel I-1II 1934) ; 
J. Fröbes S. J., Lehrb. der experim. P. (standaardwerk, 

2 dln. 3 1929). Th. Ruiten. 

Psychologische roman. De roman, in den 

modernen zin van het woord, sinds de Romantiek, is 
uiteraard psychologisch. Maar p. r. noemt men die, 
welke bijna geheel bestaan uit ontleding van zieleleven, 
bijv. die van Dostojewskij. 

Psychologisch gezegde, > Onderwerp. 

Psychologisch profiel, graphische voorstel- 
ling van den uitslag van een reeks van tests, waarmee 
de psychische functies en de betrekkingen tusschen de 
functies onderling worden onderzocht. Voorbeelden: 
de tests van Rossolimo, Vermeylen. De kleinkinder- 


279 


Psychologisme — Psychotechniek 


280 


1 

ï 



Ij 

* 

o> 

o» 


Co 

'o 

öraden 

10 

Percepties opmerkzaamheid 












Reacties opmerkzaamheid 










s 

V 

Inprenting 











. — 


Bewarend geheugen 

•N 











1 Opwekkend geheugen 

O* 










n 

Eenvoudige verbeelding 

o> 











Eenvoudige associatie 

'N 











Begrijpen 

CD 











Oordeel 

'O 











Pedeneenng 












Onderscheiding 









— ' 

-- 


Veralgemeenmg 

ro 











Verbeelding 












handigheid 

£ 











Samenstelling 













Voorbeeld van een psychologisch profiel van Vermeylen. 
test van Ch. Bühler ontwerpt een profiel voor de ver- 
standsontwikkeling, de materiaal behandeling (moto- 
rische vaardigheid), de sociale gedraging, het leeren. 

Psychologisme, de wijsgeerige opvatting, dat 
niet de > logica, maar de + psychologie de fundamen- 
teele wetenschap is, waarvan alle andere onderdeden 
der wijsbegeerte slechts toepassingen zijn. Het ware en 
het goede worden hier afhankelijk gemaakt van de men- 
schelijke psychè (> Scepsis), terwijl de normatieve 
logische wetten worden opgevat als generaliseerende 
psychologische wetten. 

Een der voornaamste vertegenwoordigers van het p., 
waartoe ook > Hume en de Eng. Empiristen moeten 
worden gerekend, was de Groninger hoogleeraar G. 

> Heymans (Ges. und Elem. des wissensch. Denkens, 
2 dln. 1923). Het p. staat op kentheoretisch gebied 
tegenover het transcendentalisme van Kant, maar werd 
vooral bestreden in het phaenomenologisme van Husserl. 

L i t. : Geyser, Erkenntnistheorie (1922) ; Van den 
Berg, Strijd om de Logica (1935). v. d. Berg . 

Psychomotorisch, > Intra psychisch. 

Psychoneuroseo (genees k.), neurosen, 
die in tegenstelling met de > aktualncurosen niet 
in hoofdzaak berusten op conflicten der tegenw. 
actueele situatie, maar voortspruiten uit vroegere, 
nog steeds voortwerkende conflicten. De hysterie en 
dwangneurose zijn voorbeelden van p. Zie verder 

> Psychoanalyse. v. d. Sterren. 

Psychopaath, > Psychopathie. 

Psychopathie (genees k.), psychische toe- 
stand, die daarop berust, dat de primitieve driften 
en neigingen niet normaal en harmonisch zijn vergroeid 
en in dienst der hoogere psychische instanties zijn ge- 
steld; daardoor geven zij steeds weer aanleiding tot 
handelingen, die vooral voor de omgeving en de ge- 
meenschap, maar toch vaak ook voor den persoon zelf 
nadeel ig en storend zijn. Dat deze toestanden ontstaan, 
heeft zijn oorzaak zoowel in biologische, constitutio- 
neele als in psychologische, paedagogische factoren 
en meestal in een samenwerking van deze beide. Vele 
gevallen van p. zijn sterk vermengd met neurotische 
elementen; daardoor wordt het ook begrijpelijk, dat 
sommigen bijv. de hysterie tot de neurosen, anderen 
haar weer tot de p. rekenen. v. d. Sterren. 


Ned. recht. Sinds de zgn. Psychopathen wetge- 
ving, oorspr. ontwerp van 1911 onderminister R. Re- 
gout, na herhaalde wijziging wet geworden in 1926 en 
in werking getreden in 1928, kunnen psychopathen, 
waaronder voor Ned. strafrecht te verstaan zijn perso- 
nen tusschen krankzinnigen en geestelijk gezonden in, 
ter beschikking van de regeering gesteld worden na 
bepaalde strafbare feiten, en mits het belang der open- 
bare orde het bepaaldelijk vordert (artikel 37 vlg. 
Wetboek van Strafrecht). Pompe . 

Psychopathologie, de wetenschap der abnor- 
male psychische verschijnselen; zij onderscheidt zich 
dus van de > psychiatrie alleen daardoor, dat deze 
laatste, als meer op het practische gericht, ook de 
behandeling der afwijkingen in haar gebied betrekt. 

Psychophysisch parallclismc, de leer, 
waarin aangaande de ziele- en lichaamsfuncties wel 
een psychische en een physische, maar geen psycho- 
physische causaliteit wmrdt aanvaard. > Parallelisme. 

Psychose, geestesziekte, de vakwetenschappelijke 
naam voor de zwaardere abnormale psychische toe- 
standen, drukt ongeveer hetzelfde uit als het Ned. woord 
krankzinnigheid. Zie ook > Psychiatrie; Manisch de- 
pressieve psychose. 

Psychosensorlsch, > Intrapsychisch. 

Psychotechniek omvat de toepassing van de 
in de psychologie gevonden resultaten in de geheele 
practische cultuur. Door sommigen wordt een beperk- 
ter beteekenis aan dit woord gegeven, zooals o.a. door 
Stem, die het beperkte tot de „Menschenbehaltung”. 
In de wijdere beteekenis kan de toepassing dus geschie- 
den op het gebied van de beroepsleer, de opvoedkunde, 
de volksgezondheid, het economisch leven, de bedrijf s - 
huishoudkunde, het recht, de kunst, enz. In deze be- 
teekenis zou het woord toegepaste psycho- 
logie beter op zijn plaats zijn. Het woord p., dat 
alg. burgerrecht heeft verkregen, suggereert ten on- 
rechte de aanwezigheid van een technischen compo- 
nent. Vsch. wetenschappen zullen de psychologie als 
hulpwetenschap bij haar toepassingen waarlijk be- 
hoeven. Zoo bijv. de opvoedkunde, die als fundament 
de structuur van de kinder -psychologie moet gebruiken. 

Door sommigen wordt het woord p. gereserveerd 
voor de toepassing op het gebied van het bedrijfsleven, 
in welke gevallen ook wel over industrieele psychologie 
wordt gesproken. Vraagstukken van personeelselectie 
en beroepskeuze treden hier als onderdeden der sub- 
jects -psychotechniek het meest naar voren. De grond- 
legger der p., prof. H. Münsterberg, heeft het ook vnl. 
tot dit terrein beperkt. Ook in Ned. wordt door velen 
onder p. datgene verstaan voor wat deze beperkt tot 
industrieele psychologie. In elk geval heeft de p. op dit 
terrein het meeste bereikt en als helper voor beroeps- 
keuze en personeelselectie, om den juisten man op dc juis- 
te plaats te krijgen, treedt zij vooral op den voorgrond. 

Twee belangrijke methoden kan men bij dit psycho- 
technisch onderzoek onderscheiden, nl. de functioneele 
methode en de persoon lijkheidsmethode. De func- 
tioneele methode sluit aan op de oudere 
methode in de experimenteele psychologie, vooral 
op de associatie-psychologie. Zij beoogt een meting 
van de verschillende psychische en psycho-physische 
functies met behulp van instrumenten en soortgelijke 
hulpmiddelen, terwijl de persoonlijkheids- 
methode aansluit op de nieuwere richting in de 
psychologie, meer speciaal op de „Geisteswissenschaft- 
liche Psychologie” van E. Spranger. Deze methode is 
niet ingesteld op het meten van functies, doch meer 


281 


Psychotherapie — Pterodactylus 


282 


in liet bijzonder op de waardeering van de wijze, waarop 
de verschillende functies zich gedragen. Men heeft wel 
getracht, om ook hier, aansluitend op de uitdrukkings- 
methode, tot meting van de diepere psychologische 
eigenschappen over te gaan, doch men is hierin, we- 
gens de gecompliceerdheid van het zielkundig leven, 
niet geslaagd. De observatie is dan ook het "belang- 
rijkste middel, om tot de kennis van een bepaalde 
psychische structuur te kunnen komen. 

Om tot een goede psychotechnische keuring te ko- 
men, wordt meestal het volgende proces gevolgd. Men 
begint met een arbeids-analyse, waarbij door infor- 
matie, observatie, zelf uitoefening, wordt vastgesteld, 
welke eigenschappen voor de uitoefening van het 
beroep noodzakelijk zijn. Daarop volgt de opstelling 
van de proeven, waarbij van oude of nieuwe methoden 
gebruik kan worden gemaakt, en daarop volgt de 
ijking, waarbij een vergelijking wordt gemaakt tus- 
schen de uitkomsten van de proef en de beroepsresul- 
taten. Deze ijking beoogt dus het bepalen van de 
betrouwbaarheid cn van de proef zelf. 

Het doel van zulke psychotechnische keuringen is, 
om in zeer korten tijd (bijv. een dag), uitgaande van 
een goede arbeids-analyse, de geschiktheid van een 
bepaald persoon voor een bepaald beroep vast te leg- 
gen. Zoodoende kan een goede psychotechnische keu- 
ring het experimenteeren langs den weg der ervaring, 
hetgeen voor werkgever en werknemer ongewenscht is, 
overbodig maken. 

De p., die zich sinds het begin van de 20e eeuw snel 
heeft ontwikkeld, wordt in Ned. ook al door vsch. 
grootbedrijven en bureau ’s van beroepskeuze toegepast. 
Internationale congressen worden regelmatig gehouden 
(het vijfde in 1928 onder voorzitterschap van prof. dr. 
F. Roels te Utrecht). de Quay. 

Psychotherapie, genezingsmethode, die met 
psychische middelen werkt. Er bestaan vele vormen 
van p., die niet alle tot een bepaald systeem zijn uit- 
gegroeid. Men kent als zoodanig de suggestie, de auto- 
suggestie (•> Coué), de persuasie, de hypnose. De 
> psycho-analyse is een p., die een geheel eigen 
karakter en methode heeft. v. d. Sterren. 

Psychrometer, toestel om de luchtvochtigheid 
te meten. > Hygrometer. 

Pt is het symbool voor het element > platina, 
bij de chemische schrijfwijze als afkorting gebruikt. 

Ptali, een der voornaamste góden 
in het Oude Egypte, stadsgod van 
Memphis en beschermer van hand- 
werkslieden, door de Grieken gelijkge- 
steld met Hephaestus. In de theologie 
van Memphis was P., ook T a - 1 e n e n 
genaamd, de oorspronkelijke god. Hij 
wordt voorgesteld in mummieachtige 
menschengedaante, kaalhoofdig, met 
een scepter in de hand. De Apis gold later 
als een soort incarnatie van Ptah. Bent. 

Ptclca, Lat. naam voor > leder- 
boom. 

Pteranodon, uitgestorven vlie- 
gend reptiel, hoort tot de onderorde der 
Ramphorhynchidae, orde derPterosau- 
ria. De p. hadden een zeer langen 
schedel, die een hooge kam droeg. Ka- 
ken zonder tanden. Oog voorzien van verbeenden oog- 
ring. Aantal halswervels 9 (zijn bijzonder groot), 11 rug- 
wervels, 10 sacrale wervels. Staart zeer kort. Pubis 
breed. Voorste extremiteiten zeer lang, achterste iets 


korter. Tusschen voorste en achterste extremiteiten 
was een vlieghuid gespannen. Grootste spanwijdte 
bedroeg 7 m. Leefde in het Boven-Krijt. Gevonden in 
de Niobrara-afzettingen te Kansas. v. d. Geyn. 

Pteria. Slag bij Pteria, de beslissende slag in den 
oorlog van Cyrus den Grooten van Perzië tegen koning 
Croesus van Lydië (547), die volgens Herodotus plaats 
had bij Pteria. P. is gelegen aan den Oostkant van den 
Halys, wijl Croesus dezen was overgetrokken. Soms, 
doch wel ten onrechte, wordt P. geïdentificeerd met de 
oude hoofdstad van het rijk der Hettieten, Chatti, 
het tegenw. Bogas-Keui. Croesus werd in dezen veld- 
slag verslagen en Cyrus trok daarna verder naar het 
Westen naar de hoofdstad van Croesus’ rijk Sardes, die 
hij veroverde. Alfrink. 

Ptericlium, > Pteris. 

Pteridophyta, > Vaatcryptogamen. 

Ptcridospermen of zaadvarens, fossiele 
klasse van de Gymnosperraen. De bladeren zijn varen- 
achtig. Het xyleem is een eenvoudige cylinder met 
secundairen diktegroei. De vruchten bestaan uit zaden, 
voorzien van schutbladeren. Van deze plantengroep 
worden de naaldboomen afgeleid. De voornaamste 
genera zijn : Aneurophyton, uit het Devoon, de oudste 
vorm. Verdei zijn er vele Carbonische vormen bekend, 
die alle gemakkelijk door den vorm der bladeren te 
onderscheiden zijn, o.a. Sphenopteris, > Alcthopteris, 
Neuropteris. Een ander geslacht, die veel in Perm ge- 
vonden wordt, is Glossopteris. 

Pteris of P t e r i d i u m, geslacht van varens, 
waarvan een soort, de > adelaarsvaren, inheemsch 
is en een paar andere als kamerplant worden gekweekt. 
Kenmerkend is de naar achter gekrulde bladrand. P. 
wordt graag gebruikt voor het opmaken van bloemen- 
manden. 

Pterocarpus, plantengeslacht van de fara. der 
Leguminosen. Komt met 30 boomvormige soorten in 
de tropen voor. Het harde kemhout is rood of bruin 
gekleurd. Het caliatour- of rood-sandelhout komt van 
P. santalinus, uit Indië, van Ceylon en de Philippijnen; 
het bastaard-teakhout van P. marsupinus, uit Voor- 
Indië, padokhout van P. indicus uit Z.-Azië. Afrik, 
soorten leveren het angola- en rozenhout. Harsachtige 
roode kleurstof komt van P. draco (drakenbloed) en 
P. erinaceus uit Middel -Amerika en West-AIrika. In 
W. Afrika is ook 
nog een struik- 
vormige soort, P. 
esculentus, waar- 
van de vruchten 
gegeten worden. 

Bouman . 

Pterooarya, 

> Vleugelnoot. 

Pterodactyl, 
staartloos vlieg- 
tuig. > Vliegtuig 
(sub Typen). 

Pterodacty- 
lus , uitgestor- 
ven vliegend rep- 
tiel , hoort tot 
de onderorde der 
Rhamphorhyn- 
chidae, orde der 
Pterosauria. De 
schedel was lang 

en smal, de ka&en waren voorzien van tanden. De 



Ptah. 



Pterodactylus. 


283 


Pterophyllum— Ptolemaeus 


284 


achterste extremiteiten waren grooter dan de voorste, 
tusschen beide extremiteiten in was een vlieghuid ge- 
spannen. Het dier had een korten staart. De metacar- 
pale van den vliegvinger was langer dan deheelearm. 
De p. bereikte ong. de grootte van een arend. De ske- 
letresten worden overvloedig aangetroffen in de litho- 
graphische steen van Solenhofen (Malra). v. d. Geyn. 

Pterophyllum, > Naaktzadigen. 

Ptcropoclen , > Yleugelslakken. 

Pteropodenslik (geo 1.), een sediment, dat 
opgebouwd is uit vele kleine Pteropoda-(slakken-) 
schaaltjes ; zij vormen een biogeen sediment. > Marie- 
ne afzettingen. 

P ter opus, > Vliegende Hond. 

Pterosauria, orde van uitgestorven vliegende 
reptielen. De voornaamste vertegenwoordigers zijn 
Rhamphorhynchus, Pteranodon, Pterodactylus. 

Ptolemaeëu, > Ptolemaeus I Soter. 

Ptolemaeus I Soter (323-283), stichter 
van de dynastie der Ptolomaeën, een dynastie van 13 
Macedonisch-Grieksche beheerschers van Egypte, sedert 
den dood van Alexander den Grooten (323 v. Chr.) tot 
aan de onderwerping van Egypte door de Romeinen 
(30 v. Chr.). Tot de Ptolemaeën behoorden behalve 
P. Soter: Ptolemaeus IV Philopator (223-204) en Ptole- 
maeus XII Auletes, wiens dochter de bekende > 
Cleopatra was. Naar Lagus, den vader van Ptolemaeus 
I, worden de Ptolemaeën ook Lagiden genoemd. Vooi 
het rijk van P., zie de krt. tegenover kolom 745 
in deel I. Weijermans. 

Ptolemaeus, Gnostisch geleerde in de 2e 
eeuw. •> lrenaeus van Lyon ontleende zijn uiteenzet- 
ting van de dwaalleer van •> Valentinus vooral aan de 
werken van P., o.a. een verklaring van den Proloog van 
het Joannes-Evangelie. Behalve die fragmenten bij 
lrenaeus bezitten we nog een brief van P . aan de 
Christin Flora, waarin hij uit de onvolmaaktheden van 
de Oude Wet wil bewijzen, dat die niet het werk is 
van den hoogsten God, maar van den Demiurg. 

L i t. : Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Literatur (1 
21913 ). Franses. 

Ptolemaeus, C 1 a u d i u s, Grieksch astro- 
noom, wiskundige en geograaf, te Alexandrië. 
Leefde begin 2e eeuw na Chr. Hij heeft door zijn Syn- 
taxis Mathematica (voltooid tusschen 142 en 146, in 
Arab. vert. van al-Haj-jaj, 829-830, Kitab-al-Mijisti 
genoemd en vandaar later bekend geworden als Alma- 
gest), waarin hij, voortbouwend op Hipparchus, de 
geocentrische theorie der hemelbewegingen behandelt, 
grooten invloed op de ontwikkeling der astronomie tot 
in de 17e eeuw gehad. De Syntaxis bevat verder een 
catalogus van 1 028 vaste sterren, en een behandeling 
van vlakke en spherische trigonometrie. Voor de 
gesch. der aardrijkskunde is van belang zijn werk 
Gcographia, waarin de kaarten zijn geteekend op grond 
van bepalingen van lengte en breedte (zie afb. 1 in kol. 
181/182 in dl. I). Naast kleinere werken over wiskunde 
en astronomie (o.a. het Planisphaerium over stereogr. 
projectie), sclireef P. een werk over optica en een over 
muziektheorie: Harmonica. 

U i t g. : Opera Astronomica (ed. Heiberg ; 2 dln. 
Leipzig 1898-1909) ; Gcographia (ed. Müller en Fisher ; 
2 dln. 1883, 1901) ; Harmonica met comm. v. Porphyrius, 
in: Wallis, Opera Mathematica (III Oxford 1699). 

Stelling van Ptolemaeus (w i s k.). In een koorden- 
vierhoek is het product van de diagonalen gelijk aan 
de som van de producten van de paren overstaande 
zijden. Bewezen in den Almagest (1, 10), gebruikt als 



grondslag voor een koordenrekening, die de functie 
van de latere goni- 
ometrie vervult. 

Dijksterhuis. 

Systeem van Pto- 
lemaeus, het be- 
kendste der geo- 
centrische 
(( Gr. gè = aarde; 
kentron = middel- 
punt) voorstellings- 
wijzen van de be- 
wegingen van zon, 
maan en planeten, 
waarbij nl. de aar- 
de als stilstaand 
wordt gedacht, in 
tegenstelling met Stelling van Ptolemaeus. 

heliocentrische systemen ( < Gr. hèlios = 
zon), waar de zon stilstaat. In het systeem van P., 
zooals trouwens ook nog bij Copernicus, zijn alle 

bewegingen cir- 
kelvormig en 
langs den cirkel 
gelijkmatig, daar 
zulk een bewe- 
ging bij de Grie- 
ken als de vol- 
maakte gold, en, 
zegt P., volmaakt- 
heid wezenseisch 
is bij de hemelli- 
chamen, die geen 
verstoring van or- 
de en dus geen on- 
gelijkmatigheid 
kennen, zooals die 
op aarde plaats 
kunnen vinden. 
Elke planeet heeft 
een eigen stelsel 
ingewikkelde be- 
wegingen, waar- 
van de voornaam- 
ste zijn: 1° de cir- 
kelbeweging van 
de planeet zelf 
langs een ep i cy- 
clus (fig. b); 2° 
een beweging van 
hetmiddelpuntm 
van den epicyclus 
langs een tweeden 
cirkel, den defe- 
rens. De cirkel- 
bewegingen, al- 
thans die langs de 
deferenten, ont- 



Systeem van Ptolemaeus. Fig. a. : 
zon, aarde en Mars, heliocentrisch 
voorgesteld ; fig. b : aarde en Mars, 
geocentrisch ; fig. c : samenhang van 
beide voorstellingswijzen. 


staan doordat een bol (sfeer), waarop de defcrenscirkel 
beschreven is, draait om een van zijn middellijnen als 
as. Men heeft zoo, van binnen uit rekenend, de zeven 
sferen van de maan, Mercurius, Venus, de zon, Mars, 
Jupiter en Saturnus. Dat P. hiermee geen kristallen of 
anderszins stoffelijke sferen bedoelde, maar een wis- 
kundige uitdrukkingswijze gebruikte, wordt tegen- 
woordig algemeen gehouden. Tot de juiste waardeering 
van het systeem van P. moge het volgende nog helpen. 
Met behulp van een voldoend aantal cirkelbewegingen 


285 


Ptolemaïs — Publiciteit 


286 


kan men elke nog zoo ingewikkelde omloopsbeweging, 
zoo nauwkeurig als men verlangt, benaderen (de tegen- 
woordig gebruikelijke oplossing van de bewegings- 
vergelijkingen met goniometrische reeksen doet niet 
anders) en het systeem geeft de werkelijkheid volgens 
de waarnemingsmogelijkheden van dien tijd voldoende 
nauwkeurig weer, op eenige kleinere onderdeden na. 
Verder is iedere beweging van zon en planeten princi- 
pieel evengoed geocentrisch als heliocentrisch te be- 
schrijven. Ter illustratie hiervan geeft fig. a zeer 
vereenvoudigd de beweging om de zon van de aarde en 
Mars in een heliocentrisch systeem weer, fig. b de 
overeenkomstige beweging van de zon en Mars om de 
aarde in een geocentrisch systeem. In het eerste geval 
vindt men Mars, van de aarde uit, als het ware door de 
lijn aarde — zon — Mars te volgen, in het tweede geval 
met de lijn aarde — m — Mars. Beide lijnen eindigen ech- 
ter altijd in hetzelfde punt (fig. c), wanneer de grootten 
van de banen en de omloopssnelheden geschikt ge- 
kozen zijn. Ten laatste blijft het systeem van P. niet 
staan bij de vraag alleen, hoe de planeten zich voor- 
doen, maar houdt zich ook bezig met wat de planeten 
krachtens hun wezen zijn, en stelt zich daardoor on- 
middellijk op een hooger plan dan de natuurweten- 
schappelijke theorie van den tegenwoordigen vorm. 

Het is dan ook niet ondanks, maar wegens zijn 
kwaliteiten, dat het systeem van P. veertien eeuwen kon 
standhouden en met eere zijn plaats afstaan aan het 
systeem van > Copemicus. de Kort. 

L i t. : W. de Sitter, Kosmos (1932 ; Ned. bew. 1934). 

De Canon van Ptolemaeus is een lijst van koningen, 
samengesteld door Claudius Ptolemaeus en opgenomen 
in zijn boek Almagest (zie boven). De lijst begint 
met den Babylonischen koning Naboe-nasir (747), 
noemt vervolgens diens opvolgers op den troon van 
Babylon, daarna de Perzische koningen, dan de 
Grieksche, de Egyptische Ptolemaeën en de Rom. 
keizers, om te sluiten met AntoninusPius(l37-lG0). Bij 
iederen koning worden de jaren van zijn regeering aan- 
gegeven. Daarom is deze lijst van zeer groote beteekenis 
voor de chronologie. Aljrink. 

Ptolemaïs, oude naam voor de stad > Akka. 

Piosis (Gr., = val), het omlaag hangen van het 
bovenooglid door verlamming van den opheffer van dit 
ooglid. Het geeft aan de patiënten een eigenaardig, 
slaperig uitzicht. Aangeboren p. is meestal dubbel- 
zijdig, kan echter ook eenzijdig voorkomen; gaat vaak 
gepaard met andere bewegingsstoomissen van het oog. 
Operatieve behandeling kan verbetering brengen. P. 
komt verder voor als verschijnsel van zenuwziekten, die 
ook andere oogspierverlammingen veroorzaken; kan 
ook tot stand komen door verdikking van het ooglid, 
bijv. bij > trachoom. Rubbrecht. 

Ptyaline (>Gr. ptua Ion -speeksel) of diastase 
is een > amylase of zetmeelsplitsend ferment, voor- 
komende in het speeksel van den menscli en vele dieren, 
vooral planteneters. 

Ptyelys, > Schuimbeestje. 

Pubertas (Lat.) = > puberteit. Zie ook > 
Impubes. 

Puberteit ( < Lat. pubescere = manbaar worden). 
Met de > praepuberteit en de ->■ adolescentie of na- 
puberteit kan men de p. samenvatten onder den naam 
rijpingsjaren (rijpende jeugd). In onze streken valt ze 
bij jongens ongeveer tusschen het 15e en 17e, bij 
meisjes tusschen het 13e a 14e en 16e levensjaar. Treedt 
de p. met vsch. van haar kenmerken abnormaal vroeg 
op, dan spreekt men van pubertas praecox. 


De 1 i c h a m e 1 ij k e p. (die korter duurt dan 
de psychische p.) kenmerkt zich door de ingrijpende 
ontwikkeling van het kinderlichaam tot dat van een 
volwassene, waaronder ook de geslachtelijke rijping 
valt, welke gepaard gaat met het optreden der zgn. 
secundaire geslachtskenmerken (haargroei op sommige 
deelen van het lichaam; bij den jongen het omslaan 
van de stem en het uitkomen der eerste snor- en baard- 
haartjes, enz.). Psychisch vormt de p. de over- 
gangsperiode tusschen kind- en volwassen zijn 
(> Huwbare leeftijd; > Initiatie). Het kind komt 
met zijn ontdekking van eigen Ik eenzaam en alleen te 
staan in een were